Zoals in het meinummer van dit tijdschrift te zien was, is er een uitgebreide discussie gevoerd over de NVM-profielinterpretatie. Mijn kritische commentaar op het artikel van Eurelings-Bontekoe, Snellen, Verschuur en Bosch (2005) en de dupliek hierop van Eurelings-Bontekoe en Snellen (2005a) leidden tot uiteenlopende reacties. Hoewel veel van de tegenwerpingen die door verschillende auteurs aan mijn adres waren gericht in die discussie afdoende zijn besproken en weerlegd, wil ik graag nog enkele opmerkingen maken bij de verschillende reacties.
In enkele reacties wordt het anoniem blijven van de reviewers gehekeld. Ook Eurelings-Bontekoe en Snellen (2005a) schrijven dat zij het opmerkelijk vinden dat de reviewers anoniem wensen te blijven. Die laatste opmerking wekt om meerdere redenen verbazing. Eurelings en Snellen waren precies op de hoogte van de voorwaarden waaronder wij hun artikel wilden plaatsen. Hun aanvankelijke eis om de anonimiteit van de reviewers op te heffen, zou door geen enkel zichzelf respecterend wetenschappelijk tijdschrift worden ingewilligd. Essentieel in het systeem van peer review is immers dat de reviewers anoniem hun commentaar kunnen geven. Als regelmatig publicerende auteurs zijn Eurelings en Snellen daarvan op de hoogte. Hopelijk is hiermee dit punt voldoende toegelicht.
Verder wordt mij verweten dat de wijze waarop ik mijn kritiek formuleer ver beneden de maat is, zoals blijkt uit kwalificaties als ‘hard en ongenuanceerd’ (Jol, 2005), ‘bagatelliserend en beledigend’ (Noteboom & Dekker, 2005) en ‘diskwalificerend en tendentieus’ (Berghuis, 2005). Ik heb mijn tekst er nog eens op nagelezen, maar ik kan het er niet in ontdekken. Dat de kritiek Eurelings en Snellen onwelgevallig is, kan ik mij indenken en wellicht is dat mede een reden dat zij stellen ‘dat de toonzetting, het woordgebruik en de formulering van deze reactie niet passen in wat wij verstaan onder een professioneel wetenschappelijk debat, waar wij te allen tijde voor openstaan. Wij menen dat hier de integriteit van de wetenschap in het geding is’ (2005a, p. 59). Dit zijn in dit verband wel heel grote woorden, dunkt me. Ik kan me dan ook goed voorstellen dat Ten Klooster (2005, p. 238) het boeiend vond om te zien ‘hoe vakgenoten op elkaar reageren en hoe gevoelig bepaalde discussiepunten en omgangsvormen blijkbaar liggen’. Uiteraard is het niet mijn bedoeling geweest wie dan ook te schofferen of onheus te bejegenen, maar in een wetenschappelijke polemiek moeten de zaken scherp gesteld kunnen worden. Het gaat tenslotte om de inhoudelijke argumenten en lange tenen komen in een dergelijk debat slecht van pas. Of om het met een mooi Engels spreekwoord te zeggen: ‘If you can’t stand the heat, stay out of the kitchen.’
Berghuis (2005) vraagt zich af of het artikel wel geplaatst had moeten worden, wanneer het zo slecht beoordeeld is. Zoals hijzelf al aangeeft, heb ik daar in mijn reactie (Jaspers, 2005) verschillende redenen voor gegeven. Eén daarvan, de opzet om een discussie tussen vakgenoten over de profielinterpretatie van de NVM op gang te brengen, is in ieder geval geslaagd.
Toevalligerwijze publiceerden Smid en Kamphuis (2005a) ongeveer tegelijkertijd in de Psycholoog een artikel waarin zij hun bedenkingen tegen de dynamische-theoriegestuurde profielinterpretatie formuleerden. Zij hadden toen nog geen kennis genomen van het onderzoek van Eurelings-Bontekoe, Snellen, Verschuur en Bosch (2005). Omdat een van hun bedenkingen het gebrek aan empirische fundering betrof, heeft de redactie hen uitgenodigd een bijdrage aan de discussie te leveren. Zoals zij aangeven, is hun invalshoek weliswaar anders (Smid & Kamphuis, 2005b), maar de bedenkingen vertonen een grote overeenkomst met het door mij geleverde commentaar. Ik ben het uiteraard niet met Jol (2005) eens dat ik nauwelijks inhoudelijke argumenten over het valideringsonderzoek naar voren heb gebracht, maar ik wil wel toegeven dat Smid en Kamphuis dezelfde kritiekpunten veel sterker, genuanceerder en daardoor overtuigender formuleren dan ik. Bovendien roeren zij ook andere punten aan. Zo kan ik alle gebruikers van de NVM-profielinterpretatie van harte aanbevelen kennis te nemen van de opmerkingen van Smid en Kamphuis (2005b) over de opmerkelijke verschillen tussen het boek en het artikel van Eurelings-Bontekoe en anderen (2005).
