Werken met de mogelijkheden van cliënten en gezinnen met behulp van kernkwadranten en genogrammen

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2006
10.1007/BF03062207

Artikel

Werken met de mogelijkheden van cliënten en gezinnen met behulp van kernkwadranten en genogrammen

Bruno HillewaereContact Information

(1)   ,  ,  

Contact Information Bruno Hillewaere
Email: bruno.hillewaere@deviersprong.nl

Abstract  
Van nature hebben wij geen zwakheid die zich niet tot kracht zou kunnen ontwikkelen.
Goethe
Net als bij andere therapeutische richtingen is er ook in de systeemtheorie een toenemende belangstelling voor de ontplooiing en ontwikkeling van de mogelijkheden van individuen en systemen. Toch bestaan er slechts weinig instrumenten of modellen die de specifieke mogelijkheden en sterktes van personen of systemen in kaart brengen. In het domein van de organisatiepsychologie is men hier wel uitdrukkelijk mee bezig. Een model uit de organisatiepsychologie dat sterk de nadruk legt op groeimogelijkheden is het ‘kernkwadrantenmodel’ van Ofman, een model dat met enige aanpassingen ook goed bruikbaar is in zowel individuele, groeps- als gezinstherapie. Het doel van dit artikel is om aan de hand van een klinisch voorbeeld de toepassingsmogelijkheden van dit model in een systeemtherapeutische context weer te geven. Dit model brengt mogelijkheden, sterktes en zwakkere punten van personen in kaart en het biedt ook heel wat therapeutische toepassingsmogelijkheden. In combinatie met een genogram is het kernkwadrantenmodel uitstekend geschikt om de mogelijkheden en moeilijkheden van gezinsleden uit hun eigen levens- of familiegeschiedenis, een plaats te geven. Ook de therapeutische aanwending van deze mogelijkheden voor verdere groei en ontplooiing van zowel het individu als het gezin wordt in dit artikel verder uitgewerkt. Mogelijkheden en beperkingen van het model worden verder toegelicht in de discussie.
bruno hillewaere werkt als systeemtherapeut op de jongerenafdeling van het P.T.C. De Viersprong in Halsteren en aan de Vrije Universiteit van Brussel.
Correspondentieadres: P.T.C. De Viersprong, De Beeklaan 2, 4660 AA, Halsteren, Nederland.
Mijn dank gaat uit naar Herwig Schacht, dr. Gerrit Loots, Greet Splingaer, Myriam Le Fevere de Ten Hove en de collega’s van De Viersprong voor hun helpende commentaar.
De namen van alle personen in dit artikel zijn veranderd uit respect voor hun privacy. Herkenbare details zijn geschrapt, maar de fragmenten uit de sessies zijn verbatim en de gegevens waarheidsgetrouw.

Inleiding

Men heeft in de systeemtherapie altijd bijzondere aandacht besteed aan de krachten van systemen en individuen. Ook recente stromingen in de systeemtheorie zijn veel meer gericht op mogelijkheden dan op problemen of pathologie. Een voorbeeld van een richting waarin die centraal staan, is de zogenaamde oplossingsgerichte therapie (De Shazer, 1985; Berg & De Jong, 1996, 1998). In de narratieve – verhalende – richting spreekt men over het samen creëren van een hoopvoller verhaal of een constructievere betekenisgeving. Deze recente stromingen worden ook wel eens ‘collaboratieve’ richtingen genoemd, waarmee aangegeven wordt dat de klemtoon ligt op een respectvolle manier van samenwerken met gezinsleden en families in een gezamenlijk groeiproces (Anderson, 1997; Anderson & Goolishian, 1988; White & Epston, 1990). In deze context zijn er ook publicaties verschenen van auteurs die begrippen als mogelijkheden, sterktes, veerkracht (Walsh, 1996, 2003) of competenties (Ausloos, 1999) hebben uitgewerkt. Toch is het opmerkelijk dat er in de psychotherapeutische wereld weinig instrumenten of modellen bestaan om deze mogelijkheden of krachten van individuen of systemen in kaart te brengen. De organisatiepsychologie daarentegen heeft hier intussen al een behoorlijke traditie in uitgebouwd. Een gekend model in Nederland en Vlaanderen uit de organisatiepsychologie is het kernkwadrantenmodel van Daniel Ofman (Ofman, 1992), een model dat, met enige aanpassingen, volgens ons ook bruikbaar is in zowel individuele, groeps- als gezinstherapie. Zo leent het zich uitstekend om op een constructieve manier mogelijkheden en sterktes, maar ook kwetsbare of zwakkere punten van individuen en gezinnen in kaart te brengen. Het kan bovendien in de gezinstherapie op een interessante manier gecombineerd worden met het opstellen van een genogram, een gekende techniek en methodiek in de gezinstherapie (zie MacGoldrick & Gerson, 1999). Met deze combinatie als basis kan men verder op zoek gaan naar de therapeutische aanwending van deze mogelijkheden, onder meer voor verdere groei en ontplooiing van het individu en het systeem.

Het doel van dit artikel is te illustreren hoe dit model in een therapeutische context kan worden toegepast. Dit doen we aan de hand van een klinisch voorbeeld. We starten met een kort overzicht van het kernkwadrantenmodel en illustreren dit verder aan de hand van een gezinstherapie. Fragmenten uit therapeutische zittingen geven weer hoe dit proces zich verder ontwikkelt en hoe ideeën uit meer recente gezinstherapeutische stromingen hierbij geïntegreerd kunnen worden. De structuur van dit proces wordt uitgelegd zoals het zijn toepassing vindt in de jeugdafdeling van De Viersprong. Het artikel wordt afgesloten met enkele kritische bedenkingen.


