In de wandelgangen van congressen melden collega’s die aan hun VUT beginnen opgelucht te zijn dat ze vóór de stortvloed van aanstaande veranderingen in de GGZ kunnen vertrekken. Ze doelen op de inperkende richtlijnen voor behandeling van stoornissen en de Diagnose-behandelingcombinaties (DBC’s) met een nieuw bekostigingssysteem. Ze zijn ook ongerust over de positionering van de psychotherapie in de komende zorgprogramma’s. Andere collega’s zijn optimistischer. Het psychotherapieregister blijft opengesteld. Richtlijnen kunnen worden opgevat als aanbevelingen waar men met goede argumenten van af kan wijken. Er starten weer psychotherapieopleidingen. Specialistische psychotherapieverenigingen die in hun voortbestaan werden bedreigd, verzetten de bakens. Een dreigende crisis kan ook een uitdaging zijn voor vernieuwingen in psychotherapie.
Enkele vernieuwingen komen in dit nummer aan bod. Lange en zijn collega’s beschrijven in de serie ‘Onderzoek en psychotherapie’ de achtergronden van hun Interapy-behandelingen, die vanaf 1999 via het internet zijn aangeboden en in gerandomiseerde vergelijkende studies zijn onderzocht. De auteurs geven een overzicht van de Interapy-procedure, beschrijven de interventies in de tot nu toe geteste behandelingen en vatten de resultaten en de subjectieve beoordelingen door de cliënten samen. Achtereenvolgens worden de grondige screening, de behandelprocedures, de gebruikte meetinstrumenten, de geprotocolleerde interventies en de resultaten van de behandeling van poststraumatische stress, burn-out en depressie beschreven. Het overzichtsartikel roept bewondering en verwondering op. Bewondering voor de wetenschappelijke opzet van het project, de heldere behandelprincipes, de persoonlijke aandacht van de therapeuten voor de patiënten en de duurzame effecten. Het artikel roept ook vragen op. Zijn nog meer (evidence based) therapievormen in de toekomst te vervangen door een on-linebehandeling? Staan we aan het begin van een cyberspace-revolutie in de psychotherapie? Of blijven veel patiënten (en therapeuten) liever vasthouden aan de traditionele face-to-facepsychotherapie?
Schacht en Rouckhout beschrijven een nieuw instrument, de Nederlandse interpersoonlijke-adjectievenschalen (NIAS). Met dit goed onderbouwde instrument kan de clinicus het interpersoonlijke (dis)functioneren van cliënten vanuit meerdere perspectieven in kaart brengen. De NIAS objectiveert de interpersoonlijke stijlen van patiënten in een cirkelvormige ordening van acht of zestien categorieën van interpersoonlijk gedrag, gelegen rondom twee orthogonale assen. Deze werkwijze heeft in de Nederlandse vakliteratuur lange tijd te weinig aandacht gekregen. In de Engelstalige literatuur wordt proces- en effectonderzoek naar psychotherapie gerapporteerd waarin de zogenaamde circumplexposties van cliënten belangrijke variabelen blijken te zijn. De auteurs bespreken op overtuigende wijze de voordelen en de toepassingsmogelijkheden van dit meetinstrument in de dagelijkse praktijk van de psychotherapeut.
Van Lawick verwondert zich in de rubriek ‘Forum’ over de onstuitbare populariteit van het gedachtegoed van Bert Hellinger en zijn aanpak van psychische problematiek middels de familieopstellingen. Hellinger noemt zijn werk systemische therapie en nieuwe auteurs nemen deze term over zodat steeds meer mensen ‘systemische therapie’ of ‘systeemtherapie’ (ten onrechte) gelijkstellen aan therapie-volgens-Hellinger. Van Lawick hekelt diens aanpak, kritiseert zijn uitgangspunten en probeert de hype te verklaren.
In de rubriek ‘Gelezen’ bespreekt Voorhoeve het ‘Handboek de psychoanalytische setting’ van de in 2003 overleden psychoanalyticus Anton Berkouwer. Het betreft een uitputtende verhandeling over de processen die zich in behandelsettings afspelen, ook andere dan de klassieke psychoanalytische setting. Berkouwer onderzoekt in zijn studie vooral de overeenkomsten tussen processen in verschillende settings. Het boek getuigt van een grote betrokkenheid bij het onderwerp en een kritische reflectie op het eigen denken. Lemmens geeft een positief oordeel over het handboek van Gurman en Messer, waarin twaalf psychotherapeutische richtingen aan bod komen. Van Hest las met plezier het boek van Arendsen Hein over psychodrama en transactionele analyse, maar vindt dat de auteur slechts een aanzet heeft gegeven om de praktijk van het psychodrama theoretisch te onderbouwen.
In de rubriek ‘Gehoord’ doet Willemsen verslag van een workshop waarin Jeffrey Young de beginselen van en de werkwijze in de Schema-focused psychotherapy op vlotte wijze uiteenzette. De nadruk in de workshop lag op de ‘gewone’ schematherapie. De zogenaamde schema mode-therapie, die geschikt wordt geacht voor borderlinepatiënten, kwam minder uit de verf. Snijders doet verslag van de 62ste bijeenkomst van de American group psychotherapy association (AGPA) in New York. Hij beschrijft de opzet van het congres, geeft impressies van ervaring- en demonstratiesessies en beschrijft recente onderzoeksbevindingen op het gebied van de groepstherapie.