Martin van Kalmthout heeft een boek geschreven dat dwars staat op de huidige dominante trend in de psychotherapie en de psychologische wetenschapsbeoefening. Het is het resultaat van zijn eigen zoektocht naar de waarden die hem drijven als persoon, als praktiserend psychotherapeut, als onderzoeker en als docent. Het is een neerslag van zijn ontwikkeling in de tweede helft van de 20e eeuw en daardoor uitdrukkelijk historisch gesitueerd. Van Kalmthout plaatst psychotherapie in een driehoeksverhouding met wetenschap en religie. Alle drie zoeken ze naar waarheid. De auteur betoogt dat de psychologische cultuur beschouwd kan worden als een modern zingevingsysteem. De belangrijkste functie van psychotherapie is voor hem de hulp aan mensen om de zin van hun bestaan te vinden en existentiële dilemma’s door te werken. Hij onderscheidt zich daarmee nadrukkelijk van auteurs die stellen dat psychotherapie zich ook moet richten op ‘zingevingsproblematiek’ (Stroeken, 1999) of die zingeving zien als iets wat in de laatste fase van de therapie aan de orde zou kunnen komen (Takens, 1994).
In zijn beschouwingen over de identiteit van de psychotherapie maakt Van Kalmthout onderscheid tussen klachtgerichte en persoonsgerichte psychotherapie. Voor hem is de persoonsgerichte psychotherapie de echte psychotherapie. Aan de hand van voorbeelden zet hij uiteen wat hij verstaat onder de dieptestructuur van het psychotherapeutische proces. Hij onderscheidt twee essentiële elementen: de actieve aanwezigheid van de therapeut in de psychotherapeutische situatie en het veranderingsproces van de cliënt. De cliënt moet contact maken met zichzelf en met de ander. Hij wordt daarbij geholpen door de spiegel die de therapeut hem voorhoudt. In wezen worstelen cliënten met een drietal universele problemen, te weten de vraag ‘Wie ben ik nu eigenlijk?’, een diepgeworteld negatief zelfbeeld en een spanningsveld tussen het verlangen naar autonomie en dat naar verbondenheid. De specifieke deskundigheid van de psychotherapeut helpt de cliënt om een nieuwe betekenis te geven aan zijn symptomen en stoornissen. Door een combinatie van ervaren en oefenen kan de cliënt zien dat zijn geconditioneerde beelden niet altijd kloppen en de ‘waarheid’ omtrent zichzelf ontdekken. De begeleiding van dit proces vereist van de therapeut een doorleefde, flexibele levensfilosofie en een grondige mensenkennis. In Van Kalmthouts opvatting is psychotherapie eerder een uitwerking van een praktische levensfilosofie dan een natuurwetenschappelijk gefundeerde methodiek. Hij sluit daarmee aan bij de opvatting van Jerome Frank dat psychologische problemen en stoornissen symptomen zijn van een verstoring van het existentiële evenwicht. Elk mens beschikt over een persoonlijk geloofssysteem, dat diep in het onbewuste is geworteld. Dit maakt het mogelijk om zich te handhaven in een soms bedreigende wereld. Als dit systeem van uitgangspunten instort, bijvoorbeeld door een crisis op het werk of in een relatie, ontstaat er volgens Frank een existentiële toestand van demoralisatie. De betrokkene raakt in de war en verliest de hoop op een goede toekomst.
Psychotherapie kan gezien worden als een specifiek zingevingsysteem dat inspeelt op de existentiële nood en dat probeert nieuwe zin te creëren waar deze verdwenen is. Daarbij worden impliciete normen en waarden gehanteerd. Een essentiële waarde is dat de cliënt geholpen wordt zelf zin aan zijn leven te geven. Van Kalmthout vindt dat deze waarden te veel verborgen blijven achter een scherm van ogenschijnlijke neutraliteit en wetenschappelijkheid. Hij verwijt de academische psychologie een te enge, positivistische wetenschapsopvatting. In de psychologie heeft altijd een strijd gewoed tussen de culturen van de geesteswetenschappen en de natuurwetenschappen. De huidige eenzijdige nadruk op de natuurwetenschappelijke benadering leidt tot een verarming van de aspecten die onderzocht worden en tot verheerlijking van een geprotocolleerde werkwijze. Van de onderzoeker wordt objectiviteit verwacht. Hij mag zich niet laten hinderen door persoonlijke belangen, beperkende vooropgezette ideeën of eigen neurotische patronen. Deze benadering is een operationalisering van een mechanistisch mensbeeld. Maar volgens Van Kalmthout houdt psychotherapie zich bezig met een gebied dat ontoegankelijk is voor de objectiverende wetenschap: het innerlijk van de mens. Dit kun je niet bestuderen zonder toestemming van de betrokkene. Een vertrouwensrelatie is noodzakelijk. Het vraagt een verstehende benadering, zoals die ontwikkeld is in de geesteswetenschappen. Hieruit komt het religieuze verlangen en ervaren naar voren als iets algemeen menselijks. Het uit zich in het ontstaan van spirituele richtingen, die als new age worden aangeduid. Ook de wetenschap wordt soms gezien als een nieuwe religie, die aansluit bij de behoefte aan zekerheid. Van Kalmthout neemt waar dat de institutionele religies bij de moderne mens zeer aan belang hebben ingeboet. Dit is een gevolg van maatschappelijke processen als individualisering, secularisatie en psychologisering. Mensen zijn steeds meer op eigen gezag gaan denken, in plaats van zich te laten leiden door kerkelijke of andere externe instanties. Het emancipatieproces van de secularisatie, zoals zich dat in de 20e eeuw heeft voltrokken, was een bevrijding uit de religieuze indoctrinatie, die veel mensen benauwde. Freud was daar een belangrijke representant van met zijn stelling dat religie iets is voor bange mensen die de werkelijkheid niet onder ogen durven zien en hun lot niet in eigen handen durven nemen.
