Het paard en de wagen

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2005
10.1007/BF03062145

Forum

Het paard en de wagen
Enkele reacties op de controverse over de NVM-profielinterpretatie

Gerjan ten KloosterContact Information

(1) 

Samenvatting  
In de laatste aflevering van het Tijdschrift voor Psychotherapie (TvP) van 2004 en de eerste van 2005 hebben Eurelings-Bontekoe en Snellen met twee artikelen de door hen ontwikkelde profielinterpretatie van de NVM gepresenteerd. Hun tweede artikel werd gevolgd door een beschouwing van Jaspers, hoofdredacteur van het TvP. In hun dupliek verdedigden Eurelings-Bontekoe en Snellen (vanaf nu voor het gemak aangeduid met EB&S) zich tegen de vernietigende kritiek van Jaspers. Ik wil graag enkele reacties geven op deze artikelen, vooral op de laatste twee stukken die ik met veel interesse heb gelezen; afgezien van de inhoudelijke geschilpunten is het boeiend om te zien hoe vakgenoten op elkaar reageren en hoe gevoelig bepaalde discussiepunten en omgangsvormen blijkbaar liggen.
gerjan ten klooster is gz-psycholoog en werkt bij Meerkanten GGz Flevo-Veluwe als behandelaar en psychologisch onderzoeker.

In de laatste aflevering van het Tijdschrift voor Psychotherapie (TvP) van 2004 en de eerste van 2005 hebben Eurelings-Bontekoe en Snellen met twee artikelen de door hen ontwikkelde profielinterpretatie van de NVM gepresenteerd. Hun tweede artikel werd gevolgd door een beschouwing van Jaspers, hoofdredacteur van het TvP. In hun dupliek verdedigden Eurelings-Bontekoe en Snellen (vanaf nu voor het gemak aangeduid met EB&S) zich tegen de vernietigende kritiek van Jaspers. Ik wil graag enkele reacties geven op deze artikelen, vooral op de laatste twee stukken die ik met veel interesse heb gelezen; afgezien van de inhoudelijke geschilpunten is het boeiend om te zien hoe vakgenoten op elkaar reageren en hoe gevoelig bepaalde discussiepunten en omgangsvormen blijkbaar liggen.

Ik ben blij dat er nu openlijk een discussie wordt gevoerd over de diagnostische methode van EB&S. In de wereld van de psychodiagnostiek hebben zij het laatste decennium veel aan invloed gewonnen met hun NVM-profielinterpretatie, een invloed die des te groter is daar beiden een belangrijke rol spelen in de postacademische opleidingen tot gz- en klinisch psycholoog in de regio's Leiden en Utrecht. Hele generaties van psychologen die in de geestelijke gezondheidszorg komen te werken worden zo beïnvloed door het denken van EB&S. Hiernaast zijn er behoorlijk wat psychologen van een eerdere generatie die erg gecharmeerd zijn van dit model. Ten dele komt dit, vermoed ik, doordat EB&S pretenderen dat ze bepaalde psychodynamische begrippen hebben weten te vangen in ’harde‘ getallen, en dat telt in deze tijden van het ’evidence-beest‘. Voor een ander deel zal het ook te maken hebben met de vastberadenheid en charme waarmee EB&S hun boodschap aan de man/vrouw brengen.

Toen ik een aantal jaren geleden een cursus over de bewuste methode volgde bij Eurelings-Bontekoe, raakte ik onder de indruk van haar overtuigingskracht en innemende persoonlijkheid. Sindsdien heb ik de nodige gelegenheid gehad om hun methode op een van mijn werkplekken in de praktijk toe te passen. Gaandeweg ben ik steeds terughoudender geworden met het gebruik ervan. Ik heb aardig wat resultaten van psychologische onderzoeken onder ogen gehad waarin de conclusies die voortkwamen uit strikte toepassing van de EB&S-methode niet spoorden met andere onderzoeksgegevens en ook niet met conclusies op grond van andere interpretatiemethoden. Erger nog, er waren casussen bij waarbij het (ondoordachte) gebruik van hun methode tot naar mijn mening volstrekt onjuiste en onhoudbare conclusies leidde. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er hiernaast behoorlijk wat casussen zijn geweest waarbij hun methode wel aannemelijke conclusies met zich mee bracht. De methode lijkt dus de ene keer wel te kloppen, de andere keer niet; in een dergelijke situatie kun je niet anders concluderen dan dat de methode (te) feilbaar is. Dat laatste wil wat mij betreft nog niet zeggen dat je, zoals Jaspers concludeert, er volledig van zou moeten afzien, maar wel dat je er terughoudend mee moet omgaan en er zeker niet blind op moet varen (en ik heb soms de indruk dat dit laatste het geval is bij een deel van de EB&S-adepten).

