Hanneke Rijken en Janny van Hulst (red.)(2005). Therapiegroepen voor vrouwen. Van actie naar professie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. 235 pp., € 28,30

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2006
10.1007/BF03062202

Gelezen

Hanneke Rijken en Janny van Hulst (red.)(2005). Therapiegroepen voor vrouwen. Van actie naar professie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. 235 pp., € 28,30

Marja van Aken-van der MeerContact Information

(1) 

Samenvatting  
Eind jaren ’80 werd de adviesgroep Vrouwenhulpverlening (VHV) van het toenmalige ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, waarvan ik lid was, gevraagd te adviseren over de integratie van VHV in de reguliere gezondheidszorg. VHV was toen vooral emancipatorisch van aard en vond plaats in groepsverband in het ‘alternatieve circuit’. Zelfhulpgroepen maakten er een belangrijk deel van uit. Twintig jaar later vraagt het Tijdschrift voor Psychotherapie mij tot mijn vreugde een boek te recenseren met de titel ‘Therapiegroepen voor vrouwen. Van actie naar professie’. Zou de integratie geslaagd zijn? Dit boek is het vierde in de sympathieke en toegankelijke serie ‘Groepspraktijk: psychotherapie en groepen’.
drs. m.e. van aken, psychotherapeut, is hoofdbehandelaar in KKP/Brinkveld/Altrecht Zeist en opleider en supervisor van de de Nederlandse Vereniging voor Groepsdynamica en Groepspsychotherapie (NVGP).

Eind jaren ’80 werd de adviesgroep Vrouwenhulpverlening (VHV) van het toenmalige ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, waarvan ik lid was, gevraagd te adviseren over de integratie van VHV in de reguliere gezondheidszorg. VHV was toen vooral emancipatorisch van aard en vond plaats in groepsverband in het ‘alternatieve circuit’. Zelfhulpgroepen maakten er een belangrijk deel van uit. Twintig jaar later vraagt het Tijdschrift voor Psychotherapie mij tot mijn vreugde een boek te recenseren met de titel ‘Therapiegroepen voor vrouwen. Van actie naar professie’. Zou de integratie geslaagd zijn? Dit boek is het vierde in de sympathieke en toegankelijke serie ‘Groepspraktijk: psychotherapie en groepen’. De serie pretendeert gericht te zijn op de praktijk van de groepspsychotherapie, met veel aandacht voor leesbaarheid en casuïstiek, en zonder concessies te doen aan de degelijkheid en de presentatie. Ook deze keer is dat waargemaakt met dit overzichtelijke en goed gedocumenteerde boek over vrouwengroepen.

Het boek begint met twee inleidende hoofdstukken door Hanneke Rijken. Zij beschrijft de geschiedenis van vrouwengroepen en de ontwikkeling van VHV naar seksespecifieke hulpverlening. Zij gaat in op het eigene en de meerwaarde van vrouwengroepen, op de verschillen tussen seksehomogene en -heterogene groepen, de specifieke processen en valkuilen, de rol van de therapeut, de verschillende soorten vrouwengroepen en de indicatiestelling. Het boek is ingedeeld volgens de drie thema’s die in VHV specifieke aandacht hebben gekregen: autonomie, seksueel misbruik en eetstoornissen. Als afsluiting worden twee specifieke groepen beschreven: een therapiegroep voor vermoeide heldinnen, vrouwen met burn-outklachten, en een psycho-educatiecursus voor vrouwen met een postpartumdepressie. Alle delen worden kort ingeleid met een theoretische beschouwing over het gekozen thema. Bij elk hoofdstuk worden in een kader concrete gegevens gepresenteerd over de werkwijze, duur, aantal deelnemers, doel, indicatie et cetera. In de bijlage is een interview met Ilonka Boomsma opgenomen, de psychiater die in 1992 in Haarlem het Centrum voor VHV ‘Hannie Verhagen’ heeft opgericht. Uit dit centrum zijn de meeste beschreven groepen afkomstig.