Het kernkwadrantenmodel
Het is niet zo gemakkelijk om Daniel Ofman in enkele lijnen goed te situeren. Ofman studeerde in 1973 af in de bedrijfskunde, dus net na de jaren ’60. Geheel in overeenstemming met de tijdgeest vonden begrippen als ‘creativiteit’, ‘inspiratie’, ‘kwaliteit’, ‘vitaliteit’, ‘persoonlijke groei’ en ‘transformatie’ hun weg in organisaties en bedrijven – begrippen die men voordien nauwelijks terugvond in de ‘harde’ economische denkmodellen. Deze ‘harde’ economische modellen waren evenwel nooit ver weg, en in de jaren ’70 ontstond er een tegenbeweging, waarin opnieuw gestreefd werd naar een no nonsense-aanpak en efficiëntie. Sterk vereenvoudigd kan men stellen dat deze twee stromingen het denken over organisaties sedert de jaren ’70 zijn blijven bepalen. Het is in deze tijdgeest dat Ofman in het begin van de jaren ’70 afstudeert. Na enkele jaren als intern organisatieadviseur te hebben gewerkt besluit hij naar Findhorn te trekken, een spirituele leef- en werkgemeenschap in Schotland. Daar doet hij zijn voornaamste inspiratie op voor zijn verdere werk, waarin ‘bezieling’, ‘kwaliteit’ en ‘creativiteit’ sleutelbegrippen worden die hij vanuit een spirituele invalshoek vertaalt naar de praktische realiteit van samenwerken en organisaties. Deze vertaalslag is hem overigens aardig gelukt en heeft veel succes gebracht in zowel profit- als non-profitorganisaties. In zijn werk zet hij een duidelijke visie neer, gekoppeld aan heel wat concrete praktijkvoorbeelden, maar veel aandacht aan theoretische onderbouwing besteedt Ofman verder niet. Dit blijkt onder meer uit de tamelijk beperkte literatuurlijst. Vanuit de psychologie vindt Ofman vooral inspiratie in het werk van Jung (1928) en Assagioli (1965), waar hij zijn ideeën over het ‘zelf’, ‘kernkwaliteiten’ en ‘de wil’ of ‘bezieling’ uit put. We zullen deze begrippen hieronder verder toelichten in een kort overzicht van Ofmans (1992) ‘kernkwadrantenmodel’ (zie ook \figuur 1).
MediaObjects/12485_2009_Article_BF03062207_Fig1_HTML.jpg
Figuur 1 Een kernkwadrant

‘Kernkwaliteit’

In zijn boek ‘Bezieling en kwaliteit in organisaties’ (Ofman, 1992) beschrijft Ofman kernkwaliteiten als volgt: ‘Kernkwaliteiten zijn eigenschappen die tot het wezen of de kern van een persoon behoren. Kernkwaliteiten “kleuren” een mens; het is de specifieke sterkte waar we bij iemand aan denken. (…) Een kernkwaliteit is te herkennen aan iemands bijzondere vaardigheid waarover hij zelf zegt: ‘dat kan toch iedereen.’ Maar niet iedereen kan dat en wat meer is, als je de achterliggende kernkwaliteit weg zou halen, zou je de ander niet eens meer herkennen’ (Ofman, 1992, p. 37). Zoals hij opmerkt, is het grote verschil tussen kwaliteiten en vaardigheden (competenties) dat kwaliteiten van binnenuit komen en vaardigheden aangeleerd zijn. Vaardigheden houden meer verband met nurture, kwaliteiten meer met nature, en in die zin is een kernkwaliteit altijd potentieel aanwezig. Kernkwaliteiten wijzen op de kracht en de weerbaarheid van een individu of systeem. Deze begrippen vinden we ook terug in het werk van Walsh (1996, 2003). Wanneer Ausloos (1999) het heeft over de ‘competenties van families’, bedoelt hij, anders dan in de organisatiepsychologie gebruikelijk is, vooral de mogelijkheden en niet zozeer de (gedrags)vaardigheden van een gezin. Kernkwaliteiten gaan precies over deze mogelijkheden. Wanneer deze mogelijkheden onder woorden worden gebracht, komen we dicht bij belief systems, zoals beschreven in recente systeemtheorieën (Anderson, 1997; Anderson & Goolishian, 1988; Gergen, 1999).

‘Valkuil’

De term ‘valkuil’ en de relatie tot kernkwaliteit legt Ofman uit als volgt: ‘De vervorming van iemands kernkwaliteit is tevens zijn “valkuil” (…). De vervorming is wat een kernkwaliteit wordt als deze te ver doorschiet. Zo kan een kernkwaliteit “behulpzaamheid” doorschieten in “bemoeizucht”. Dan wordt de kracht van iemand zijn zwakte. In de volksmond heet dat dan “te veel van het goede” en dat drukt het precies uit’ (Ofman, 1992, p. 38).

‘Allergie’ en ‘uitdaging’

Een kernkwadrant bestaat uit nog twee andere concepten: ‘allergieën’ en ‘uitdagingen’. Voor de eenvoud en de helderheid in ons werk met gezinnen leggen we ‘allergie’ uit als ‘iets waar je een hekel aan hebt; het tegenovergestelde van de kernkwaliteit’, maar dit komt niet exact overeen met hoe Ofman zelf deze term definieert. Zo schrijft hij: ‘Wat het kernkwadrant tevens laat zien, is dat het wel eens zo kan zijn dat je het meest kunt leren van die mensen aan wie je de meeste hekel hebt of voor wie je allergisch bent. Anders gezegd: waar je allergisch voor bent bij een ander, is te veel van iets goeds dat jij zelf juist nodig hebt.’ En: ‘[A]ls je je allergie in een ander tegenkomt, ligt je valkuil op de loer. Dus wat iemand het meest kwetsbaar maakt, is niet zijn valkuil, maar zijn allergie, want het is vooral de allergie die iemand in zijn valkuil drijft’ (Ofman, 1992, pp. 40/1).

Zowel kernkwaliteiten, valkuilen als allergieën kunnen dus gezien worden als dynamische delen van ‘het zelf’. Zoals gezegd, is de invloed van Jung (1928) en Assagioli (1965) hier duidelijk merkbaar. Ofman maakt trouwens nog een interessante opmerking in dit verband: ‘De schaduwkant van onze kernkwaliteiten onder ogen zien kan best pijnlijk zijn, in het bijzonder wanneer blijkt dat we minder perfect zijn dan ons “ideaal zelfbeeld” ’(Ofman, 1992, p. 38). Allergieën hangen samen met iemands ‘schaduw’ (Jung, 1928) of met ‘ongewenste eigenschappen of delen van het zelf’; dit concept en deze dynamiek worden volgens Ogilvie sterk onderschat in therapie (Ogilvie, 1987; Heppen & Ogilvie, 2003).

Om het kernkwadrant volledig te maken definieert Ofman de term ‘uitdaging’ als ‘de positief tegenovergestelde kwaliteit van de valkuil’ (Ofman, 1992, p. 39). Voorbeeld van een uitdaging: geduld of terughoudendheid als positief tegenovergestelde kwaliteit van doordrammen (valkuil voor daadkracht). Voor Ofman zijn kernkwaliteiten en uitdagingen complementaire kwaliteiten, die het individu uitnodigen tot een evenwicht tussen beide kwaliteiten (bijvoorbeeld een evenwicht tussen daadkracht en geduld). Wij geven een iets andere invulling aan het concept ‘uitdaging’; we zien de term meer als een positieve transformatie van de kernkwaliteiten, waarbij rekening wordt gehouden met zowel de allergieën als de valkuilen. Een voorbeeld kan onze zienswijze misschien verduidelijken: wanneer men op zoek is naar een uitdaging voor de kernkwaliteit ‘zorgzaam voor anderen’, rekening houdend met de allergie (bijvoorbeeld) ‘egoïsme’ en de mogelijke valkuil ‘overbezorgdheid’, dan kan men de uitdaging ‘gepaste zorg voor anderen mét zelfzorg’ als een positieve transformatie zien van de kernkwaliteit ‘zorgzaam voor anderen’. De bedoeling van deze aanpassing is om de cliënt of het systeem voeling te laten houden met de eigen krachten en kernkwaliteiten, en van daaruit met eigen bewoordingen een constructieve uitdaging te laten formuleren.