Veel van mijn bedenkingen bij de EB&S-methode worden overtuigend door Jaspers onder woorden gebracht. Ik ben het vooral eens met wat hij schrijft over de wel erg vergaande en discutabele onderverdeling in subtypes die EB&S aanbrengen binnen de borderlinepersoonlijkheidsorganisatie, hun gebrek aan toelichting op wat ’angsttolerantie‘ nu in wezen inhoudt en waarom die zo belangrijk zou zijn, en hun onduidelijkheid over het curieuze begrip ’onrijpe persoonlijkheid‘ (pp. 52 en 53). Anderzijds blijft Jaspers wat mij betreft in gebreke als hij ingaat op de waarde van de methode van EB&S voor de indicatiestelling voor psychotherapie: zijn stellingen hierover ontberen toelichting (pp. 56 en 57). Jaspers steekt zijn weerzin tegen de methode van EB&S niet bepaald onder stoelen of banken, maar omdat het een discussie betreft en hij op de meeste punten met argumenten en onderbouwingen komt, vind ik een groot deel van zijn kritiek zeker terecht. EB&S wekken in hun beklag over de bewoordingen en toonzetting van Jaspers (’Wij menen dat hier de integriteit van de wetenschap in het geding is‘, p. 59) de indruk zich persoonlijk aangevallen en gekwetst te voelen.

Het verweer van EB&S komt verder op mij nogal grillig over. Het ene moment raakt het kant noch wal. Zo schrijven ze op p. 62: ’Wij hebben het model van Kernberg als theoretisch uitgangspunt genomen. Dit model wordt al jaren op grote schaal in de klinische praktijk toegepast en heeft daarmee zijn klinische waarde en bruikbaarheid bewezen (...).‘ Ze lijken hiermee iets te zeggen in de trant van: omdat dit model al zo lang wordt gebruikt, is het goed en zal het wel waar zijn. Tegelijkertijd leggen ze in het vervolg van het geciteerde deel de vinger op de gevoelige plek: ’(…) ondanks het feit dat het model onvoldoende empirisch is onderbouwd en ook het door Kernberg ontwikkelde en door Derksen in Nederland geïntroduceerde ’Structurele interview 'onvoldoende betrouwbaar is gebleken.' Met deze toevoeging ontkrachten ze geheel en al de strekking van het eerste deel van het citaat. Het andere moment komen EB&S wel degelijk met overtuigend verweer, bijvoorbeeld wanneer ze betogen waarom ze de oorspronkelijke betekenis van de NVM-schalen hebben ’opgerekt‘ (pp. 60 en 61). De redeneringen die ze hier toepassen zijn naar mijn mening logisch, begrijpelijk en ook legitiem vanuit het denkkader van de toegepast werkende psychodiagnosticus en behandelaar.

Uiteindelijk zit hierin natuurlijk de angel van het hele conflict: het spanningsveld van empirische onderbouwing versus klinische praktijk en toepasbaarheid. Eenvoudig gezegd vertegenwoordigt Jaspers de eerste kant en komen EB&S uit de tweede hoek. Normaal gesproken sympathiseer ik meer met de kant van de klinische praktijk, omdat dat vooral mijn dagelijks werk is. Ik wil vooropstellen dat het voor mij buiten kijf staat dat EB&S worden gedreven door de integere wens om behandelaren een instrument en denkkader aan te reiken waarmee mensen met persoonlijkheidsproblematiek beter kunnen worden begrepen en dus mogelijk ook beter kunnen worden behandeld. Maar het probleem is dat EB&S zich nu genoodzaakt zien om hun op zichzelf creatieve en soms goed bruikbare gedachtegoed te staven en te onderbouwen met getallen. Ik denk dat ze dit beter in een eerder stadium hadden kunnen doen, vóórdat ze hun ideeën over NVM-profielinterpretaties wereldkundig maakten. Met hun rijkelijk late ’aanzet tot constructvalidering‘ hebben ze in wezen het paard achter de wagen gespannen, en ik vermoed dat ze mede hierom nu zo de wind van voren krijgen. Het alternatief was geweest om de methode te laten voor wat ze in wezen is: een creatief gedachtegoed dat soms, maar niet altijd, helpt bij het inschatten van sterke en zwakke kanten van iemands persoonlijkheidsstructuur en, daaruit voortvloeiend, van behandelmogelijkheden en -onmogelijkheden.

Hadden EB&S voor het laatste gekozen, dan hadden ze nu niet hun toevlucht hoeven nemen tot een magische bezwering als: ’Desalniettemin is het passend om hier op te merken dat richtlijnen voor de behandeling afgeleid op basis van het profiel vooralsnog met de nodige voorzichtigheid gehanteerd moeten worden. Niettegenstaande hun heuristische waarde is nader wetenschappelijk onderzoek nodig om de predictieve waarde nader empirisch te toetsen‘ (p. 64). Die laatste zin lijkt een van de lijfspreuken van het evidence-beest te zijn geworden, die te pas en te onpas wordt gebruikt. Dergelijke ’lege‘ uitspraken zouden verboden moeten worden!

Naar boven