In deel I, met het thema ‘autonomie’ en wederom ingeleid door Rijken, wordt vanuit drie verschillende invalshoeken beschreven hoe gebrekkige autonomie bij vrouwen behandeld kan worden. Ilonka Boomsma en Janny van Hulst doen verslag van een krachtgroep voor vrouwen die problemen hebben met voelen en uiten van boosheid. Esther Verhees beschrijft een groep voor jonge vrouwen met een negatief zelfbeeld. Beide groepen hanteren een combinatie van verbale en non-verbale methodieken en brengen een fasering in de behandeling aan. Deze hoofdstukken zijn helder van opzet, theoretisch goed doordacht en de principes van VHV zijn, ook als ze niet expliciet genoemd worden, in de opzet en interventies goed terug te zien. Iet van de Craats en Ireen Vrielink beschrijven hun tijdsgelimiteerde psychodynamische focale vrouwengroep, de enige waarin een psychodynamische benadering wordt gehanteerd. Ze gaan uit van 40 zittingen, wat ongebruikelijk is, omdat tijdsgelimiteerde, psychodynamische groepen over het algemeen tussen de 12 en 25 sessies beslaan (daarna nemen de positieve effecten van de tijdslimitering sterk af). Hun verantwoording voor deze keuze, dat een groep korter dan 40 sessies minder mogelijkheden biedt om echte intimiteit te laten ontstaan en een eigen identiteit te ontwikkelen met behoud van nabijheid in het contact, overtuigt mij niet. Van tijdsgelimiteerde groepen is wel bekend dat groepsleden de therapeuten het gevoel kunnen geven dat ze niet genoeg krijgen en hen verleiden de groep te verlengen. Zeker bij een vrouwengroep geleid door vrouwen is dat goed mogelijk en ik vraag me of dat bij deze keuze heeft meegespeeld.

In deel II, ingeleid door Van Hulst, wordt het aanbod beschreven van het centrum ‘Henny Verhagen’ voor vrouwen met een geschiedenis van seksueel misbruik. In de psycho-educatiegroep (Visser en Vrielink) ligt de nadruk op de machtsongelijkheid tussen dader en slachtoffer. Deze groep werkt vooral aan cognitieve herstructurering door het aanreiken van informatie. De doelgroep is breed en er is plaats voor 14 vrouwen. De cursus kan alleen gevolgd worden door vrouwen die ook in behandeling zijn. Visser en Vrielink zijn duidelijk over hun werkwijze en de vignetten zijn illustratief en doordrongen van de principes van VHV. Van Hulst combineert theorie en praktijk in haar beschrijving van de poliklinische groep voor in hun jeugd seksueel misbruikte vrouwen. Ze hanteert de bekende fasering: eerst stabilisering en symptoomreductie, voordat in de tweede fase de verbinding gemaakt wordt met het verleden. De nadruk ligt op ‘dat er iets verteld kan worden’, dus meer op de wijze waarop dan op de inhoud. Schaamtevolle details met anderen delen werkt bevrijdend en opluchtend. Herkenbaar zijn de hoge verwachtingen van de deelnemers in het begin van de behandeling: ze denken hun verhaal daarna kwijt te zijn en er minder last van te hebben. De zittingen worden zorgvuldig gestructureerd en voorbereid. Van Hulst is zich bewust van de valkuilen voor de groepstherapeuten en van het belang van regelmatige supervisie. Brenda Kouwenhoven beschrijft de autonomieversterkende deeltijdbehandeling voor deze doelgroep. Een sterk punt hier is de aandacht voor de behandelrelatie en voor de tegenoverdracht die ernstig getraumatiseerde vrouwen kunnen oproepen en die zelfs tot een splitsing van het team kan leiden. Een dilemma van VHV is dat ze machtsongelijkheid in de therapeutische relatie wil minimaliseren, maar er niet aan ontkomt dat cliënten regelmatig ongelijkheid in de relatie ervaren. Het verbaasde me dat bij de beschrijving van de DSM IV in dit hoofdstuk as IV en V ontbraken, omdat juist de maatschappelijke en sociale context zo belangrijk wordt geacht in VHV.

In deel III leidt Rijken het belang van groepspsychotherapie voor vrouwen met een eetstoornis in. Anneke Kapteyn en Madeleine de Vilder beschrijven een psycho-educatiecursus voor meisjes en vrouwen met een eetstoornis: zeven wekelijkse bijeenkomsten van twee uur voor 10 tot 12 deelnemers. Het laagdrempelige en kortdurende aspect van de cursus blijkt werkzaam voor diegenen die een eerste stap zetten om iets aan hun problematiek te doen. Omdat ook familieleden en partners veel vragen hebben, wordt voor hen een paar keer per jaar een cursus van vier bijeenkomsten georganiseerd. In ‘In de greep van het eten’ beschrijven Van de Craats en De Vilder een ambulante, semi-gestructureerde groepsbehandeling van 30 wekelijkse bijeenkomsten. Als de deelneemsters behoefte hebben aan informatie en advies over voeding wordt een diëtiste uitgenodigd. Gedurende de therapie wordt ook een bijeenkomst georganiseerd voor familieleden, partners en vrienden. In de tweede fase van deze groep wordt veel gebruikgemaakt van beeldende en lichaamsgerichte methodieken om het verstoorde eetpatroon te doorbreken; deze doen een beroep op andere zintuigen en roepen andere associaties op dan via de cognitie, waardoor de cliënte beter in contact kan komen met de afgeweerde gevoelens. Na drie en negen maanden wordt een follow-upbijeenkomst gehouden. De schrijfsters concluderen dat ‘in de greep van het eten’ dan veranderd is in ‘meer greep op het eigen leven’.