Nog een belangrijke slotopmerking bij de theoretische formulering van dit model is dat het niet om een statisch model gaat, maar om een dynamisch proces. Vanuit de organisatiepsychologie sluit dit nauw aan bij het paradigma dat mensen vanuit een persoonlijke bezieling en mogelijkheid tot verandering organisaties in beweging kunnen brengen (change management). Vertaald naar therapie komen we met dit model terecht bij denkkaders die veel belang hechten aan procesmatige therapie gericht op groei. Empirische evidentie (zie bijvoorbeeld Johnson & Whiffen, 2003) wijst op het belang van het innerlijke veranderingsproces als basis voor duurzame verandering. Het is ook onze overtuiging dat een blijvende verandering in vaardigheden gebaseerd dient te zijn op een proces van innerlijke groei.


Werken met kernkwaliteiten: een klinisch voorbeeld
De therapeutische context

De gepresenteerde casus gaat over de 17-jarige Katrien en haar familie. Het gezin waar zij deel van uitmaakte, werd doorverwezen naar de jeugdafdeling van De Viersprong voor een klinische opname. De Viersprong is een psychotherapeutisch centrum dat gespecialiseerd is in milieutherapie, groepstherapie en systeemtherapie (zie het themanummer ‘De Viersprong’ van het tijdschrift Groepspsychotherapie, 2005). Systeemtherapie neemt reeds bij de intake een belangrijke plaats in en het engagement van het gezin is een voorwaarde voor behandeling (zie Boonstra, 2004).

Katrien presenteert zich in het eerste contact als een vrij uitbundige, expressieve adolescent met verscheidene piercings. In het vrij lijvige dossier worden diagnostisch vooral veel borderlinetrekken genoemd, zoals manipulatief en theatraal gedrag, zelfbeschadiging, snelle stemmingswisselingen, zwakke impulscontrole, geringe frustratietolerantie en een laag, kwetsbaar zelfbeeld. In de gezinsdynamiek wordt de nadruk gelegd op een symbiotische binding met moeder en een vrij gespannen verhouding met vader. Een lange ziektegeschiedenis (reeds vanaf de kleuterleeftijd, met slechts enkele jaren zonder hulpverlening) had geleid tot heel wat crisissen, waaronder verscheidene opnames op een PAAZ-afdeling, onder meer na enkele suïcidepogingen. Ambulante therapie en crisisopnames waren niet afdoende gebleken, en daarom werd een klinische opname aanbevolen in De Viersprong. Bij aanvang van de gezinstherapie was duidelijk dat de problemen behoorlijk ernstig waren, maar tevens vielen de enorme bereidwilligheid en inzet van het gezin op. Naast de sterke spanningen was er plaats voor een flinke dosis humor.

Het genogram

Een genogram (of stamboom) opstellen is standaard bij aanvang van de gezinstherapie in de jeugdafdeling (Boonstra, 2004; Hillewaere & Le Fevere de Ten Hove, in druk). Met een genogram brengt men de familiegeschiedenis in kaart en kan men mogelijke verbanden leggen tussen de aangemelde problematiek en de bredere familiecontext, of kan men vergeten geschiedenissen, verhalen of relaties opnieuw onder de aandacht brengen (Byng-Hall, 1995a, 1995b; MacGoldrick & Gerson, 1999). Oorspronkelijk werd een genogram voornamelijk gebruikt als diagnostisch instrument, maar de laatste decennia is duidelijk geworden dat het voor het gezin ook van grote therapeutische waarde kan zijn. Voor een goed overzicht van het gebruik van een genogram in gezinstherapie verwijzen we naar het standaardwerk van MacGoldrick & Gerson (1999). Bij het oplossingsgericht werken met genogrammen kan men in de familiegeschiedenis op zoek gaan naar de sterktes en de mogelijkheden of hulpbronnen (resources) van cliënten en gezinnen (Berg, 1994; Hillewaere & Le Fevere de Ten Hove, in druk; Kuehl, 1995, 1996; Thomas, 1995). Door gezamenlijk met het oog op een hoopvollere toekomst een genogram te maken creëren wij tevens een holding environment voor het gezin. Spreken over het verleden is op deze manier niet bedreigend en helpt de familie om beter om te gaan met de moeilijkheden en mogelijkheden van het heden en de nabije toekomst. Op deze manier worden de drie tijdsdimensies – verleden, heden en toekomst – met elkaar verbonden.

We leggen bij aanvang aan het gezin uit dat we samen een genogram optekenen om beter te begrijpen wat het gezin bij ons gebracht heeft, maar ook voor een beter begrip wanneer ze het over familie- en gezinsleden hebben. Daarnaast nodigen we hen uit om eveneens de mogelijkheden in kaart te brengen en te laten zien hoe ze voorgaande moeilijkheden hebben aangepakt. Een aardige opening is de ouders toestemming te vragen om te starten met de jongste kinderen. Dit erkent de ouders in hun autoriteit, maar geeft ook de mogelijkheid om aan te vangen met andere, vaak constructievere en meer werkbare verhalen dan het dominante probleemverhaal. Jonge kinderen zijn over het algemeen erg open en spreken over hun familie op een leuke en humoristische manier. Bovendien zijn zij bruikbare gidsen bij het zoeken naar positieve krachten, personen, relaties of mogelijkheden (Andolfi, Angelo & De Nichilo, 1989; Berg & Steiner, 2003; Carr, 1994; 2003; Rober, 1998). Ouders zijn ook vaak verbaasd over de kennis die hun kinderen over hun gezin van herkomst hebben. Een genogram maken zorgt vaak voor een prettige sfeer van samenwerking en heeft een diagnostische en een therapeutische functie.

