De vraag ‘Waarom werd u psychotherapeut?’ beantwoordde Albert Ellis met: ‘Omdat ik vroeger zo vreselijk bang was’. Deze voorvader van de cognitieve therapie leed vanaf zijn 5ejaar aan sociale fobie. Hij zocht oplossingen in de filosofie en vond auteurs die schreven dat men gevoelens van angst, depressie of agressie veelal door eigen denkbeelden creëert en overwon zijn angstklachten door zichzelf aan veel sociale exposure te onderwerpen. Hij liet zich hierbij inspireren door wat later in vivo desensitisatie zou gaan heten. Tegen de vele kritiek die hij kreeg te verduren (op zijn autoritaire behandelattitude), besloot hij zich te wapenen door zichzelf onvoorwaardelijk te accepteren. Ook trok hij die onvoorwaardelijke acceptatie door tot de vele auteurs en therapeuten die zonder bronvermelding of toestemming belangrijke elementen uit zijn rationeel-emotieve gedragstherapie pikten en onder het label ‘cognitieve therapie’ publiceerden en toepasten. Hij besloot het leven zoals het zich aandiende onvoorwaardelijk te accepteren door een hoge frustratietolerantie te tonen. In zijn geval betekende dit 47 jaar lang als diabeet de afhankelijkheid van insuline verdragen en van zijn leven te maken wat nog mogelijk was, onder meer door 75 boeken te schrijven.
Waarom schrijf ik dit? Ik vraag me af of therapeuten de houding van onvoorwaardelijke acceptatie kunnen opbrengen voor al wat nu van buiten de therapiekamer op ons afkomt. Op het moment dat ik deze inleiding schrijf, is er veel ‘DBC-onrust’. Zo tonen vrijgevestigde psychotherapeuten geen acceptatie en frustratietolerantie ten aanzien van de DBC-regelgeving, omdat ze vrezen dat de privacy van de patiënt wordt aangetast. Op DBC-vergaderingen blijken de technische inleiders/systeembouwers geen idee te hebben van wat psychotherapie nu precies behelst. De minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport laat weten dat ook zelfstandig gevestigde therapeuten ultimo 1 juni 2006 in de DBC-systematiek worden opgenomen, waarna boetes of andere maatregelen de ‘niet-DBC-ers’ te wachten staan. Zorgverzekeraars willen nu antwoord op de vraag wat wij therapeuten eigenlijk doen (‘dan weten we ook wat het moet kosten’) en willen op onze ten name van cliënten gestelde nota’s kunnen lezen welke patiënten wij met welke diagnose behandelen.
Die onvoorwaardelijke acceptatie wordt ook vanuit andere disciplines niet opgebracht. Een voormalig voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie verwerpt DBC’s (mede) op grond van fundamentele psychopathologische overwegingen: multicausale klachten passen niet in een hokjessysteem (Van den Berg, 2006). Anderen vrezen een soort ‘staatspsychotherapie’ van Big Brother (Brandt, 2006). Maar er is blijkbaar ook een zwijgende meerderheid: therapeuten die niet op de barricade springen. Tonen zij een Ellisiaanse houding? Menen zij dat de invoering van DBC’s ‘een gegeven’ is, want een resultaat van democratische besluitvorming, ‘zodat zeuren of burgerlijke ongehoorzaamheid niet (meer) helpt?’
In dit nummer treft u twee artikelen aan waarin de groepstherapeutische setting de rode draad vormt. Migerode, Hooghe, Brunfaut en Lemmens beschrijven een groepsgezinstherapie met opgenomen depressieve jongvolwassen en laten zien hoe de behandeling de relatie met hun familieleden verandert. Bloks onderzocht gedurende 2,5 jaar de persoonlijkheidskenmerken van een grote groep patiënten met een ernstige eetstoornis. Hij vond een consistent verschil in temperament- en karakterkenmerken tussen de verschillende diagnostische groepen eetstoornispatiënten en ontdekte verschillende veranderingen die toe te schrijven waren aan de behandeling.
Onder de titel ‘Kunt u mij zeggen waarom ik iemand van de trap wil gooien?’ breekt Rosbergen een lans voor de toepassing van psychotherapie bij patiënten met een stoornis in het autistische spectrum. Zij illustreert hoe de aanpak van obsessieve klachten bij een jongeman beïnvloed werd door de kenmerken van het Asperger-syndroom. Ze stelt niet alleen een klachtgerichte strategie voor; aandacht voor de context en systeemgerichte interventies zijn minstens zo belangrijk.
In ‘Forum’ houdt Van den Berg een pleidooi om de eenzijdige nadruk in de forensische psychiatrie op de beheersing van delictenrisico’s om te buigen naar effectieve integratieve behandelmethodieken.
In de rubriek ‘Gelezen’ bespreekt De Bree de grondig herziene versie van Abrahams Ontwikkelingsprofiel (OP), het theoriegestuurde model waarmee een psychodynamische diagnose van de persoonlijkheid wordt gesteld. Zij concludeert dat het OP een duidelijke verbetering heeft ondergaan doordat de differentiatie tussen de diagnoseniveaus dankzij concretere en scherpere definiëringen beter is afgebakend.Van Aanhold las het herziene praktijkboek ‘Helpen bij partnerrelatieproblemen’ van Vansteenwegen. Volgens de recensente biedt het prettig leesbare boek veel structuur aan therapeuten die met paren werken. De auteur focust op het hier en nu, en werkt met gedragsmatige en oplossingsgerichte interventies. Snijders bespreekt een boek van Mearns en Cooper. Ondanks enige kritiek wordt dit boek een aanrader genoemd voor wie zijn therapeutische relatie onder de loep wil nemen.
In de rubriek ‘Gehoord’ beschrijft Snijders de workshop ‘The Symfora tapes: master clinicians at work,’ de laatste aflevering van een reeks waarin ‘grootmeesters’ in het behandelen van persoonlijkheidsstoornissen acte de présence gaven. Van Steenbergen doet verslag van de NVRG-conferentie ‘Over liefde gesproken… Seksualiteit en intimiteit in relaties.’ Volgens haar wordt er te weinig aandacht aan dit onderwerp besteed in de opleidingen tot systeemtherapeut. Ze geeft haar impressies over bijdragen over seksueel verlangen, over niet langer zwijgen over seks en over ‘pechvogels’. Van Lawick sluit ‘Gehoord’ af met de studiedag ‘Protocol: harnas of handvat’. Veel controverses rond dit onderwerp kwamen daar aan bod en aan het eind van de dag leek het alsof veel van de controverses op te lossen waren.
Tot slot vraagt de redactie uw aandacht voor een nieuwe rubriek: ‘Gesignaleerd’. Daarin stelt de redactie opmerkelijke gebeurtenissen aan de orde. In dit geval betreft het de Henny Verhage-prijs, die is toegekend aan Nelleke Nicolaï voor het baanbrekende werk dat zij voor de psychotherapie heeft verricht.