Psychotherapeuten houden zich beroepsmatig bezig met het welzijn van hun patiënten. Over de mate waarin psychotherapeutische activiteiten van invloed zijn op het welzijn van de therapeuten zelf is echter verrassend weinig bekend. Is het beroep van psychotherapeut stresserend? En wat zijn de mogelijke bronnen van stress in dit beroep? In dit artikel rapporteren we een exploratieve analyse van de mate waarin psychotherapeuten tijdens het uitoefenen van hun beroep met stress geconfronteerd worden. Werkstress is een concept waarover veel begripsverwarring bestaat (Kahn & Byosière, 1992). Er bestaat minstens een dozijn wetenschappelijke theorieën over dit fenomeen (Cooper, 1998), meestal hebben al deze theorieën een eigen definitie van werkstress (voor een overzicht, zie Van Veldhoven, 1996; De Jonge, Le Blanc & Schaufeli, 2003). Deze verwarring is deels te wijten aan het feit dat werkstress een ‘paraplubegrip’ is: werkstress wordt opgevat als de psychosociale belasting die uitgeoefend wordt door het werk. De arbeidssituatie kan immers een aantal belastende factoren bevatten die het welzijn van de werknemer kunnen bedreigen.
Daarmee zijn de twee factoren benoemd die onlosmakelijk met het stressbegrip verbonden zijn. Ten eerste zijn er de oorzaken van (on)welzijn op het werk. Deze oorzaken worden meestal ‘stressoren' genoemd. Stressoren hebben betrekking op de belastende aspecten van het werk als zodanig: ze verwijzen dus naar de ‘objectieve’ kenmerken van het werk die eigen zijn aan de functie die de werknemer uitvoert. Als het werk meer van dergelijke kenmerken bevat, wordt het als belastender beschouwd. In de regel kan men deze stressoren in vier groepen indelen, die ook als dimensies van de arbeidssituatie worden opgevat (Van Ruysseveldt, 2001). De arbeidsinhoud verwijst naar de concrete taken die worden uitgevoerd: de aard en het niveau van het werk en de wijze waarop de arbeidstaken worden verricht. Voorbeelden hiervan zijn de complexiteit van het werk (complex versus eenvoudig of monotoon werk), de mate waarin men autonoom kan werken en de mate waarin het werk toelaat om de eigen vaardigheden te benutten. De arbeidsomstandigheden verwijzen naar de fysische omstandigheden waarin het werk wordt uitgevoerd. Voorbeelden zijn lawaai, verlichting en de aanwezigheid van gevaar in het werk. Ook de werkdruk kan hiertoe gerekend worden. Centraal staat de mate waarin de werknemer lichamelijk, geestelijk of emotioneel belast wordt door het werk. De arbeidsvoorwaarden verwijzen naar de afspraken tussen werkgever en werknemer over de condities waaronder het werk wordt verricht. Deze worden meestal ook contractueel vastgelegd. Men onderscheidt drie soorten arbeidsvoorwaarden: primaire (beloning), secundaire (werktijden en verlofregeling) en tertiaire (opleidings- en carrièremogelijkheden). De arbeidsverhoudingen tot slot hebben betrekking op de sociale verhoudingen in het bedrijf, bijvoorbeeld de relatie of omgang met chef en collega's.
Ten tweede zijn er de gevolgen van deze stressoren in de arbeidssituatie voor de individuele werknemer: de stressreacties (naar het Engels ook wel strains genoemd). Wanneer een specifieke arbeidssituatie belastend is, dan uit zich dat in een verlaging van het welzijn van de werknemer. In de literatuur onderscheidt men diverse stressreacties. De bekendste zijn de arbeidstevredenheid, herstelbehoeften en burn-out (de combinatie van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke bekwaamheid). Naast deze welzijnsaspecten kan men tevens kijken naar psychosomatische indicatoren, zoals lichamelijke spanning en slaapstoornissen. Tot slot kunnen uitingen van werkstress ook op gedragsniveau gemeten worden. Daartoe behoren bijvoorbeeld absenteïsme (ziekteverzuim) en het verlaten van de arbeidsplaats (verloop), maar ook overmatig alcohol- of middelengebruik.