We brengen meestal allereerst het ‘kerngezin’, het gezin dat op consult komt, in kaart; hierna vragen we aan de gezinsleden met welke kant van de familie ze willen verder gaan: met moederszijde of vaderszijde. We noteren eerst namen en data. Nadien vragen we verder naar positieve elementen of kwaliteiten in de families van oorsprong. Bijvoorbeeld: ‘Kunnen jullie me iets meer zeggen over deze familie en wat jullie er vooral bij opvalt, of wat jullie er vooral in appreciëren (geapprecieerd hebben).’ Of: ‘Kunnen jullie ons wat meer uitleg geven over de verschillende leden van dit gezin en wat die personen of die familie voor jullie betekenen?’ Aansluitend proberen we verbindingen te leggen tussen de gezinsleden die komen consulteren en de bredere familiegeschiedenis door vragen als: ‘Van welke kant of van wie in de familie heeft X (bijvoorbeeld Katrien) deze kwaliteit of eigenschap (bijvoorbeeld humor)?’ Of: ‘Van wie heb jij / hebben jullie deze kwaliteiten / eigenschappen?’ Dergelijke vragen, zeker wanneer ze op een circulaire manier gesteld worden (zie onder meer Cecchin, 1987), bevorderen de circulatie van informatie en feedback (Ausloos, 1991) en zorgen voor verbindingen tussen familieleden (Johnson, 1996). We vragen ook naar tradities, mooie herinneringen, vriendschappen, mythen, sterktes en dromen, maar evenzeer naar moeilijke momenten en de manier waarop het gezin hiermee is omgegaan. Voor deze vragen hebben we inspiratie gevonden bij Onken (2004), die zich baseert op het werk van Assagioli (1965). Het zijn vragen die gezinnen helpen zoeken naar hun vergeten sterktes of krachten, kwaliteiten of relaties.

Samen met het gezin kwamen we tot een genogram (zie figuur 2), dat werd gevisualiseerd op een grote flap-over. Het is belangrijk om de gezinsleden voldoende de ruimte te geven om aan te geven wat voor hen belangrijk is en dit ook te visualiseren. In deze casus was het voor Ingrid als moeder erg belangrijk om aan te geven dat voor haar de moeilijkheden begonnen waren tijdens de zwangerschap van Kevin. Na 26 weken zwangerschap werd ze verplicht om te rusten en in bed te blijven, en ze had het gevoel daardoor te kort te zijn geschoten tegenover Katrien. We gaven dit aan door een tijdlijn boven het genogram te tekenen. Meestal is wat een gezinslid of wat het gezin als belangrijk aangeeft inderdaad een belangrijke dynamische factor in het proces. Door dit een plaats te geven kan men samen met het gezin op zoek gaan hoe dit verhaal mogelijk een andere, circulairdere en constructievere betekenis kan krijgen te midden van andere betekenissen of verhalen.
MediaObjects/12485_2009_Article_BF03062207_Fig2_HTML.jpg
Figuur 2 Het genogramVierkant = man; cirkel = vrouw. Een kruis door vierkant of cirkel staat voor ‘overleden’. De (diagonale) lijnen wijzen op een sterke band; hoe meer lijnen des te sterker de band, waarbij meerdere lijnen een mogelijk fusioneel contact betekenen.

De familie van vader

Na enkele gegevens over het kerngezin op papier gezet te hebben gingen we over naar het gezin van oorsprong van vader – een richting die door het gezin zelf gekozen werd. Terwijl gezinsleden de gegevens en verhalen inbrachten, was het opvallend dat Katrien een heleboel, voornamelijk plezierige details en anekdotes wist aan te halen over de familie van vader. Zij noemde details als bijnamen en anekdotes over kleinmenselijke eigenschappen of gebeurtenissen, waarna de andere gezinsleden meestal in lachen uitbarstten. Deze momenten van spontane interactie brengen vaak mogelijke (kern)kwaliteiten aan het licht. Het volgende fragment uit de eerste sessie illustreert hoe men deze kernkwaliteiten op een procesmatige manier naar boven kan halen.

Therapeut: ‘Wel, Katrien, ik zie dat je heel wat over je vaders familie weet te vertellen, en heel wat leuke anekdotes bovendien.’

Annemie (met lichte trots): ‘Daar is ze echt wel goed in.’

Therapeut: ‘Van wie in de familie heb je deze eigenschap?’

Katrien: ‘Wel, ik weet het niet, ze zijn allemaal best grappig langs vaders kant, zoals oom Frans…’ (opnieuw vertelt ze een anekdote waar de gezinsleden om moeten lachen)

Therapeut: ‘Humor is een belangrijke kwaliteit, hoor! Ik zie ook dat je goed bent in het onthouden van details, nog een sterke eigenschap, en één die ik tot hiertoe nergens uit kon opmaken. Van wie heb je deze eigenschap – ook van je vaders kant?’

Katrien: ‘Mmm, ik weet het niet…’

Therapeut (tot het hele gezin): ‘Dit kunnen we later nog aan bod laten komen. Kunnen jullie me nog enkele andere sterke kanten of kwaliteiten van de familie van jullie vader vertellen?’

Katrien: ‘Ze zijn met velen, dus je kan altijd wel bij iemand terecht.’

Annemie: ‘Er is best veel humor – zoals mijn vader, die vind ik eigenlijk best grappig.’

Kevin: ‘Ze zijn met zo veel en zo sterk als tien Belgische paarden!’ (opnieuw gelach)

Therapeut: ‘Wel, zo te zien een heleboel kwaliteiten, maar ongetwijfeld zijn er ook wel mindere punten of eigenschappen. Kan je me daar iets meer over vertellen?’

Toon: ‘Wel, we zijn eigenlijk allemaal eerder gesloten of introvert en het was altijd moeilijk om over emotionele zaken te vertellen; we zijn nogal goed in het opkroppen van dingen.’

Annemie: ‘Ze zijn allemaal wel wat zo, ze verstoppen hun emoties. Ook mijn vader: hij is altijd optimistisch en lacht altijd, maar ik vraag me af wat hij doet wanneer hij zich slecht voelt.’

Ingrid: ‘Ze zijn minder betrokken op elkaar, meer op afstand.’ (Therapeut kijkt naar Toon voor diens mening)

Toon: ‘Ja, ze hebben wel gelijk.’

Therapeut: ‘Wel, je familie, zoals elke familie trouwens, heeft zijn sterke en zijn zwakke punten, hè. Het kan interessant zijn om te zien of er geen link te vinden is tussen deze eigenschappen. Dikwijls zijn zwaktes “een beetje te veel van het goede” of de keerzijdes van de sterke punten. Bijvoorbeeld, humor is een sterke eigenschap van jou en je familie, maar het kan ook een kwetsbaar punt zijn, zoals een tendens om moeilijke gevoelens weg te lachen. Te veel humor kan betekenen dat je pijnlijke emoties weg stopt. Dit noemen we een valkuil.’

We kiezen ervoor om niet te theoretisch te werk te gaan en aan te sluiten bij de gevoelens en ervaringen, de taal van het gezin. Op deze manier hebben we voor de familie langs vaders zijde reeds het bovenste gedeelte van wat Ofman (1992) het kernkwadrant noemt, ingevuld. De kernkwaliteiten en valkuilen worden dan als volgt naast het genogram in kaart gebracht (figuur 3):
Figuur 3 De familie van vader: kernkwaliteiten en valkuilen

Kernkwaliteiten

Valkuilen

 

‘Te veel van het goede’

 

- Humor

 

- De dingen weglachen, emoties opkroppen

- Steeds iemand om op terug te vallen

 

- Weinig samenhang, ‘los zand’

De familie van moeder

Opnieuw een gedeelte uit het transcript van de eerste sessie:

Therapeut (tot het hele gezin): ‘Eens kijken, wat vinden jullie bijzonder aan de familie van jullie moeder?’

