Deze conferentie nodigde de deelnemers uit om over de grenzen van hun vakgebied heen te kijken. In de ochtend stonden er sprekers van buiten het vakgebied op het programma. Twee wetenschappers presenteerden onderzoeksresultaten en Adriaan van Dis verhaalde over zijn psychoanalyse en de totstandkoming van zijn boeken. In de middag kwamen in workshops diverse ontwikkelingen in het vakgebied aan bod.
Pearl Dykstra (onderzoekster, Nederlands interdisciplinair demografisch instituut ofwel NIDI) is de coördinator van een grootschalig onderzoek naar solidariteit in familierelaties, de Netherlands kinship panel study (NKPS). Zij presenteerde, voor de eerste keer in het openbaar, de kwantitatieve onderzoeksgegevens naar familierelaties in Nederland. Kwalitatieve vervolgstudies worden nu uitgevoerd. Aan het onderzoek deden ruim 11.000 respondenten (van 18 tot 79 jaar) mee. Uniek is dat naast gegevens van de respondenten ook die van hun familieleden (die niet werden meegeteld als respondent) zijn verzameld. De onderzoeksdata zijn toegankelijk via internet. Het opvallendste onderzoekscijfer is het lage scheidingspercentage: in de steekproef is 11% gescheiden. De cijfers van het CBS zijn hoger. De meeste scheidingen vinden plaats tussen 40 en 70 jaar. Van de mannen is tweederde hertrouwd, van de vrouwen de helft. Een op de vijf respondenten tussen 18 en 29 jaar heeft een stiefouder. Door demografische ontwikkelingen zoals uitstel van huwelijk en ouderschap zijn individuen langer in de positie van kind. Dijkstra stelde dat de beeldvorming over familierelaties niet overeenkomt met de demografische gegevens. Er is veel mythevorming en negatieve aandacht rond familierelaties. Volgens haar wordt de omvang van de problemen rond echtscheiding en hertrouw vaak overschat. In haar onderzoek geeft slechts een op de vijf gescheiden respondenten aan problemen te hebben.
De toehoorders waren nieuwsgierig naar de resultaten uit de vervolgstudies. Wat maakt dat vier van de vijf echtscheidingen niet als problematisch worden ervaren en een op de vijf wel? Waardoor en hoe hervinden mensen zich na een echtscheiding? Hoe is de veranderende levensloop van invloed, zoals uitstel of afstel van kinderen, langer werken en ouder worden?
De tweede spreker was Bregje Houtzager (kinder- en jeugdpsycholoog, Emma Kinderziekenhuis/AMC). Zij is gepromoveerd op de kwaliteit van leven van broers en zussen van kinderen met kanker. Haar onderzoek had als doel de factoren vast te stellen die van invloed zijn op de kwaliteit van leven op lange termijn, van kenmerken van kwetsbare kinderen en van copingmechanismen en gezinsrelaties. Er werden 56 gezinnen onderzocht met 83 broers en zussen in vier onderzoeksmomenten met vragenlijsten en interviews. Het psychische, motorische en sociale functioneren en het functioneren op school werd in kaart gebracht.
Per jaar krijgen in Nederland ongeveer 400 kinderen kanker. De meeste kinderen genezen (60 tot 70%). De ziekte heeft vanzelfsprekend invloed op het hele gezin. Houtzager onderscheidde drie fasen in de behandeling. De eerste fase is die van de diagnose. Dit is een hectische periode waarin gevoelens van ongeloof, vlakheid en rouw een rol spelen. De reacties lijken sterk op de symptomen van PTSS. Daarna komen vaak de angst en de woede. In de tweede fase, die van de behandeling, is aanpassing aan het schema van de behandeling belangrijk en daarbij spelen gevoelens van onzekerheid, inperking, maar ook controle een rol. De laatste fase betreft de afsluiting van de behandeling. Bij een succesvolle medische behandeling betekent dit het weer opbouwen van vertrouwen, maar ook onzekerheid over de toekomst en de langetermijneffecten van de behandeling.