Kortom, enerzijds is er de ‘objectieve’ arbeidssituatie, ook wel aangeduid met het concept ‘kwaliteit van de arbeid’. Stress verwijst hierbij naar de stressoren die het werk stresserend maken. Anderzijds zijn er de ‘subjectieve’ gevolgen van deze objectieve arbeidssituatie, die gevat kunnen worden onder het concept ‘welzijn op het werk’. Stress verwijst hier naar de stressreacties die maken dat de werkende ‘zich gestresseerd voelt’. Een zinvolle analyse van stress op het werk impliceert dat men beide aspecten in de analyse betrekt.
In dit artikel onderzoeken we in hoeverre het uitoefenen van psychotherapie stresserend is. Dat impliceert dat we enerzijds nagaan in hoeverre dit beroep specifieke stressoren kent, anderzijds hoe psychotherapeuten hun werk beleven. Pychotherapeuten kunnen met ernstig lijden geconfronteerd worden en dragen in de behandeling een belangrijke verantwoordelijkheid voor het welzijn van hun patiënten (Pousette, 2001). Hun beroep is daarom wellicht emotioneel belastend (Van Gael, 1998). Het precieze verloop van de therapie staat nooit van tevoren vast en de uitkomst ervan is moeilijk te voorspellen (Pousette, 2001). Deze factoren kunnen wellicht alle als stressoren worden beschouwd. In hoeverre dit werkelijk het geval is en welke andere stressoren er nog voorkomen in het werk van de psychotherapeut is niet geheel duidelijk. De werksetting van psychotherapeuten werd immers slechts zelden op stressoren gescreend, terwijl er tevens zelden werd onderzocht hoe deze stressoren zich verhouden tot stressoren in andere beroepen. Dit laatste zou duidelijk maken welke stressoren typerend zijn voor het beroep van psychotherapeut. Zeker in België werd hierover bijna geen onderzoek verricht. Wij zullen deze eerste onderzoeksvraag beantwoorden op basis van een ‘breed-spectrumscreening’ van de arbeidssituatie van psychotherapeuten in België.
Op basis van het voorgaande kunnen we vermoeden dat de gevolgen van het uitvoeren van psychotherapeutische activiteiten problematisch kunnen zijn voor het welzijn van de therapeuten. Van Gael (1998) spreekt van een hoge incidentie van psychische en relationele moeilijkheden, stress en desillusionering bij psychotherapeuten. Het onderzoek van Guy en Liaboe (1986) en Sussman (1995) suggereert zelfs dat praktiserende psychotherapeuten (zowel psychiaters als psychologen) in hun leven meer psychische problemen kennen dan andere werknemers. Van Minnen, Kroon en Keijsers (2000) onderzochten 20 psychotherapeuten die het posttraumatische stresssyndroom behandelen. Ze stellen vast dat ongeveer de helft van hen zich angstig voelt als gevolg van de traumatherapie, terwijl eveneens ongeveer de helft in zijn of haar privé-leven de gebeurtenissen van de patiënten herbeleeft. Maar deze gegevens hebben zoals gezegd betrekking op traumapsychologen en mogen niet zonder meer gegeneraliseerd worden naar de populatie psychotherapeuten. Tot slot suggereert onderzoek dat psychotherapeuten een verhoogd risico lopen op burn-out, al ligt de incidentie van burn-out opvallend hoger bij artsen en verpleegkundigen (Bakker, Schaufeli & Van Dierendonck, 2000). In hoeverre Belgische psychotherapeuten hun werk als ‘stresserend’ beleven, werd tot nu toe slechts in beperkte mate onderzocht. Meestal beperkt men zich daarbij tot het aspect burn-out (zie ook Lavrysen, De Witte & Luyten, aangeboden). Algemene welzijnsaspecten worden in de regel niet onderzocht, terwijl er evenmin een vergelijking wordt gemaakt met de beleving van arbeid door andere werknemersgroepen. In tweede instantie richt ons onderzoek zich op beantwoording van deze vragen over stressreacties bij psychotherapeuten.