Omdat de traditionele religies hem niet meer aanspreken, zoekt Van Kalmthout naar atheïstische vormen van religie en spiritualiteit. Zijn belangrijkste inspiratiebronnen zijn Bonhoeffer en Krishnamurti. De Duitse theoloog Bonhoeffer dacht tijdens zijn gevangenschap onder het nazi-regiem na over de vraag hoe het christelijk geloof niet-religieus geïnterpreteerd zou kunnen worden. Bij de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog schoot God hem niet te hulp. Hij ondervond dat de mens er alleen voor staat en niets te verwachten heeft van welke bovennatuurlijke instantie dan ook. Toch ervoer hij in zichzelf ten diepste de overtuiging dat de mens zichzelf moet kunnen opofferen voor het ware en het goede, ook als er geen beloning op volgt in het hiernamaals. De filosoof Krishnamurti ziet vastliggende geloofsovertuigingen als een sta-in-de-weg tussen de vrije, onderzoekende geest en de werkelijkheid. Die werkelijkheid zal de mens, gezien zijn beperkte verstand, nooit als zodanig te pakken krijgen, maar hij kan wel condities creëren waaronder hij steeds dieper in die werkelijkheid kan doordringen en er contact mee kan krijgen. Het gaat Krishnamurti er vooral om dat de mens zijn conditioneringen, die hem belemmeren om de werkelijkheid te zien zoals zij is, bestrijdt. Hij benadrukt dat het niet alleen gaat om wat mooi is, maar zeker ook om de gruwelen die mensen in deze wereld hebben aangericht. Het mysterie van het bestaan en van onszelf ervaren hoort tot de essentie van het religieuze.
Van Kalmthout ziet in deze opvattingen van religiositeit verwantschap met de persoonsgerichte psychotherapie. Ook daar wordt het religieuze niet buiten ons en onze wereld geplaatst, maar er middenin. Overeenkomsten zijn ook het zoeken naar waarheid vanuit een niet-vooringenomen, open levenshouding, betrokkenheid op het welzijn van de wereld, zelf verantwoordelijkheid nemen en naar het werkelijke, niet-geconditioneerde zelf zoeken vanuit een fundamenteel respect voor het leven. Zijn conclusie is dat psychotherapie de kritische, onderzoekende instelling van de wetenschap verenigt met het ethische appel van de religie. De door Rogers ontwikkelde persoonsgerichte psychotherapie ziet Van Kalmthout als een fraai voorbeeld van een hedendaags zingevingsysteem. Hij baseert zich daarbij vooral op de late Rogers en de interpretatie van diens opvattingen door de Britse persoonsgerichte psychotherapeut Thorne (2002). Rogers paarde een wetenschappelijke grondhouding aan het geloof in de menselijke groeimogelijkheden. Daarnaast had hij een sterke afkeer van alles wat rook naar een dogmatisch geloof. Hij stond wel open voor de op ervaring gerichte, persoonlijke religieuze beleving. Hij zag zijn benadering vooral als een praktische levensfilosofie. Thorne stelt dat het werk van Rogers niet zozeer herinnerd zal worden als een therapeutische benadering, maar vooral als een spirituele discipline. Hij ziet in het werk van Rogers een moderne vormgeving van het aloude evangelie. Dit impliceert dat in het persoonlijke contact tussen therapeut en cliënt de spirituele dimensie daadwerkelijk wordt ervaren.