Katrien en Annemie: ‘Het is een hecht en warm gezin…’

Toon: ‘… wel, ze zijn altijd daar voor elkaar…’

Katrien: ‘vooral grootmoeder, die geeft me altijd speciale lekkere warme soep… Oma’s soep!’

Ingrid (enthousiast): ‘Ja, ik heb echt wel een warme en hartelijke moeder; eigenlijk is heel onze familie zo: warm en hartelijk. (…). Maar dat is natuurlijk ook wel een valkuil, het maakt ons wel gevoelig en kwetsbaar.’

Katrien: ‘Oma moet altijd huilen om me.’

Therapeut: ‘Warm, zorgzaam en hartelijk, maar soms ook te veel.’ (Toon knikt)

Ingrid: ‘Ja, zo kan je het wel stellen.’

Therapeut: ‘Opnieuw hebben we ook in jouw familie mooie kwaliteiten, maar ook mogelijke valkuilen – te veel liefde en zorg kan verstikkend zijn bijvoorbeeld.’

Hier volgt het bovenste gedeelte van het kwadrant voor de familie van moeder (figuur 4).
Figuur 4 De familie van moeder: kernkwaliteiten en valkuilen

Kernkwaliteiten

Valkuilen

 

‘Te veel van het goede’

 

- Warm, zorgzaam en hartelijk

 

- Kwetsbaar, overbezorgd

- Emotioneel betrokken

 

- Geen emotionele afstand

De toepassing van het kernkwadrantenmodel

Na een ervaringsgericht gedeelte volgt hier meestal een korte, vereenvoudigde uitleg over het model:

Therapeut: ‘Wel, we hebben al heel wat kwaliteiten bij beide families gevonden, maar ook mogelijke valkuilen. Wat ik graag zou doen, is samen uitzoeken wat de kwaliteiten en valkuilen van dit gezin zijn – van heel het gezin en van ieder van jullie afzonderlijk, en ten slotte van de ouders als ouders en als paar en van de kinderen gezamenlijk. Om dit in kaart te brengen gebruiken we hier het zogenaamde kernkwadrantenmodel. De kernkwaliteiten en de valkuilen zijn twee van de vier elementen van dit model. Het verschil tussen een gewone kwaliteit en een kernkwaliteit kan ik misschien het gemakkelijkst als volgt uitleggen. Een kwaliteit is iets wat je hebt of wat je kan; zo kun je bijvoorbeeld best handig zijn in het gebruik van de computer of goed voetballen. Over het algemeen zullen we niet zo snel beledigd zijn wanneer het gaat om onze meer algemene kwaliteiten. Maar een kernkwaliteit is iets dat ons erg nauw aan het hart ligt.(zie opm.23) En hoe nauwer het aan ons hart ligt, hoe gevoeliger we er in zijn. Zo heb ik bijvoorbeeld de indruk uit wat ik tot hier toe gehoord heb, Ingrid, dat je de waarden en eigenschappen die je van huis uit meegekregen hebt ook wilt meegeven aan je man en je kinderen – betrokkenheid, zorg, warmte en liefde, klopt dit?’ (Ingrid gaat akkoord, net als het hele gezin trouwens)

Wanneer we in een therapeutische context het kernkwadrant proberen samen te stellen is het belangrijk dat dit aansluit bij de gevoelens, belevingen en de taal van de cliënt of het gezin. In deze casus bijvoorbeeld zou het wellicht correcter zijn om het woord ‘bezorgd’ als kernkwaliteit op te schrijven en het woord ‘overbezorgd’ als valkuil neer te schrijven. Maar Ingrid had wellicht al duizend keer gehoord dat ze overbezorgd was en zich te veel wegcijferde. Het constructieve aan deze manier van werken is dat Ingrid in eerste instantie benaderd wordt voor waar ze wél goed in is: (in de woorden van haar eigen kinderen en haar man) ‘warm, hartelijk, zorgzaam en emotioneel betrokken’. Door deze als belangrijke kwaliteiten, kernkwaliteiten, te benoemen krijgen deze een positieve connotatie en betekenen ze een sterke waardering van wie ze is en wat ze doet. Wanneer iemand eerst benaderd en bevestigd wordt in waar hij goed in is, is het nadien veel gemakkelijker om oog te hebben voor de mindere punten.

In deze fase van het proces kan men verder gaan en het proces door middel van het kernkwadrantenmodel verder verdiepen. Het is onze ervaring dat het meestal weinig nut heeft om de vier concepten uit te werken voor de families van oorsprong, terwijl het wel bijzonder zinvol en helpend is om deze te vervolledigen voor alle leden van het kerngezin. We beginnen bij moeder:

Therapeut: ‘Zoals je kunt zien, horen er nog twee andere elementen bij dit model: allergieën en uitdagingen. Een allergie is het tegenovergestelde van een kernkwaliteit en iets waar we een grondige hekel aan hebben, meestal bij anderen. Misschien kan je me wat meer vertellen over jouw allergieën, dingen waar jij een hekel aan hebt?’

Ingrid: ‘Ik heb een hekel aan mensen die zich niet om anderen bekommeren of niet om anderen geven.’

Therapeut: ‘Mmm, dat is duidelijk en ik vind dit ook goed te plaatsen bij wat ik tot hiertoe gehoord heb… en het wijst bovendien op een andere kernkwaliteit van je, niet?’

Annemie: ‘Ze is heel invoelend of empathisch, vaak ook té, hoor.’

Therapeut: ‘Kijk, op deze manier hebben we al drie eigenschappen van een kernkwadrant: “een hekel aan mensen die niet om anderen geven” is een allergie; “empatisch” is een van je kernkwaliteiten, en “té empatisch of te veel meeleven” is een valkuil van je. Ik kan me best inbeelden dat je ook een hekel hebt aan mensen die egoïstisch zijn en vooral aan zichzelf denken, niet? (Ingrid reageert instemmend). Niet te verwonderen dat je zo doorzet en niet opgeeft in de zorg om je dochter, niet? Maar… soms schiet je er ook wel in door, niet? (Zowel Ingrid en vooral vader en Annemie knikken en reageren instemmend) Wel, Toon, hoe is dit dan voor jou en de andere kinderen, zo’n nauwe band tussen moeder en dochter?’

Toon: ‘Wel, in alle eerlijkheid: dit zorgt voor heel wat spanningen.’

Ingrid (impulsief en heftig): ‘Ik voel al sedert lang dat men van me vraagt om Katrien op te geven, maar dat zal ik nooit doen! Ze heeft me veel meer nodig dan de andere kinderen, en als men mij verplicht van te kiezen, dan kies ik….’

