‘Engaging adolescents in successful therapy for responsible lives’. De subtitel laat er geen misverstand over bestaan: Bromfield wil middelen aanreiken om de problemen van adolescenten efficiënt te onderzoeken en daadwerkelijk op te lossen. Hij schrijft een soort ‘gids’ voor beginnende en gevorderde therapeuten over jongeren van 11 tot 18 jaar. Met zijn uitgangspunten ben ik het eens: om veranderingen bij adolescenten te bewerkstelligen moeten zij zich realiseren wat hun problemen zijn en wat hun eigen aandeel in het ontstaan ervan is en, wat het belangrijkste is: ze moeten willen veranderen. Bovendien, stelt Bromfield, moeten ze zelf de verantwoordelijkheid willen nemen voor hun therapie. Daarmee bedoelt hij dat psychotherapie alleen mogelijk is als de adolescent dat zelf wil, en niet wanneer anderen (ouders, leraars, therapeuten) hierop aandringen. Wel heb ik moeite met de al te optimistische, Amerikaans-pragmatische sfeer waarvan het boek vanaf de eerste letter is doordrongen. Veel adolescenten voldoen niet aan de eisen van Bromfield en hebben toch hulp nodig. Het is een pijnlijke realiteit om het eigen aandeel in de problematiek bewust onder ogen te zien. Adolescenten gaan dat soms heel lang uit de weg. Het lijkt mij een al te gemakkelijke oplossing deze situaties dan maar buiten beschouwing te laten en te doen alsof ze niet bestaan.
In achttien hoofdstukken worden technieken en verschillende problemen van het therapeutische proces geëxploreerd, zoals het spreken van de taal van de patiënt, focussen op conflict, eerlijkheid bevorderen enzovoort. Men krijgt de indruk dat de problemen glashelder zijn te duiden en opgelost kunnen worden als ze correct worden gesteld. Misschien slaag ik er niet in de problemen ‘juist’ te stellen, maar in mijn ervaring gaat het er meestal iets ingewikkelder aan toe. Ik voel mij dan ook voor het volgende vraagstuk geplaatst: maak ik het allemaal zo moeilijk, omdat ik nu eenmaal van uitdagingen en mysteries houd of is het bij Bromfield allemaal zo eenvoudig, omdat hij, ondanks alle behartigenswaardige zaken die hij vertelt, toch iets cruciaal mist? Hij stelt volgens mij terecht dat je bij adolescenten niet moet proberen alleen de onmiddellijke crisis op te lossen, maar een gezondere volwassenheid moet nastreven. Toch heb ik sterk de indruk dat hij de klemtoon legt op het oplossen van de onmiddellijke, leeftijdsspecifieke moeilijkheden. De voorbeelden die hij geeft, gaan steevast over typische adolescentieconflicten: conflicten tussen jongeren en hun ouders, tussen jongeren en hun leraars, jongeren en de Wet enzovoort. Daarmee is niet gezegd dat dat geen serieuze moeilijkheden zijn. Onopgelost kunnen ze tot blijvende pathologie in de volwassenheid leiden. Maar wat ik mis, is het omgaan met meer structurele pathologie, problemen die dateren vanuit de kindertijd en verergeren tijdens de adolescentie, maar niet kunnen worden herleid tot een adolescentair conflict. Ik denk bijvoorbeeld aan een psychotische decompensatie, een perverte problematiek of een beginnende persoonlijkheidsstoornis. Deze problemen vragen naar mijn mening, naast een contextuele begeleiding, om een intensievere, vaak langdurige individuele psychotherapie, die verder gaat dan een focus op de huidige problematiek.
Wat mij wel aanspreekt, is dat Bromfield een psychotherapeutisch standpunt kan en durft in te nemen. Vanuit de visie dat adolescenten meer verantwoordelijkheid moeten krijgen voor hun leven en dus ook voor hun therapie positioneert hij zich lijnrecht tegenover iedere aanpak die de jongere afhankelijk maakt. Dit is een risico dat mogelijk bestaat bij het medische model, waar een psychiatrische diagnose wordt gegeven en medicatie wordt voorgeschreven, zodat de adolescent iedere eigen verantwoordelijkheid voor het oplossen van de problemen wordt ontnomen. Vaak ziet men dan zelfs zijn verantwoordelijkheid tot nadenken verdwijnen.
Met de stelling dat theoretische vooroordelen de therapeut blind maken, zegt Bromfield niets nieuws. Hij herhaalt de poëtische uitspraak van Bion (1970) ‘Maak u vrij van herinneringen en verlangens’. Bion wil daarmee zeggen dat men open en zonder (theoretische) vooroordelen moet luisteren naar de patiënt. Het boek maakt duidelijk dat dit voor Bromfield geen loze stelling is. Hij kan en durft na te denken, los van wat de anderen hem voorhouden, en hij volgt zijn eigen standpunt wanneer hij zich bijvoorbeeld daadwerkelijk als psychotherapeut profileert en zich kritisch opstelt tegenover de gangbare voorschriften rond suïcidepreventie. Hij beroept zich op zijn eigen klinische ervaring om de betekenis van een suïcidepoging te onderzoeken in plaats van te snel tot medisch handelen over te gaan. Cruciaal lijkt mij dat hij zich niet afschermt en zich niet indekt door bijvoorbeeld een opname te regelen, maar in contact tracht te komen met lijden en destructiviteit en op die manier een verandering probeert te bewerkstelligen. Terecht merkt hij op dat in dat soort gevallen vaak kostbare therapeutische kansen verloren gaan, omdat men de tijd niet durft te nemen om psychotherapeut te zijn.