Voor broers en zussen heeft de ziekte verstrekkende consequenties. De gezinsstructuur verandert; routines, rollen en regels worden aangepast. Gezinsrelaties veranderen, de beschikbaarheid van de ouders neemt af en de relatie met de zieke broer of zus is anders dan voorheen. Reacties van de omgeving (school, familie) alsook de stress en de emoties die de ziekte oproept, zijn van invloed. Uit het onderzoek bleek hoe hoger de adaptatie in het gezin gedurende de ziekte, hoe hoger de angst bij broers en zussen, hoe lager de kwaliteit van leven, hoe meer gedrags- en emotionele problemen en hoe groter de onzekerheid. (’Adaptatie‘ is de mate waarin het gezin geneigd is om regels, rollen en routines aan te passen aan de omstandigheden, dat wil zeggen aan de ziekte van de broer of zus.) Deze resultaten zijn opmerkelijk, want uit eerder onderzoek was gebleken dat hoe hoger de adaptatie en cohesie in een gezin, des te beter het psychosociale functioneren van broers en zussen. Ter verklaring van het verschil gaf Houtzager aan dat in haar longitudinale onderzoek adaptatie meermalen werd gemeten, terwijl dat in het eerdere onderzoek slechts op één moment gebeurde. Je kunt je voorstellen dat adaptatie bij het begin van de behandeling meer nodig is dan later. Na verloop van tijd is het goed wanneer de broers en zussen hun dagelijkse routines weer oppakken, met andere woorden: minder adaptatie lijkt dan beter.
In het begin van de ziekte kwam de kwaliteit van leven van broers en zussen het sterkst onder druk te staan, na verloop van tijd ging het steeds beter. Broers ervaren in het begin veel problemen. Na twee jaar hadden zij veel minder problemen, zelfs minder dan voor de ziekte. Bij zusters blijft de kwaliteit van leven langer problematisch. Adolescenten ervoeren meer problemen dan jongere kinderen. Deze bevindingen vragen om meer inzicht in kindfactoren, copingmechanismen en kenmerken van kwetsbare kinderen. Houtzager benadrukte dat er voor gezinstherapeuten veel werk valt te verrichten bij gezinnen met een kind met kanker. Uitleg en aandacht voor ieders emotionele welbevinden zijn daarbij van belang. In een casus lichtte zij toe dat onduidelijkheid over het verloop van de behandeling, de bijwerkingen (lichamelijk en emotioneel) en de verwachte resultaten tot verhoogde angst en onzekerheid leiden. Het bleek voor het hele gezin van belang te zijn een goede balans te vinden tussen aanpassen en vasthouden van de bestaande structuur. De kinderen moeten worden betrokken bij en geïnformeerd over de ziekte van hun broer of zus. Ouders staan voor een moeilijk dilemma: zij moeten balanceren tussen de belangen van een ernstig ziek kind en de andere kinderen. Tegelijkertijd dienen zij hun eigen welzijn te beschermen.
Aan het eind van de ochtend was het de beurt aan Adriaan van Dis met ’Tussen bank en boek: de literaire lotgevallen van een ervaringsdeskundige‘. Zijn verhaal ging over zijn leven, zijn analyse en de totstandkoming van zijn boeken. Zijn acht jaar durende analyse is van grote waarde voor hem geweest. ’Het schip hoeft maar een paar graden te draaien en je komt in een andere haven aan‘, zo gaf zijn analyticus hem mee.
Hij las een gedicht voor over familie en hoe ze je kapot maken. De toon was gezet. De moeder van Adriaan was getrouwd met een herenboer uit Indië. Ze kregen samen drie mooie donkere dochters. Bij het uitbreken van de oorlog gingen moeder en de meisjes naar een kamp. Na de oorlog, in een opvangkamp, ontmoette moeder ’een praatjesmaker van 1 meter 60‘, die gediend had onder haar echtgenoot. Hij hielp haar met zoeken naar haar man. Uit deze zoektocht ontstond Adriaan. Ze besloten niet te trouwen. In Nederland aangekomen, woonden ze met zijn zessen en drie gezinnen in een groot huis in de duinen. Alle overige kinderen hadden de oorlog meegemaakt. In het huis heerste een sfeer van angst en van oorlog. Ook was er de dreiging van de oorlog die ging komen (Koude oorlog en Vietnam). Onder het huis was een grote schuilkelder. Adriaan en zijn moeder waren de enige blanken. Hij wilde bruin zijn en de oorlog hebben meegemaakt. Hij was bang voor zijn vader, werd door hem geslagen en getiranniseerd. Zijn moeder veegde de problemen onder het karpet. Haar omschrijft hij als een ’overleefster‘.
Als student was hij altijd weg en op reis. Nadat hij door plagiaat in de problemen was gekomen, is hij op aanraden van vrienden naar een psychiater gegaan. In zijn analyse ontstond het verhaal waarmee hij verder kon. Hij schreef het boek ’Indische duinen‘, dat gaat over ouders die zwijgen, over een jongen die de geheimen openkrabt en over migrantenfamilies die een nieuw leven willen opbouwen. Het gaat over een kind dat de toekomst van zijn broze ouders op zijn schouders krijgt en over het gemis aan troost. Het boek werd een groot succes en is in 12 talen vertaald. Van Dis verklaarde dit succes uit het feit dat verschillende nationaliteiten ieder hun eigen interpretatie van het verhaal kunnen geven.
