Gelet op de onzekerheden die de laatste jaren zijn gerezen over de toekomst van ons vak en ons beroep leek het de redactie een goed idee bijzondere aandacht te besteden aan de toekomst van de psychotherapie. Die onzekerheden behoeven nauwelijks toelichting: de tot voor kort dreigende sluiting van het overheidsregister voor psychotherapeuten, de hiermee samenhangende stagnatie in de postdoctorale opleiding voor psychotherapeuten en de beperking van de financiële vergoeding van psychotherapeutische behandeling zijn bij iedereen bekend.
De vraag is niet alleen of er nog wel een toekomst is voor de psychotherapie bij deze ingrijpende maatregelen, maar ook hoe psychotherapeuten kunnen overleven. En: zou de huidige situatie misschien juist kansen bieden om in de toekomst psychotherapie anders vorm te geven? Dergelijke vragen hebben wij, toegespitst op specifiekere thema's, voorgelegd aan verschillende vakgenoten. De bedoeling was uit hun teksten een inspirerend themanummer samen te stellen om onszelf in deze barre tijden een hart onder de riem te steken en wellicht enige bakens voor de verdere koers van de psychotherapie uit te zetten. Hoewel niet alle gevraagde auteurs hun toezeggingen gestand hebben gedaan, was de respons zo groot dat wij voldoende bijdragen ontvingen om twee nummers te vullen. Dat gaan we dan ook doen: voor u ligt het eerste deel van het themanummer over ‘De toekomst van de psychotherapie’.
Eerlijkheidshalve moet ik opmerken dat de meeste bijdragen nadrukkelijk betrekking hebben op de situatie in Nederland. Dit neemt niet weg dat een aantal artikelen, vooral die waarin meer vakinhoudelijke ontwikkelingen worden beschreven, niet alleen voor Nederlandse psychotherapeuten interessant zijn. De positie van psychotherapeuten in België is anders dan in Nederland, zo blijkt onder andere uit het themanummer ‘De psychotherapeut in België’ van het Tijdschrift Klinische Psychologie, dat verscheen in 2005. In twee artikelen van Germain Lietaer en zijn collega's worden de resultaten van een grootschalige enquête onder Belgische psychotherapeuten gepresenteerd. Deze artikelen worden gevolgd door kritisch commentaar van enkele vakgenoten. Het voert te ver om hier inhoudelijk op de discussie in te gaan, maar de kritiek is niet mals (onder andere op de lage respons) en de emoties laaien hoog op, zo constateert Lietaer in zijn epiloog.
De verschillende bijdragen die wij voor het themanummer ontvingen, bleken gemakkelijk in twee te onderscheiden thema's onder te brengen. Enkele artikelen beschrijven vooral de positie van het beroep en de ontwikkeling daarvan, andere artikelen betreffen vooral vakinhoudelijke aspecten van het vak en perspectieven op dit gebied. In dit nummer zijn de eerstgenoemde bijdragen opgenomen.
Arend Veeninga, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, geeft zijn visie op de toekomst van het beroep. In zijn terugblik op de recente geschiedenis richt hij zijn pijlen op de beroepsgroepen van psychiaters en psychologen, die de besluitvorming over het beroep psychotherapeut mede hebben bepaald. Maar hij meent ook dat de psychotherapeuten de hand in eigen boezem moeten steken. De recente heroverweging van de minister om het register voor psychotherapeuten open te houden mag er niet toe leiden dat we op de oude voet voortgaan. Het gevaar van herhaling van de recente geschiedenis is dan niet denkbeeldig; er zullen initiatieven moeten worden genomen om niet alleen de positie van psychotherapeuten als basisberoep veilig te stellen, maar ook om te komen tot specialismen binnen het vak.
Frank Koerselman was voorzitter van de commissie die zich boog over de ‘Herziene profielschets psychiater’, maar zijn bijdrage voor dit nummer schreef hij op persoonlijke titel. Hij buigt zich over de vraag naar de toekomstige rol van de psychiater op het gebied van de psychotherapie. Op lucide wijze beschrijft hij de geschiedenis van het beroep psychiater en het aandeel van de psychotherapie hierin. Op basis hiervan beschrijft hij vervolgens drie toekomstscenario's, met daarin duidelijk verschillende rollen voor de psychotherapie. Ook al stellen de psychiaters in hun nieuwe profielschets dat zij primair medisch specialist zijn, volgens diezelfde profielschets zien zij voor zichzelf een expliciete rol weggelegd op het gebied van de psychotherapie. Wel dient de psychiater zich bij de keuze van de psychotherapievorm te laten leiden door de principes van evidence based medicine. Of het psychotherapieonderricht aan arts-assistenten psychiatrie wel in voldoende mate aan deze principes voldoet, is overigens zeer de vraag, maar dat is wellicht niet de belangrijkste bron van onvrede met de opleiding, die Koerselman ervaart.
Moniek Thunnissen gaat in haar bijdrage nader in op de huidige opleidingsprogramma's voor psychiaters. Zij begint met de vraag of het in het huidige tijdsgewricht wel zinvol is psychiaters op te leiden tot psychotherapeut. Als ik de opmerkingen van Thunnissen en Koerselman over de diversiteit en de kwaliteit van de opleidingen goed begrijp, zijn niet alle consortia die voor de opleiding verantwoordelijk zijn, hier even sterk van overtuigd. Niet in alle consortia wordt het minimum aantal uren gerealiseerd dat aan psychotherapie dient te worden besteed. Bovendien kan elk consortium de invulling van de opleidingseisen zelf bepalen. Ter illustratie van de verschillende accenten die in de opleiding worden gelegd, beschrijft Thunnissen twee opleidingsprogramma's. Hierin blijkt de kwaliteit overigens wel gewaarborgd. Dat is ook geheel in lijn met haar opvatting dat de opleiding tot psychotherapeut van psychiaters noodzakelijk is om de verschillende taken van deze medisch specialist naar behoren te kunnen uitvoeren.
Niet alle relevante ontwikkelingen komen in dit themanummer aan bod. Zo is het de vraag hoe in de toekomst de postdoctorale opleidingen voor psychotherapeut het best vorm kunnen worden gegeven. Nu op veel plaatsen deze opleidingen opnieuw worden opgetuigd, is dat een belangrijke vraag, te meer daar de afbakening van de andere postdoctorale opleidingen, die voor gezondheidszorgpsycholoog en klinisch psycholoog, opnieuw de aandacht verdient. Ook over de meer vakinhoudelijke ontwikkelingen wordt in dit nummer weinig geschreven. Maar, zoals gezegd, de bijdragen hierover zijn te vinden in het januarinummer.
Nog wel in dit nummer vindt u recensies van Meis over tien jaar gezondheidszorg voor vluchtelingen, Schacht over aandachtgerichte cognitieve therapie bij depressie en Den Hollander over het nieuwe boek van Daniel Stern. In de rubriek ‘Gehoord’ doet Van de Sande verslag van een symposium over mentaliseren en kinderpsychotherapie. Snijders, Van Meekeren, De Jong, Sluimer, Treub en Frauenfelder geven hun indrukken van het negende congres van de International society for the study of personality disorders (ISSPD). Tot slot beschrijven Zwaan en Van Lawick een workshop van Michael White over narratieve therapie.