In hun dupliek (2005a) op mijn commentaar bespreken Eurelings en Snellen onder andere de verruiming of verandering van de betekenis van de schalen van de NVM, het gebruik van ruwe scores en de pathologiserende interpretaties. Smid en Kamphuis (2005b) gaan zo grondig op deze punten in dat ik daar niets aan toe te voegen heb. In de verschillende bijdragen worden wel andere inhoudelijke opmerkingen gemaakt, waar ik per bijdrage kort op zal reageren.
Jol (2005) meent dat op de resultaten van het valideringonderzoek van Eurelings-Bontekoe en anderen (2005) weinig af te dingen valt en stelt dat ik het TAT-scoringssysteem van Westen devalueer. Wat het eerste punt betreft, verwijs ik naar de bijdrage van Smid en Kamphuis (2005b), hoewel ik meen in mijn eigen bijdrage daar toch ook wel het nodige over gezegd te hebben. Wat het tweede punt betreft, constateer ik dat ik alleen maar een kanttekening heb geplaatst bij het gebruik van slechts een van de vier dimensies van het scoringssysteem door Eurelings-Bontekoe en anderen (2005).
Noteboom en Dekker (2005) concluderen uit een enquête onder behandelaren van Mentrum dat het gebruik van de methode-Eurelings/Snellen positief wordt gewaardeerd. Hiermee zou de klinische waarde afdoende zijn aangetoond, een standpunt dat ook door Eurelings-Bontekoe en Snellen (2005a) wordt ingenomen. Zowel Ten Klooster (2005) als Smid en Kamphuis (2005b) wijzen op de denkfout die aan deze redenering ten grondslag ligt. Een mooier voorbeeld dan dat van het aderlaten zou ik niet kunnen geven. Noteboom en Dekker delen verder mee dat bij Mentrum onderzoek loopt naar deze methode en naar de effectiviteit en doelmatigheid van de indicatiestellingen en behandelingen in de ambulante zorg. Ik zie de resultaten van dit onderzoek met veel belangstelling tegemoet. Ik zeg dit zo nadrukkelijk omdat Eurelings-Bontekoe en Snellen (2005a) menen dat mijn kritiek het risico in zich bergt dat verdere wetenschappelijke en klinische ontwikkelingen op dit gebied in de kiem worden gesmoord. In de eerste plaats wordt de invloed van mijn commentaar hier schromelijk overschat. In de tweede plaats kan toch moeilijk gesproken worden van ‘in de kiem smoren’ waar het een methode betreft die al zo lang en zo veel wordt toegepast in de klinische praktijk.
Berghuis (2005) roert een aantal belangrijke discussiepunten aan. Terecht wijst hij erop dat de discussie over persoonlijkheidsdiagnostiek zich niet beperkt tot de psychodynamische persoonlijkheidsdiagnostiek. Mocht ik de indruk hebben gewekt dat die discussie zich beperkt tot het psychodynamische domein, dan is dat in ieder geval niet zo bedoeld. Ik heb mij in mijn reactie op Eurelings-Bontekoe en anderen (2005) hier wel toe beperkt, omdat hun model zich nu eenmaal in dat domein bevindt. In dat kader heb ik ook enkele opmerkingen gemaakt over het structurele model van Kernberg, waarop Eurelings cum suis zich baseren. Berghuis meent dat ik het gedachtegoed van Kernberg heb gediskwalificeerd. Waarop die mening gebaseerd is, maakt hij echter niet duidelijk. In de betreffende passages (Jaspers, pp. 52/3) spreek ik er slechts mijn verbazing over uit dat een zo wijdverbreid model nauwelijks empirisch is onderbouwd en dat naar een zo belangrijk instrument als het structurele interview zo weinig onderzoek is gedaan. Dat lijkt mij geen diskwalificatie van het gedachtegoed van Kernberg. Uiteraard ben ik mij bewust van de invloed van dit model en van de psychotherapievorm die hierop is gebaseerd. Ook in het Tijdschrift voor Psychotherapie wordt Kernberg met grote regelmaat geciteerd.
Een ander misverstand betreft de conclusie van Berghuis dat ik per definitie tegen het interpreteren van combinaties van scores zou zijn. De vele onderzoeken die Berghuis in dit verband citeert, zijn inderdaad interessant. Tegen dat soort onderzoek heb ik dan ook geen enkel bezwaar, net zo min als tegen het gebruik van statistische methoden als structural equation modeling, een term die door Eurelings-Bontekoe en Snellen (2005a) in de strijd wordt geworpen om hun NVM-profielinterpretatie te verdedigen (p. 63). Het punt is echter dat ze die methode helemaal niet toepassen. Waar ik bezwaar tegen maak, is de onverantwoorde wijze waarop Eurelings en Snellen tot hun NVM-profielinterpretatie komen. Als mijn betoog niet overtuigend genoeg is, verwijs ik graag naar dat van Smid en Kamphuis (2005b).