Volgens de auteur is zijn boek uniek omwille van zijn toewijding aan het perspectief van de adolescent. Ik vind zijn boek in dat opzicht niet uniek en weet niet welke literatuur hij voor ogen heeft. Hij bewijst in ieder geval geen psychoanalytische auteurs te lezen, want die nemen sowieso het verlangen van de patiënt als uitgangspunt en niet dat van de ouders of de behandelaar. Opvallend is dat Bromfield weinig rekening houdt met overdracht-tegenoverdrachtsverschijnselen. Hij wil vooral een goede correctieve emotionele ervaring bieden. Als een moeder verwaarlozend was, moet de therapeut aan de jongere positieve ervaringen aanbieden opdat die aan de lijve kan ondervinden dat de relatie met zijn moeder niet de norm is. Hierdoor wordt volgens mij genegeerd hoe de geleden verwaarlozing latere relaties structureert en herhaling van het trauma uitlokt. Soms wordt het allemaal wel heel simpel voorgesteld. Onder het motto ‘Bevestig de waarnemingen van de patiënt’ vertelt Bromfield over een patiënte die het koud heeft ondanks de correcte temperatuur in de kamer. Uiteraard moet men haar niet narcistisch krenken door haar ervaring te ontkennen, maar of het de beste oplossing is een deken over haar schouders te leggen (en de betekenis van haar ervaring ongedacht te laten) is voor mij een groot vraagteken. Vele opmerkingen of voorbeelden doen mij nadenken over het therapeutische kader: hoe gaat men om met grenzen, met de tijd, met confidentialiteit? Kan men het werken met de adolescent en zijn gezin combineren? Voor Bromfield is het geen enkel probleem informatie uit individuele gesprekken met een adolescent te gebruiken om de ouders ertoe te brengen hem beter te begrijpen. Ik meen dat dit de individuele therapeutische ruimte tot een farce maakt. Als een jongere weet dat wat hij ‘in vertrouwen’ zegt, gebruikt wordt, zal dit hem noodzakelijkerwijze selectief maken.
Over de verhouding psychotherapie-pedagogiek, een probleem dat mij na aan het hart ligt, doet hij lezenswaardige uitspraken. Door een moraliserende of pedagogische houding te mijden wil hij voorkomen dat de therapieruimte verwordt tot een plaats waar de jongere niet zichzelf kan zijn of waar hij zich opnieuw moet aanpassen, wil hij geliefd zijn. Door de confidentialiteit en de grenzen onvoldoende te bewaken veroorzaakt hij volgens mij wel wat hij zelf laakbaar vindt. Een andere vraag is of het mogelijk is te werken met jongeren die niet eerlijk zijn. Bromfield lijkt ervan uit te gaan dat dit niet mogelijk is. Ik meen dat liegen kan worden opgevat als een symptoom waarvan de betekenis kan worden geanalyseerd zonder dat het therapeutische proces noodzakelijkerwijze onmogelijk wordt gemaakt.
Bromfield merkt op dat veel therapeuten zelf geen therapie hebben gehad. Maar hij neemt geen standpunt in over de wenselijkheid van een leertherapie voor psychotherapeuten. Zelf begrijp ik niet dat de noodzakelijkheid hiervan in vraag kan worden gesteld. Hij stelt wel dat het ontbreken van een eigen therapie tot problemen kan leiden in de relatie met de patiënt. Hij denkt onder andere aan narcistische problemen, waar de patiënt ‘gebruikt’ wordt om de opvattingen van de therapeut te bevestigen of waar de patiënt een eigen tekort (in de ouder-kindrelatie) moet helpen opvullen. Toch diept hij het probleem niet uit. Het lijkt wel alsof hij niemand tegen het hoofd wil stoten. Door jezelf vragen te stellen over je functioneren en stil te staan bij de relatie met de patiënt komt het volgens hem allemaal wel goed – alsof therapeuten geen onbewuste of geen weerstanden hebben. Zonder leertherapie is het volgens mij moeilijk zicht te krijgen op het eigen onbewuste functioneren en op de vraag in hoeverre dit de therapie met de patiënt beïnvloedt.
Het zal duidelijk zijn dat het boek voor mij heel wat discussiestof oplevert. Het is een vlot geschreven werk: mooie praktijkvoorbeelden en makkelijk leesbaar omdat de bevlogenheid van de auteur op iedere bladzijde voelbaar is. Bromfield heeft veel ervaring in therapeutische contacten met adolescenten. Hij is een meester in het ontmoeten van de adolescent ‘waar die zich bevindt’. Hij dringt zijn eigen wereldbeeld niet op. Hij kan interessant vertellen over vastgelopen therapieën. Je voelt dat hij blijft nadenken en vragen stellen. Toch zal duidelijk zijn dat ik van mening ben dat hij zich vele vragen ook niet stelt. Zodoende durf ik besluiten dat - hoewel het een interessant en aangenaam boek is– het volgens mij niet echt onmisbaar is.
Literatuur
Bion, W.R. (1970). Attention and interpretation. Londen: Karnac Books. |