In het Tijdschrift voor Psychotherapie van 2005 presenteerden Liesbeth Eurelings en Wim Snellen de eerste resultaten van hun valideringsonderzoek van de door hen ontwikkelde profielinterpretatie van de NVM. Daar is door een groot deel van de psychodiagnostici in Nederland reikhalzend naar uitgekeken. De klinische toepasbaarheid van hun model weet steeds meer clinici te enthousiasmeren en na de publicatie van hun boek over dynamische persoonlijkheidsdiagnostiek (2003) heeft de theoriegestuurde profielinterpretatie in Nederland een hoge vlucht genomen. Kritische tegenstanders van hun methode wezen op het ontbreken van empirische onderbouwing van deze methode, waarbij de dimensies van de NVM niet zozeer afzonderlijk worden geïnterpreteerd, maar het gehele profiel wordt geïnterpreteerd met gebruikmaking van de theoretische concepten uit het model van persoonlijkheidspathologie van Kernberg (psychotische, borderline- en neurotische persoonlijkheidsorganisatie).
In het licht van het voorgaande is het daarom des te opmerkelijker dat een eerste aanzet tot empirische onderbouwing van deze methode in dit tijdschrift onmiddellijk, op een weinig subtiele wijze en in krasse bewoordingen (’drijfzand‘) wordt neergesabeld. Hierbij wordt nauwelijks gebruikgemaakt van inhoudelijke argumenten over het valideringsonderzoek zelf, maar lijkt het vooral ’de vorm‘ te zijn waar de criticus over struikelt. De argumenten betreffen onder meer het ingewikkelde taalgebruik van het artikel, het ontbreken van een duidelijke relatie met indicatiestelling (dat niet het onderwerp van het onderhavige artikel is), het ten onrechte profielmatig interpreteren van de vragenlijst, het gebrek aan een ’gouden standaard‘ en het ontbreken van empirische onderbouwing van het model van Kernberg. Eurelings en Snellen gaan in hun dupliek adequaat in op deze argumenten.
De harde en ongenuanceerde reactie op hun artikel wekt verwondering omdat juist het hier gepresenteerde onderzoek een – naar mijn mening geslaagde – poging is tot een eerste validering van de profielmatige interpretatie van de NVM. Over de opzet en uitvoering van het onderzoek doet de criticus er het zwijgen toe. Terecht overigens, want op deze resultaten valt weinig af te dingen. Menig onderzoeker zou zich gelukkig prijzen met dergelijke sterke resultaten. Eurelings en Snellen lijken met hun methode in staat te zijn te differentiëren tussen patiënten met een grote mate van innerlijke complexiteit en patiënten met een relatief geringe mate van innerlijke complexiteit. Met andere woorden: ze hebben met hun methode een relevante structurele maat gevonden. Dat de criticus die dit artikel zo scherp veroordeelt zich beroept op reviewers die anoniem wensen te blijven is vreemd en unfair en geeft te denken. Dit is niet strijden met open vizier, maar opereren vanuit een hinderlaag.
De devaluering van de TAT is onbegrijpelijk in het licht van de recente ontwikkelingen in de dynamische persoonlijkheidsdiagnostiek. Zo is er onlangs nog een artikel verschenen van Fowler en anderen (2004), waarin het ook door Eurelings en Snellen toegepaste interpretatiesysteem van Westen (de SCORS) gebruikt wordt om structurele veranderingen na een intensieve psychodynamische psychotherapie in kaart te brengen. Kortom, in plaats van te suggereren dat het gebruik van de TAT dubieus is, is het meer conform de realiteit te stellen dat het werk van Eurelings en Snellen geheel en al past in de lijn van de huidige wetenschappelijke ontwikkelingen in de (dynamische) persoonlijkheidsdiagnostiek.
Het is te hopen dat Eurelings en Snellen het hierbij niet zullen laten. De resultaten wijzen eenduidig op een sterk verband tussen de theoriegestuurde profielinterpretatie van de NVM en een relevante structurele variabele: het vermogen om complexe en gedifferentieerde mentale representaties te vormen. Voor de diagnostici ’in het veld‘ (onder wie ondergetekende) zijn de resultaten een volgende bevestiging van de waarde van het werk van Eurelings en Snellen. Het gebruik van deze interpretatiemethode in het diagnostische proces blijkt de cliënten namelijk recht te doen: in plaats van een willekeurige opsomming van klachten, symptomen en karaktertrekken krijgen zij bij de nabespreking een beeld geschetst van de dynamiek tussen hun problemen, aanlegfactoren en onderliggende persoonlijkheidsstructuur. In de meeste gevallen herkennen cliënten zich in het beeld van hun kwetsbare en sterke kanten, voelen zij zich gezien en begrepen, en waarderen zij het ontbreken van een ’etiket‘. En een dankbare cliënt die zich gerespecteerd en gezien voelt (en dus gemotiveerd is), is waar wij het in de praktijk uiteindelijk voor doen!