Van Dis ziet zijn schrijven niet als therapie. Op het moment van schrijven zijn de tranen voorbij. De psychiater heeft hem doen huilen. Uit de analyse heeft hij ook niet zijn vermogen tot creativiteit gehaald, maar ’de stammen zijn uit de rivier gehaald, zodat het water vrijelijk kon stromen‘. Toen Van Dis klaar dacht te zijn met zijn therapie ging hij naar Japan. Hij ontmoette de kampbewaarders van zijn vader. Zij waren geïnterneerd geweest door de Amerikanen. De ontmoeting met de kinderen van deze kampbewaarders was emotioneel. Voor het eerst had hij het idee dat hij ergens thuishoorde. Dit was ook zíjn verhaal en zijn generatie. Zo realiseerde hij zich dat hij door steeds nieuwe situaties en ervaringen tot nieuwe inzichten komt en zijn verhaal aanpast en opnieuw vertelt: verhalen vertellen als vorm van troost.
Aanvankelijk was de zaal overdonderd door zijn verhaal. Maar toen kwamen de vragen: over de onafhankelijkheid van zijn zussen, zijn moeder, zijn relatie, een eigen gezinsleven. En toen was het voorbij. Zou zijn volgende boek meer over een moederfiguur of de beleving van een vrouw gaan? Wat achterblijft, is het beeld van een prachtige verhalenverteller die in sneltreinvaart inzicht gaf in hoe hij ervaringen uit zijn gezin van herkomst verwerkt in zijn boeken. Maar ook werd duidelijk hoe in de beslotenheid van de therapiekamer en de relatie met zijn analyticus zijn verhaal doorleefd en gegroeid is.
In de eerste workshop bood systeemtherapeut Robert van Hennik (De Jutters, Zoetermeer; Mentaal Beter, Dordrecht) de deelnemers de gelegenheid te oefenen met de methodiek van outsider witness retellings. De methode is ontleend aan het werken met reflecting teams (Tom Anderson) en is tot deze vorm uitgewerkt door de Australische psychiater/gezinstherapeut Michael White. Het principe is als volgt: er is een interview tussen therapeut en cliënt aan de hand van vier gestructureerde vragen, bijvoorbeeld: ’Wat raakt je in het verhaal dat je vertelt?‘ Vervolgens praten en reflecteren de toehoorders (reflecting team) ook aan de hand van deze gestructureerde vragen op het verhaal van de cliënt: retelling of the retelling. De therapeut en de cliënt zitten dan in de rol van toeschouwer en bemoeien zich niet met het gesprek. Tot slot stelt de therapeut reflectieve vragen aan de cliënt. Een voorbeeld van zo'n reflectieve vraag is: ’Wat was voor jou van belang in wat je net gehoord hebt?‘ De cliënt reflecteert in reactie op de verhalen van de toeschouwers: retelling of the retelling of the retelling.
Aan de hand van een persoonlijke column van Van Hennik oefenden we met interviewer, geïnterviewde en toehoorders (reflecting team). In vogelvlucht doorliepen we de stappen aan de hand van de gestructureerde vragen. Snel kwamen persoonlijke verhalen en betekenissen naar voren. Het viel op dat er geen oordeel werd geveld over het vertelde, maar dat het delen van ervaringen centraal stond. Ook de afwisseling van delen en luisteren was prettig. Deze workshop smaakte naar meer.
De tweede workshop was van Ramon Karamat Ali, klinisch psycholoog en systeemtherapeut. Hij heeft in meerdere landen gewoond, gestudeerd en gewerkt, maar is van origine Nederlander, getrouwd met een Afrikaanse vrouw. Zijn achtergrond en rijkdom aan ervaringen met verschillende landen en culturen hebben grote gevolgen gehad voor zijn werk en zijn rol als systeemtherapeut. Hij werkt thans in Londen met kinderen van allochtone afkomst die in de opvang zitten en al twee of meer plaatsingen achter de rug hebben. Karamat Ali sprak over het netwerk van deze kinderen, het aantal hulpverleners rondom een kind en de organisatie van de hulpverlening voor deze kinderen in Engeland. Hij sloot af met een casus waarin een broer en een zus in een pleeggezin geplaatst moeten worden. Het was schrijnend om te horen dat kinderen van gezin naar gezin gaan en dat de patronen en conflicten rondom de kinderen zich maar blijven herhalen en opstapelen. Na de derde plaatsing, waarin broer en zus gescheiden werden, leek er voor een van de kinderen iets goeds en blijvends te gaan ontstaan.
Deze workshop sloot mooi aan bij het thema van de dag. Bovendien was het boeiend om iemand met een duidelijke overtuiging gedreven te horen praten over zijn vak. Al met al kijk ik terug op een dag met een gevarieerd programma. Veel onderwerpen wekten mijn nieuwsgierigheid en vroegen om verdere toelichting en verdieping.