Voor u ligt het novembernummer, het laatste nummer van dit jaar. November is een aparte maand. Ik heb eens in de krant gelezen dat veel mensen november de onaangenaamste maand van het jaar vinden. Het wordt al weer vroeg donker, de temperatuur bereikt waarden die onaangenaam zijn, meestal regent het en de lucht is vochtig. Sommige mensen krijgen last van een winterdip of zelfs een winterdepressie. Maar november heeft ook een andere kant. De naderende feestdagen kondigen zich aan. In de straten wordt de feestverlichting opgehangen. De winkelschappen zijn gevuld met chocoladeletters en ander heerlijk snoepgoed. In de warenhuizen zijn de kaarsen uitgestald. En loop je op zaterdagavond laat buiten, dan kun je de geur van het verbrande hout uit de open haarden ruiken. De laatste maanden van het jaar zijn voor veel mensen een tijd van huiselijkheid en gezelligheid, een tijd van rust en bezinning. Velen staan in gedachten stil bij de belangrijke gebeurtenissen van het afgelopen jaar. Enkele zaken die wellicht voor de psychotherapie en de uitoefening van het beroep van belang zijn, wil ik kort memoreren.
De GGZ-instellingen zijn dit jaar gestart met de administratieve invoer van de diagnose-behandelingcombinaties (DBC’s). Gelukkig is het slechts warmdraaien. Onmiskenbaar is dat er meer hobbels genomen moeten worden dan de beleidsmakers hadden gehoopt. De bureaucratie voor de hulpverlener is weer wat toegenomen. Het vaststellen van de definitieve DBC’s voor de GGZ blijkt gecompliceerder te zijn dan van tevoren verwacht. Behandelaren komen in opstand. Zelfs in de somatische zorg werkt het systeem allesbehalve vlekkeloos. Regelmatig lezen we in de kranten van misstanden. Misschien zijn de optredende problemen gewoon kinderziektes, maar het is niet uit te sluiten dat de moeilijkheden structureel van aard zijn. De tijd zal het leren.
In elk geval werd in brede kring opgelucht ademgehaald toen bekend werd dat de definitieve invoering van de DBC’s voor de GGZ één jaar is uitgesteld. In de wandelgangen hoorde ik collega’s de hoop uitspreken dat van het uitstel misschien zelfs afstel zal komen. Ondenkbaar? Op het moment dat ik deze inleiding schrijf, worden de geruchten in deze richting steeds luider. Het zou niet de eerste keer zijn dat besluiten door Den Haag worden teruggedraaid. Voor velen onverwacht gaf de minister van Volkgezondheid dit jaar plotseling toestemming om het aantal van maximaal 50 zittingen voor de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen te overschrijden als de noodzaak ervan kan worden aangetoond. En ook de al eerder teruggenomen beslissing om het register van psychotherapeuten te sluiten, laat zien dat de politiek, althans wat de GGZ betreft, geen consistente en op de lange termijn gerichte visie kent. Maar misschien zie ik dat te somber. Misschien is de politiek een lerend systeem dat toch bereid is beter naar de beroepsbeoefenaren te luisteren dan ik veronderstel.
Desalniettemin blijft het wel belangrijk dat psychotherapeuten niet hun ogen sluiten voor de eisen die de samenleving aan de gezondheidszorg stelt. De psychotherapie moet ongetwijfeld transparanter worden en haar noodzaak als aparte discipline binnen de gezondheidszorg door wetenschappelijk onderzoek bewijzen. Het is jammer dat op dit moment eigenlijk alleen de cognitieve gedragstherapeuten een traditie van wetenschappelijke toetsing kennen. Verheugend is in elk geval dat in Amsterdam en Utrecht dit jaar de opleidingen tot psychotherapeut weer zijn gestart. Vermeldenswaard is ook nog dat in het voorjaar de richtlijnen voor eetstoornissen en schizofrenie zijn verschenen.
Verschillende bijdragen in dit nummer staan in het teken van een integratieve behandeling. We starten met een artikel over huiselijk geweld. Kroes en Trijsburg vatten kort de belangrijkste literatuur over dit onderwerp samen en staan stil bij de recidivecijfers, die ondanks behandeling hoog blijven. Zij beschrijven een drietal vigerende behandelmodellen. Volgens de auteurs is geen van de modellen superieur in de reductie van recidive. Het door hen ontwikkelde integratieve model maakt gebruik van de sterke kanten van de verschillende bestaande behandelmodellen. Het is een voorbeeld van zorg op maat. In hun werk met depressieve kinderen maken Casalin en Vliegen gebruik van het integratieve model van Goodman en Gotlib. Dit model beschrijft enkele mechanismen die een rol kunnen spelen bij de overdracht van een depressie van moeder op kind.
In de serie ‘Een bijzondere casus’ laat Treub de lezer kennismaken met een specifieke werkwijze bij psychodrama. De innerlijke ervaring en het persoonlijke verhaal die de patiënt in een metafoor verbaliseert, wordt in de groepssessie beeldend tot leven gebracht. Het is een methode waarmee inzicht in het gevoelsleven en de persoonlijke betekenisgeving over zichzelf en de wereld kan worden verkregen.
In ‘Forum’ verwoorden de voorzitters van respectievelijk de Nederlandse vereniging voor psychotherapie (NVP) en de Nederlandse vereniging voor vrijgevestigde psychotherapeuten (NVVP) hun – nogal verschillende – visie op DBC’s. Veeninga bekent als eerste openlijk dat hij een (gematigd) voorstander is van de DBC’s in de GGZ, mits die verandering vervolgens op haar effectiviteit wordt getoetst. Volgens Bouman zijn er allerlei redenen waarom de GGZ, de politiek en de zorgverzekeraars het DBC-systeem in de voorgestelde vorm niet zouden moeten willen. En dat terwijl het systeem ook kansen biedt, maar dan moet niet een DSM-code maar de ernst van de problematiek het uitgangspunt vormen.
Met al deze interessante én lijvige artikelen resteert er nog slechts weinig ruimte voor de rubrieken ‘Gelezen’ en ‘Gehoord’: in beide rubrieken één bijdrage.