In de toepassing van het model tijdens een therapeutisch proces ontstaan er twee simultane processen. Ten eerste is er het therapeutisch proces van het gezin waarin de familiedynamiek tot leven komt. Tegelijkertijd biedt de therapeut het gezin een model en werkwijze aan om de moeilijkheden in een ruimer of ander perspectief te plaatsen en op zoek te gaan naar nieuwe mogelijkheden en oplossingen. Het volgende fragment laat zien hoe we beide processen zo goed mogelijk tot hun recht laten komen:

Therapeut: ‘Wacht even, wie vraagt je om te kiezen? Het lijkt me dat er toch andere mogelijkheden zijn. Het is duidelijk dat de band tussen jou en je dochter een hechte, warme band is. Graag zien en zorg dragen voor elkaar, het lijkt me ook een kernkwaliteit hoor! Niet verwonderlijk dat je dit niet wilt opgeven. Maar niemand vraagt je dit, of toch? Wij niet, en ook je echtgenoot of andere kinderen niet, of toch?’

Toon: ‘Zeker niet. Ik heb dit nooit van haar gevraagd en ik zou dit ook nooit doen, maar de manier waarop het er de laatste jaren aan toe ging, was gewoon niet leefbaar meer.’

Therapeut: ‘Dit levert dus kennelijk heel wat moeilijkheden op ook?’

Toon, Annemie en Kevin (haast gelijktijdig): ‘Wij worden gewoon buitengesloten.’

Therapeut: ‘Even kijken hoe het model ons misschien kan helpen. Zoals je aangeeft, Ingrid, zou je Katrien nooit willen opgeven, dus kan ik me inbeelden dat je een grondige hekel hebt aan mensen die dit wel doen, klopt dit? (Ingrid knikt instemmend) Dat noemen we dan opnieuw een allergie van je. Zoals we daarnet zeiden, is houden van je kind een mooie en belangrijke kernkwaliteit en zoals ik heb uitgelegd is een kernkwaliteit verbonden met belangrijke persoonlijke waarden en dus iets dat je erg na aan het hart ligt. Ik kan me best inbeelden dat wat je daarnet zei over de periode dat je zwanger was van Kevin, dit voor jou moet aangevoeld hebben alsof je Katrien te kort deed of te weinig liefde kon geven. Maar in alle eerlijkheid heb ik de indruk, op basis van wat jullie me zeggen, dat je nadien de zorg en liefde voor Katrien overdreven bent gaan benadrukken en wellicht ook echt overdreven hebt. Begrijpelijk, dat wel, en misschien ook gedreven door angst of andere gevoelens, maar in ieder geval heeft het ook als gevolg gehad dat het contact met je man en de andere kinderen eronder is gaan lijden. Even kijken hoe we dit een juiste plaats kunnen geven.’ (Therapeut maakt nota’s op de flap-over)

Dit voorbeeld laat goed zien hoe men kan overdrijven in een kernkwaliteit wanneer men geconfronteerd wordt met angsten of met de ‘allergie’. De dynamiek van overdreven emotionele betrokkenheid en zorg is verweven met onbewuste dynamische verlangens en angsten. Wanneer men de ‘uitdaging’ in het kernkwadrant als een zoektocht naar evenwicht beschouwt, kan dit een uitkomst bieden.

Therapeut: ‘Wat ikzelf boeiend en bruikbaar aan dit model vind, is dat het ons uitnodigt om nauw in contact te blijven met onze kernkwaliteiten maar dat het toch ook een uitweg biedt om onze valkuilen te vermijden. Dit noemen we onze uitdagingen. De beste manier om dit te doen is je uitdagingen op een positieve manier te formuleren, zodat je voeling houdt met je kernkwaliteiten maar ook een manier vindt om niet meer in je valkuilen door te schieten. Hoe zou je dit het best kunnen formuleren, op een manier die voor jou of jullie het beste aanvoelt en ook haalbaar is?’

Het is vaak interessant om te zien hoe gezinsleden elkaar helpen in het zoeken naar een juiste formulering van de uitdagingen. Zo kwamen we tot de volgende kernkwadranten, eerst voor moeder (zie figuur 5) en vervolgens voor Katrien (zie figuur 6).
MediaObjects/12485_2009_Article_BF03062207_Fig3_HTML.jpg
Figuur 5 Moeders kernkwadrant (in relatie tot dochter)

MediaObjects/12485_2009_Article_BF03062207_Fig4_HTML.jpg
Figuur 6 Katriens kernkwadrant

Elk van de kwadranten heeft uiteraard zijn waarde, maar we blijven toch even stilstaan bij de laatste uitdaging: ‘Ik ben speciaal en uniek, net als alle anderen.’ Bij het helpen formuleren van uitdagingen proberen we er steeds voor te zorgen dat de taal voldoende innerlijk-motivationele verandering impliceert en ook alle kans in zich houdt voor een duurzamere (ook uiterlijke of gedrags)verandering. Hierbij wordt een klemtoon gelegd op keuze en engagement. Keuze en engagement zijn ook belangrijke aspecten in het werk van Ofman (1992), in de oplossingsgerichte benadering (zie onder meer: De Shazer, 1985; Berg & De Jong, 1996, 1998; Le Fevere de Ten Hove, 2000) en in onze manier van werken met gezinnen. Aan het eind van de eerste sessie stelden we Katrien voor een confronterende keuze. Ze kon worden zoals de moeder van Toon, een ‘eerder zielig iemand, die aan de hele wereld haar trieste lot liet zien en heel wat negatieve aandacht naar zich toetrok’ of ze kon kiezen, met hulp van haar familie en de (kern)kwaliteiten die er in haar en heel het gezin aanwezig waren, om ‘speciaal en uniek te worden, net als alle anderen’.

Naast de innerlijke processen hechten we in onze therapeutische benadering belang aan gedragsveranderingen. Dit betekent dat cliënten en gezinnen worden aangemoedigd en geholpen om de uitdagingen verder uit te werken naar zo concreet mogelijk geformuleerde gedragingen, doelen en afspraken. Dit maakt het mogelijk om de veranderingen te volgen. In dit voorbeeld werden aan de uitdagingen van moeder en dochter concrete afspraken toegevoegd over de frequentie, duur en kwaliteit van de telefonische contacten. Sommige van deze doelen of afspraken die volgen uit de uitdagingen, sluiten voor de jongeren nauw aan bij de gedragsmatige doelen die ze zich stellen in de groepstherapieën, terwijl bij het concretiseren van de uitdagingen voor het gezin vooral gekeken wordt naar de vertaalslag die gemaakt kan worden naar het dagelijkse gezinsleven (Lange, 2000; Young, Klosko & Marell, 2003).

