Het is deze maand zestig jaar geleden dat de nazi-bezetting van Nederland eindigde. In het openingsartikel gaat Hafkenscheid in op het gewone en het ongewone in de diagnostiek en de behandeling van oorlogsslachtoffers. Hij blikt terug op zijn twintigjarige carrière in het Sinai-centrum en concludeert dat de misverstanden over het gewone en het ongewone een van de constante thema's zijn en dat het onderscheid hiertussen van essentieel belang is voor de effectiviteit van de psychotherapeutische hulp. De problematiek van de child survivors, de jongste groep van overlevenden – inmiddels zestig tot zeventig jaar oud – wordt niet uitsluitend bepaald door de eigenlijke verschrikkingen, maar vooral door de context waarin deze plaatsvonden en de naoorlogse psychologische gevolgen. Oorlogsslachtoffers en hun kinderen melden zich bij specialistische instellingen als Centrum '40-'45 en Sinai-centrum aan met gewone psychische klachten. Het bijzondere bestaat uit de specifieke diagnostische en therapeutische aandacht voor hun ongewone psychologische ontwikkeling in een verleden dat de patiënt heeft gevormd of misvormd. Kinderen van oorlogsslachtoffers gaan niet gebukt onder een rechtstreeks overgedragen ’oorlogssyndroom‘, maar onder ontwikkelingsinterferenties op het gebied van de emotionele hechting en de separatie-individuatie.
In het daaropvolgende artikel gaan Meijer, Ten Broeke en Schurink van ’BANG‘ naar ’ENG‘. Hierin passen ze, met het opstellen van het gedachteschema, de kernvisie van de cognitieve therapie toe, die inhoudt dat verandering van gedachte ook het bijbehorende gevoel en gedrag verandert. Zowel de socratische als de rechtbankmethode wordt hierbij ingezet. Zij vinden het belangrijk om de patiënt te leren een duidelijk onderscheid te maken tussen gevoelens, gedachten en gebeurtenissen. Het aanleren van datzelfde onderscheid is ook een wezenlijk onderdeel van het experiëntiële therapeutische werk van Greenberg (Greenberg, Rice & Elliott, 1993; Greenberg & Paivio, 1997) en van de kortdurende dynamische therapieën (McCullough Vaillant, 1997). Blijkbaar hebben wij nooit goed geleerd om in onszelf kijkend onze gevoelens of emoties te onderscheiden van onze percepties, opinies en gedachten en heerst er verwarring alom. Hier is een interessante taak weggelegd voor diegenen die onze emotionele opvoeding verzorgen.
De rubriek Forum is rijkelijk gevuld met reacties op de controverse tussen Eurelings-Bontekoe & Snellen enerzijds en Jaspers anderzijds over de profielinterpretatie van de NVM (januarinummer). Jol laat er geen twijfel over bestaan aan wiens zijde ze staat. Ze waardeert de methode van Eurelings en Snellen vanuit het perspectief van de cliënt en verwijt de critici hun krasse bewoordingen en hun gebrek aan een open vizier. Noteboom en Dekker onderbouwen hun steunbetuiging aan Eurelings & Snellen met de resultaten van een enquête onder medewerkers van Mentrum, die de methode in de intake hebben toegepast. Berghuis gaat dieper in op de kritiek die door Jaspers werd geformuleerd en neemt die puntsgewijs op de korrel.
Dat waardering vanuit het klinische veld en toepasbaarheid niet hetzelfde zijn als empirische onderbouwing wordt op genuanceerde wijze uit de doeken gedaan door Ten Klooster. Hij heeft oog voor de gevoeligheid van sommige discussiepunten en de omgangsvormen onder vakgenoten, en presenteert een relativerende visie op het geheel. De meest kritische bijdrage komt van Smid en Kamphuis, die onlangs al in de Psycholoog (februari 2005) in het geweer kwamen tegen de profielinterpretatie van Eurelings en Snellen. Ze onderschrijven grotendeels de kritiek van Jaspers en onderbouwen hun bezwaren in detail. Ze komen niet tot de conclusie dat de methode de prullenbak in moet, maar wel dat de toepassing ervan vooralsnog onverantwoord is. Eurelings & Snellen en Jaspers krijgen in het julinummer de gelegenheid te reageren op de Forumbijdragen in dit nummer.
In de rubriek ’Gelezen‘ bespreekt Reul een overzicht van protocollen en interventies bij werknemers met dreigende arbeidsuitval door psychische klachten. Ze laat zich hierbij leiden door het perspectief van de hulpverlener én van de manager die de hulp snel en doeltreffend wil verstrekken. Van Tienhoven biedt ons met ’Overleven op de vierkante meter‘ van Kramer en Cense een blik binnen de muren van de centrale opvang voor asielzoekers. Het zijn de vrouwen die hier aan het woord komen over hun omgang met problemen als veiligheid, huiselijk geweld, discriminatie en seksuele uitbuiting.
In de rubriek ’Gehoord‘ deelt Van Pelt haar ervaringen opgedaan bij ’Grootse patiënten – kleine therapeuten‘ op de studiedag over narcisme van de Vlaamse vereniging voor psychoanalytische therapie (VVPT). Ze nam vooral het pleidooi voor een meedogende, zelfs positieve kijk op narcisme mee naar huis als tegenwicht voor het negatieve vignet dat we vaak hanteren. Borleffs bezocht ’Over de grenzen‘, de studiedag van de Nederlandse vereniging voor relatie- en gezinstherapie (NVRG), en gaat in op de resultaten van een onderzoek naar familierelaties in Nederland en van een onderzoek naar de kwaliteit van leven van broertjes/zusjes van kankerpatiëntjes. Schrijver Adriaan van Dis hield er het publiek geboeid met het verhaal van zijn leven, zijn psychoanalyse en de totstandkoming van zijn boeken.
Tot slot melden we een wijziging in de redactie. Paul Rijnders heeft enige tijd geleden afscheid genomen. Hij begon enkele jaren terug met veel enthousiasme aan het redactiewerk, maar moest in de loop van de tijd constateren dat het moeilijk te combineren viel met zijn werkzaamheden voor Emergis in Zeeland. Zeer tot zijn en onze spijt is hij dan ook eerder dan gepland vertrokken.
Zijn plaats wordt ingenomen door Peter Daansen. Hij is klinisch psycholoog en psychotherapeut en als manager zorg verbonden aan het Centrum eetstoornissen & obesitas van Parnassia in Den Haag. Wij heten hem van harte welkom in de redactie en hopen te kunnen profiteren van zijn brede belangstelling en ervaring op het gebied van de psychotherapie.