In deel IV bespreekt Kouwenhoven de therapiegroep voor ‘vermoeide heldinnen’ of vrouwen met burn-outklachten. Zij constateert dat vrouwen werkzaam in de zorgsector, de schoonmaakbranche en het onderwijs hier oververtegenwoordigd zijn. Overbelasting is niet alleen het gevolg van maatschappelijke druk, maar ook van de eisen die vrouwen hebben geïnternaliseerd. In deze semi-gestructureerde groep van 30 zittingen zijn bewustwording en herstel de focus in de eerste fase. Vaardigheden aanleren, emoties leren hanteren en aandacht voor terugval en reïntegratie staan centraal in de tweede fase. Hoewel Kouwenhoven het niet expliciet noemt, wordt in de tweede fase vooral aandacht besteed aan de onderlinge verschillen tussen de vrouwen – een belangrijk thema in vrouwengroepen. Opvallend verhelderend is de paragraaf over de valkuilen voor de therapeuten. De groepsleden werken hard, gaan serieus en gemotiveerd aan de slag en lijken geen enkele weerstand te vertonen. Therapeuten kunnen dit als een bevestiging van hun deskundigheid zien en missen zo de indirecte wijze waarop verzet wordt gepleegd. Kouwenhoven laat zien hoe deze seksespecifieke valkuilen van cliënt en therapeut elkaar kunnen versterken en verandering kunnen afremmen. Openhartig beschrijft de auteur hoe zij en haar collega meegesleept dreigden te worden in dit patroon.

De laatste bijdrage, van Margriet Smit–de Beer, behandelt een psycho-educatiecursus voor vrouwen met een postpartumdepressie. Conform de opzet van het boek wordt eerst deze vorm van depressie beschreven en daarna het cursusaanbod. Bijzonder in de cursus is de avond samen met de partner. Zittend in een binnen- en buitenkring praten vrouwen en mannen om beurten over hun ervaring van het moeder- en vaderschap. Vrouwen vinden vaak dat ze te weinig steun van hun partner krijgen. De keerzijde is: eigenlijk wil hij wel helpen, maar vrouwen trekken te veel naar zich toe. Voor mannen is het verhelderend dat ze van andere vrouwen dezelfde klachten horen als van hun eigen vrouw. Ze zijn dan meer bereid de klachten van hun partner serieus te nemen. De cursus is systematisch opgezet en laagdrempelig. Een aantal cliënten vindt daarna de weg naar verdere hulpverlening, individueel of samen met de partner. De auteur is verbaasd dat er geen soortgelijk hulpaanbod in Nederland bestaat, terwijl toch tien procent van de zwangere vrouwen een postpartumdepressie krijgt. Ze nodigt andere hulpverleningsinstanties uit om een dergelijke groepsbehandeling in hun aanbod op te nemen en stelt haar draaiboek ter beschikking.

Het boek beschrijft een breed spectrum van cursussen en klacht- of doelgroepgerichte (semi-)gestructureerde groepen. De meeste groepsbehandelingen worden grondig geëvalueerd, vaak via vragenlijsten aan het begin, het eind en bij de follow-up. Soms zijn er ook follow-upbijeenkomsten. De therapeuten kijken kritisch naar hun opzet en werkwijze en blijven alert voor bijstellingen – een houding die de echte professional kenmerkt. Van een aantal cursussen zijn draaiboeken te bestellen bij De Geestgronden. Hoewel vooral het aanbod van De Geestgronden en van het Centrum Henny Verhagen beschreven wordt, is dit bij mijn weten representatief voor de rest van het land.

Als groepspsychotherapeut had ik de groepsdynamische werkwijze met de specifieke groepsprocessen graag wat explicieter beschreven gezien. Bij de gesloten en tijdsgelimiteerde groepen die in het boek beschreven worden, zijn de groepsfasen met de bijbehorende ontwikkelingstaken immers duidelijk zichtbaar aanwezig en dus therapeutisch te benutten. Aan het begin van deze recensie stelde ik de vraag: ‘Integratie geslaagd?’ Hoewel ik, net als Boomsma in haar inleiding, het elan van de beginjaren van VHV mis, is dit boek een duidelijk voorbeeld van hoe vrouwengroepen geprofessionaliseerd zijn en geïntegreerd in het behandelaanbod. Ik vind dit boek een aanrader voor iedereen die met (semi-)gestructureerde vrouwengroepen wil werken. En voor hen die dit werk al doen, kan het inspirerend werken.

Naar boven