Verdere relevante procesmatige en systemische mogelijkheden

Het valt buiten de opzet van dit artikel om alle kernkwadranten weer te geven, maar we hopen dat de gekozen voorbeelden een goede illustratie zijn van de mogelijkheden van dit model en de manier waarop er een verband gelegd kan worden met interacties tussen generaties, personen en gezinsleden. Kernkwadranten worden soms door het gezin thuis verder uitgewerkt. We willen in het kort nog enkele relevante procesaspecten en systeemkenmerken toelichten. Wanneer we werken met een gezin (net zoals met een groep; zie Ofman, 1992) wordt het duidelijk dat gezinsleden elkaar vaak verkeerd begrijpen, doordat het gedrag van iemand (de valkuil) akelig dicht in de buurt komt van de allergie van een ander. Vanuit onze ervaring met adolescenten valt het ons op dat een of meer valkuilen van de adolescenten dikwijls erg dicht aansluiten of samenvallen met een of meer allergieën van de ouders (en vice versa). Een voorbeeld van een dergelijke interactie kan dit verduidelijken. Tijdens een sessie was het Katrien zelf die het woord ‘overdramatisch’ gebruikte om zichzelf, weliswaar enigszins ironisch, te beschrijven. Dit werd een belangrijk moment om een onderscheid te maken tussen gedrag en kwaliteiten of persoonlijkheid. Katrien reageerde inderdaad regelmatig op een ‘overdreven dramatische’ manier door voor een heleboel herrie en moeilijkheden te zorgen over relatief kleine voorvallen. Dit was recht in de allergie van Toon, zelf een rustig iemand, die kalmte als een kernkwaliteit had genoemd. Maar Katriens gedrag was een overdrijving van haar kernkwaliteiten, zoals extraversie en emotionaliteit. Met andere woorden de valkuil van Katrien (overemotioneel) was dezelfde als de allergie van Toon. Ofman benadrukt hoe een allergie een bron van een interactief leerproces kan zijn (Ofman, 1992, p. 42). In dit voorbeeld zegt de allergie voor dramatisch gedrag van Katrien iets over Toons schaduwzijde, zijn onderdrukte emoties. Willen ze van elkaar leren, dan kunnen ze elkaars allergie en valkuil integreren in hun uitdagingen. Concreet betekende dit: Toon mocht best wat meer van Katriens emotionaliteit in zijn uitdaging plaatsen en Katrien kon wat van Toons redelijkheid en beheersing gebruiken in haar groeiproces. Een hulpmiddel hiertoe is om expliciet te vragen wat de gezinsleden van elkaar nodig hebben en van elkaar kunnen leren. Het is onze ervaring dat deze fase niet altijd even goed lukt bij gezinnen in moeilijkheden.

Op een bepaalde manier zijn de kernkwadranten van gezinnen met een hardnekkig probleem vastgeroest en raakt men vooral gefixeerd op elkaars valkuilen of allergieën. Door onderscheid te maken tussen gedrag en persoonlijkheid en door het dynamische karakter van de kernkwadranten in de verf te zetten ontstaat er opnieuw beweging en ruimte voor een constructieve verandering. Concrete (gedrags)veranderingen zijn dan van groot belang om het veranderingsproces opnieuw vertrouwen in te blazen. Wanneer ouders het gedrag van hun kinderen zien veranderen, worden ze bevrijd van hun eigen behoefte tot controle en voelen ze zich vrijer om meer naar zichzelf en hun eigen valkuilen en uitdagingen te kijken.

Een andere bijzondere toepassing van dit model in gezinstherapie is dat het ouders kan helpen stil te staan of op zoek te gaan naar hun sterktes als paar en oog te hebben voor hun valkuilen als ouders. In deze casus, zoals we wel meer vaststellen in gezinnen met adolescenten, hadden de moeilijkheden met Katrien ertoe geleid dat de ouders zich haast uitsluitend op hun rol als ouder van een kind met moeilijkheden hadden gefixeerd en voeling hadden verloren met elkaar als partners. Het is dan zinvol om het kernkwadrant van het paar als ‘huiswerk’ mee te geven, daar dit hun de gelegenheid biedt om stil te staan bij hun eigen sterktes en een bewustere keuze te maken in het omgaan met hun valkuilen. Voor Toon en Ingrid waren hun wederzijdse liefde en begrip sterke kernkwaliteiten als paar, maar echte intimiteit en groei werden geblokkeerd door de neiging om conflicten te vermijden en onduidelijke grenzen te stellen (valkuilen). Een uitdaging voor dit ouderpaar was om elkaar te helpen om gemeenschappelijker op te treden bij de moeilijkheden met Katrien, onder meer door beter af te grenzen. Tegelijkertijd vormde het een belangrijke uitdaging om opnieuw op zoek te gaan naar leuke momenten als paar. Door de ouders op hun kracht en sterktes als paar aan te spreken en hen dit ook helder te laten formuleren, wordt er vanuit een positieve basis op zoek gegaan naar een gezondere afgrenzing tussen de ouders en de kinderen. De ouders in hun kracht of gevoel van competentie versterken is een belangrijke sleutel tot succes in het werk met gezinnen met kinderen of adolescenten (Andolfi, 1982, 1995; Ausloos, 1999; Byng-Hall, 1995; Rober, 2002; Tilmans-Ostyn, 1996).


Conclusie

Het doel van dit artikel was te illustreren hoe het kernkwadrantenmodel van Ofman (1992) in een therapeutische context kan worden toegepast. Dit werd gedaan aan de hand van een casus van een gezin, waarbij ook andere methoden en inzichten uit de gezinstherapie werden toegepast. Zo geeft de combinatie van een genogram en het kernkwadrantenmodel aan de cliënten een kader en een taal om verschillende stijlen, sterktes en zwaktes in kaart te brengen, verbanden te leggen met mogelijkheden en zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het veranderingsproces. Het laat ook toe om vanuit de eigen ervaringen opnieuw aanknopingspunten te vinden om het onderlinge contact te verbeteren en toe te werken naar een hoopvollere toekomst. Op deze manier werkt deze aanpak versterkend voor de gezinsbanden en zorgt voor een betere integratie. Een van de grote sterktes van deze benadering ligt volgens mij in de positieve en constructieve aanpak, zonder evenwel de zwakke punten of moeilijkheden uit de weg te gaan. Deze positieve benadering zorgt voor vertrouwen en ruimte, waardoor feedback en communicatie op een respectvolle en constructieve manier gestimuleerd worden. Hoewel het praktijkvoorbeeld een gezin betreft, liggen de toepassingsmogelijkheden voor individuele of groepstherapie voor de hand. Zoals elk model heeft ook dit model zijn beperkingen. Het model en de methode vereisen een zekere motivatie en voldoende introspectief vermogen van de cliënten. In crisissituaties of (gezins)situaties waar concrete of praktische hulp gevraagd wordt, is bijgevolg een pragmatische aanpak aangewezen. Bovendien is een goede timing onontbeerlijk.