Van Kalmthout beschrijft vervolgens het impliciet religieuze in de persoonsgerichte psychotherapie aan de hand van kernbegrippen uit de theorie van Rogers. Deze maakt een onderscheid tussen het ‘ware zelf’, dat gefundeerd is in de eigen, innerlijke overtuigingen en waarnemingen, en het ‘geconditioneerde zelf’ dat gebaseerd is op een aanpassing aan de waardering van belangrijke anderen. Rogers definieert het ware zelf als een veranderlijk, niet-gefixeerd proces. Dat geeft niet alleen ruimte aan de humanistische notie van onvermoede mogelijkheden, maar sluit ook aan bij de religieuze disciplines die de zoektocht naar onze diepste eigenheid en identiteit centraal stellen. Bij Rogers is het therapeutische veranderingsproces geheel en al verankerd in de lichamelijke beleving van het organisme. De tendens tot zelfverwerkelijking die door dit veranderingsproces wordt vrijgemaakt, beschrijft hij in biologische termen. Wie zijn mogelijkheden verwerkelijkt in de richting van heelheid, integratie en eenheid neemt deel aan de kosmos. In zijn wereldbeschouwing zullen de constructieve, ordenende krachten het winnen van de destructieve. In persoonsgerichte psychotherapie streeft de therapeut ernaar om de cliënt te laten ervaren dat hij ten diepste begrepen en geaccepteerd wordt. In wezen is dit wat we liefde noemen. Die is niet eenvoudig op te brengen, omdat cliënten vaak lastige gevoelens als irritatie en machteloosheid oproepen. Het vraagt van de therapeut dat hij zichzelf overstijgt en een overtuiging in zichzelf aanspreekt die hem motiveert om door te gaan. In deze opvatting past volgens Van Kalmthout noch de ontwikkeling van klachtgerichte, evidence-based protocollen, noch het ontwerpen van theorieën, omdat deze het gevaar in zich bergen dat ze belangrijker worden dan de ervaren werkelijkheid. Een houding van niet-weten is een essentieel aspect van de persoonsgerichte benadering.
De stelling dat psychotherapie beschouwd kan worden als een modern zingevingsysteem onderbouwt Van Kalmthout helder. Het is inderdaad een gemis dat in deze tijd de impliciete waarden van psychotherapeutische stromingen zelden expliciet worden gemaakt. Hij levert daaraan een bijdrage door de onderliggende waarden van zijn eigen referentiekader nader te onderzoeken. Het resultaat daarvan is een verfrissende blik op het werk van Rogers, dat in deze tijd vaak te gemakkelijk wordt afgedaan als niet meer dan een beschrijving van een algemene basishouding. Van Kalmthout schetst een duidelijk beeld van vormen van spiritualiteit die passen bij een geseculariseerd wereldbeeld. Maar in zijn ijver om het wezen van zowel wetenschap, religie als psychotherapie te beschrijven doet hij ze ook tekort. Het blijft onduidelijk van waaruit de psychotherapeut zijn praktische levensfilosofie kan ontwikkelen. Door de wijze waarop hij de opvattingen van Thorne en de late Rogers weergeeft, wekt Van Kalmthout de indruk een zweverig standpunt in te nemen, terwijl uit de voorbeelden blijkt dat hij in de praktijk heel pragmatisch omgaat met de vragen waar cliënten mee worstelen. In zijn betoog verwart hij de institutionele religie met de religie zelf.
Mij prikkelden vooral zijn beschouwingen over het wetenschappelijk karakter van de psychotherapie tot tegenspraak. Hier is voelbaar hoezeer Van Kalmthout gefrustreerd is door de maatschappelijke ontwikkelingen waardoor de academische psychologie en de psychotherapie zich laten inperken. Hij haalt fel uit naar de zogenaamde wetenschappelijkheid van de geprotocolleerde en klachtgerichte psychotherapie. Hij verlaat daarmee de zorgvuldige, wetenschappelijke opbouw van zijn argumentatie. Hij zet een karikatuur neer van onderzoekers, die alleen maar aantonen wat we toch al wisten en vervolgens de resultaten verdraaien om ze in te zetten voor hun eigen belang. Het is jammer dat hij een op zichzelf verdedigbaar standpunt niet zorgvuldiger onderbouwt.
Van Kalmthout heeft een provocerend boek geschreven. Hij levert daarmee een waardevolle bijdrage aan de discussie over de aard van de psychotherapie, haar maatschappelijke functie en onderliggende waarden. Het boek is vlot en helder geschreven. Het stimuleert de reflectie op het eigen denken over het vak. Het is daarom een aanrader voor eenieder die geïnteresseerd is in een existentiële benadering van de psychotherapie en geprikkeld wil worden tot nadenken en discussie.