Berghuis sluit af met het cruciale thema in deze hele discussie: het spanningsveld tussen empirische wetenschappelijke onderbouwing versus de klinische praktijk en bruikbaarheid. Ook Ten Klooster (2005) wijst op dit spanningsveld en trekt de conclusie dat Eurelings en Snellen het paard achter de wagen spannen. Zijn verwijt is vooral dat zij veel te laat komen met hun aanzet tot constructvalidering. Deze mening wordt gedeeld door Smid en Kamphuis (2005b), die begrip opbrengen voor de behoefte van diagnostici om verklarend bezig te zijn, maar die ook wijzen op het gevaar ervan, dat zij treffend benoemen als de ‘orakelbehoefte’. Ik kan geheel instemmen met hun formulering van het spanningsveld: ‘Clinici moeten zich blijven realiseren dat individuele persoonlijkheidsdiagnostiek op een solide empirische basis moet berusten. Dat is geen wetenschappelijke muggenzifterij; het heeft te maken met verantwoord en zorgvuldig omgaan met patiënten en het minimaliseren van de kans op een foute diagnose, waar patiënten in het gunstigste geval niets aan hebben en in het ongunstigste geval ernstig door geschaad kunnen worden’ (pp. 249/50).
Hoe nu verder met de NVM-profielinterpretatie? Eurelings en Snellen zien geen aanleiding om hun koers met betrekking tot hun klinische, onderzoeks- en onderwijsactiviteiten te wijzigen. Zij schrijven in hun repliek op het eerste artikel van Smid en Kamphuis (2005a) in de Psycholoog dat zij ten behoeve van het empirisch onderzoek het aantal profielen al gereduceerd hebben en dat zij op basis van hun valideringsonderzoek (Eurelings-Bontekoe en anderen, 2005) in de tweede druk van hun boek het onderscheid tussen het zwak-neurotische profiel en het high-level-borderlineprofiel zullen schrappen (Eurelings-Bontekoe & Snellen, 2005b). Afgezien van de vraag hoe verantwoord deze wijzigingen zijn, lijkt deze gang van zaken te bevestigen wat Ten Klooster (2005) en Smid en Kamphuis (2005b) betoogden, namelijk dat onderzoek naar de methode vooraf had moeten gaan aan de invoering ervan in de klinische praktijk. Zoals al eerder gesteld: nader onderzoek is alleen maar toe te juichen. Hopelijk dragen de kritische kanttekeningen die in deze discussie zijn gemaakt bij aan het toekomstige onderzoek naar de methode. Dat is immers de functie van het wetenschappelijk forum.
Of het verstandig is ondertussen de klinische toepassing van en het onderwijs in de methode op dezelfde voet voort te zetten is een geheel andere vraag. Wat het onderwijs betreft, is te hopen dat hierin de discussie die over de methode is gevoerd in de Psycholoog en het Tijdschrift voor Psychotherapie tot de verplichte literatuur gaat behoren. Wat de klinische toepassing betreft, zullen de meningen wel diametraal tegenover elkaar blijven staan. Zoals van verschillende kanten is benadrukt, heeft iedere diagnosticus hierin zijn eigen professionele verantwoordelijkheid. Niettemin doet zich hier het praktische probleem voor van de beschikbaarheid en legitimiteit van het gebruik van de NVM. Nu deze vragenlijst al meer dan een jaar geleden uit de handel is genomen en er geen voor de hand liggend alternatief is – zie de reactie van Eurelings-Bontekoe en Snellen (2005a) op mijn eerdere opmerkingen hierover – ligt hier wel degelijk een knelpunt. Eurelings-Bontekoe en Snellen (2005b) maken zich er wel heel gemakkelijk vanaf in hun repliek op Smid en Kamphuis (2005a): uit het feit dat de Nederlandse uitgever vlak voor het stopzetten van de verkoop de gelegenheid bood nog grote hoeveelheden van de NVM aan te schaffen, leiden zij af dat toepassing van de NVM niet verboden is. Nu zou ik als uitgever ook de gelegenheid te baat nemen om producten die binnenkort onverkoopbaar zijn alsnog snel te slijten, maar hoeveel exemplaren de gebruikers van de NVM op de valreep ook hebben aangeschaft, op een gegeven moment is de voorraad uitgeput. En dan is kopiëren van de NVM uiteraard gewoon illegaal.
Tot slot nog een opmerking over de waarde van de methode-Eurelings/Snellen voor de indicatiestelling voor psychotherapie. Hierover is in de discussie weinig gezegd. Ten Klooster (2005) roert het punt nog wel aan en vindt dat mijn stellingen hierover toelichting ontberen. Dat klopt; zoals eerder gesteld, is indicatiestelling een hoofdstuk apart en op zichzelf een discussie waard. Maar in dit verband kan ik er kort over zijn: een methode waaraan zó veel bezwaren kleven, kan nooit een gezonde basis vormen voor de indicatiestelling voor psychotherapie.