Een model is een middel dat ons helpt om onze perceptie van de realiteit te organiseren. Bij om het even welk model is het daarom belangrijk om ons te realiseren dat het model een constructie is en mee bepaalt hoe we een veranderingsproces initiëren. Wanneer we het model te veel als waarheid aannemen, riskeert het juist minder helpend te zijn, wat zonder meer een valkuil is voor het eigen model. Het procesmatige in de voorgestelde benadering is daarom belangrijker dan het model zelf. In die zin is de voorgestelde aanpak een hedendaagse benadering, zowel modern als postmodern, met de nodige uitdagingen, maar ook met de nodige beperkingen.


Literatuur

Anderson, H. (1997). Conversation, language and possibilities: A postmodern approach to psychotherapy. New York: Basic Books.
 
Anderson, H., & Goolishian, H. (1988). Human systems as linguistic systems. Family Process, 27, 371-393.
ChemPort CrossRef PubMed
 
Andolfi, M. (1982). La thérapie avec la famille. Paris: Edition E.S.F.
 
Andolfi, M. (1995). The child as consultant. In M. Andolfi & R. Haber (Eds.), Please help me with this family (pp. 73- 89). New York: Brunner/Mazel.
 
Andolfi, M., Angelo, C., & Nichilo, M. de (1989). The myth of atlas. New York: Brunner/Mazel.
 
Assagioli, R. (1965). Psychosynthesis: a manual of principles and techniques. New York, The Viking Press.
 
Ausloos, G. (1999). De competentie van families. Leuven: Garant.
 
Berg, I.K. (1994). Family based services. New York: Norton.
 
Berg, I.K., & Jong, P. de (1996). Solution-building conversations: Co-constructing a sense of competence with clients. Families in society: The Journal of Contemporary Human Services, 77, 376-391.
 
Berg, I.K., & Jong, P. de (1998). Interviewing for solutions. New York: Brooks/Cole.
 
Berg, I.K., & Steiner, Th. (2003). Children’s solution work. New York: Norton.
 
Boonstra, Ch. (2004). Stilstaan, hollen of hinkelen. Gezinstherapie als onderdeel van een klinische behandeling voor Adolescenten. Tijdschrift voor Systeemtherapie, 16, 86-100.
 
Byng-Hall, J. (1995a). Creating a family science base: some implications of attachment theory for family therapy. Family Process, 34, 45-58.
ChemPort CrossRef
 
Byng-Hall, J. (1995b). Rewriting family scripts: Improvisation and systems change. New York: Guilford.
 
Carr, A. (1994). Involving children in family therapy and systemic consultation. Journal of Family Psychotherapy, 1, 41-59.
CrossRef
 
Cecchin, G. (1987). Hypothesizing, circularity and neutrality revisited: An invitation to curiosity. Family Process, 26, 405-413.
ChemPort CrossRef PubMed
 
De Shazer, S. (1985). Keys to solutions in brief therapy. New York: Norton.
 
‘De Viersprong’ (2005). Themanummer ‘De Viersprong/Jeugdzorg’, Groepspsychotherapie, 39, nummer 3 (september).
 
Gergen, K. (1999). An invitation to social construction. Londen: Sage.
 
Heppen, J., & Ogilvie, D. (2003). Predicting affect from global self-discrepancies: the dual role of the undesired self. Journal of Social and Clinical Psychology, 22, 347-368.
CrossRef
 
Hillewaere, B., & Le Fevere de Ten Hove, M. (in druk). Narratieve en oplossingsgerichte toepassingen bij genogrammen: samen hoopvolle perspectieven creëren. Tijdschrift voor systeemtherapie (waarschijnlijk in het juninummer).
 
Johnson, S.M., & Whiffen, V.E. (Eds.)(2003). Attachment processes in couple and family therapy. New York: Guilford Press.
 
Jung, C. (1928). Two essays on analytical psychology. Princeton: Princeton University Press.
 
Kuehl, B. (1995). The solution-oriented genogram: a collaborative approach. Journal of Marital and Family Therapy, 21, 239-250.
CrossRef
 
Kuehl, B. (1996). The use of genograms with solution-based and narrative therapies. Family Journal Counseling and Therapy for Couples and Families, 4, 5-11.
 
Lange, A. (2000). Gedragsverandering in gezinnen. Groningen: Wolters Noordhoff.
 
MacGoldrick, M., & Gerson, R. (1999). Genograms. Assessment and intervention. New York: Norton.
 
Le Fevere de Ten Hove, M. (2000). Korte therapie. Leuven: Garant.
 
Ofman, D. (1992). Bezieling en kwaliteit in organisaties. Utrecht: Kosmos.
 
Ogilvie, D. (1987). The undesired self: A neglected variable in personality research. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 379-385.
CrossRef
 
Onken, D. (2004). Family psychosynthesis and the genogram. Workshop gepresenteerd op het IFTA world family therapy congress, Istanbul, maart.
 
Rober, P. (1998). Reflections on ways to create a safe therapeutic culture for children in family therapy. Family Process, 37, 201-213.
ChemPort CrossRef PubMed
 
Rober, P. (2002). Samen in therapie. Leuven: Acco.
 
Thomas, F. (1995). Genograms and competence: Fashioning meaning through an alternative use. News of the difference, 4, 9-11.
 
Tilmans-Ostyn, E. (1996). Gezinstherapie en de transgenerationele overdracht van trauma’s. Kinder- en Jeugdpsychiatrie, 23, 5-28.
 
Walsh, F. (1996). Strengthening family resilience. New York: Guilford Press.
 
Walsh, F. (2003). Family resilience: A framework for clinical practice. Family Process, 42, 1-18.
CrossRef PubMed
 
White, M., & Epston, D. (1990). Narrative means to therapeutic ends. New York: Norton.
 
Young, J.E., Klosko, J.S., & Marell, D. (2003). Schema therapy. New York: Guilford Press.
 

Strengthening families using genograms and core qualities
Recent system theories emphasize a respectful, collaborative way of working with families. However, few tools or structural models exist to understand and use the specific resources and strengths of families. In search for such tools focusing more on possibilities than pathology, we found that Ofman’s (1992) ‘core qualities’ model, used in the field of organisational psychology, has practical and beneficial applications for family therapists. This article describes how this model, in combination with a genogram and recent family theories, can provide an interesting assessment of a family’s situation and possible resources. The identification of individual styles, specific strengths and weaknesses of each member in a family system opens possibilities and challenges for each member as well as for (sub)systems. The therapeutic process connects family members in a positive way and may help them to improve communication, allowing them to give feedback in a constructive way. Strengths and limitations of the model are discussed.
Naar boven