De derde onderzoeksvraag heeft betrekking op de samenhang tussen stressoren en stressreacties bij psychotherapeuten. Uit heel wat onderzoek blijkt immers dat stressoren bijdragen tot stressreacties: werknemers voelen zich minder goed op hun werk omdat hun werk specifieke belastende factoren inhoudt (bijvoorbeeld hoge werkdruk, weinig autonomie, weinig sociale steun; vergelijk Karasek & Theorell, 1990). Welke van deze factoren bij psychotherapeuten van belang zijn en in hoeverre ze bijdragen tot een negatievere beleving van hun werk, zal in deze bijdrage worden geëxploreerd.
Om de arbeidsbeleving en werkstress bij psychotherapeuten na te gaan wordt gebruikgemaakt van reeds eerder verzamelde data van een ruimere screening naar werkstress in een groot aantal Belgische bedrijven1. Alle respondenten vulden hetzelfde instrument schriftelijk in: de Vragenlijst beleving en beoordeling van de arbeid (VBBA, zie Van Veldhoven & Meijman, 1994). Deze vragenlijst is een uitvoerig gevalideerd meetinstrument (Van Veldhoven, 1996) om de complexe thematiek van werkstress en welbevinden op het werk in kaart te brengen (Notelaers & De Witte, 2004). Een secundaire analyse, dat wil zeggen: een analyse van reeds bestaande data, heeft voordelen en nadelen. Een belangrijk voordeel is dat psychotherapeuten vergeleken kunnen worden met alle andere respondenten, waardoor de eigenheid van hun arbeidssituatie en -beleving kan worden vastgesteld. Een van de nadelen is dat de vragenlijst niet specifiek voor psychotherapeuten werd opgesteld. Omdat het hier een exploratieve analyse betreft, kiezen we voor deze algemene, vergelijkende aanpak. Mogelijke knelpunten die uit onze bijdrage naar voren komen, kunnen dan in toekomstig onderzoek diepgaander onderzocht worden.
Van Veldhoven ontwikkelde de VBBA in een gezamenlijk project van de Arbodienst West-Brabant te Breda, de Rijksuniversiteit Groningen, het Nederlands instituut voor arbeidsomstandigheden en de Universiteit van Amsterdam (Van Veldhoven & Meijman, 1994; Van Veldhoven, 1996). Hij screende een 50-tal Nederlandse en internationale instrumenten op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting en werkstress. Daarbij werden gemeenschappelijke concepten vastgesteld die in alle meetinstrumenten en werkstresstheorieën aan bod kwamen. Hij operationaliseerde deze concepten via een vragenlijst, die uitvoerig werd getest op betrouwbaarheid, eendimensionaliteit van de ontworpen schalen en validiteit (onder meer ten opzichte van externe criteria zoals ziekteverzuim). De vragenlijst omvat 27 schalen, die tot zes onderliggende dimensies kunnen worden herleid. Deze structuur werd door Notelaers en Van Veldhoven (2001b) teruggevonden in de Belgische data. De dimensies kunnen op hun beurt worden ingedeeld in stressoren en stressreacties. Omwille van de omvang van dit screeningsinstrument (27 schalen die via meer dan 250 items in kaart worden gebracht) leent de VBBA zich uitstekend voor een ‘breed-spectrumscreening’ van de arbeidssituatie.
We beschrijven kort de inhoud van deze vragenlijst. Vier dimensies brengen de diverse stressoren in de arbeidssituatie in kaart. De eerste dimensie heeft betrekking op de ‘psychologische taakeisen' en omvat vier schalen. Werktempo en werkhoeveelheid (11 items) meet of men veel werk moet doen en snel moet werken. Emotionele belasting (7 items) betreft de mate waarin het werk de werkende emotioneel raakt, bijvoorbeeld omdat men in emotioneel zware en aangrijpende situaties terechtkomt. Geestelijke belasting (7 items) peilt de mate waarin het werk volgehouden aandacht en concentratie vergt. Lichamelijke belasting (7 items) inventariseert de fysieke belasting, bijvoorbeeld lichamelijk inspannend werk. Deze ‘psychologische taakeisen’ behoren tot wat hierboven de arbeidsomstandigheden werden genoemd.
De tweede dimensie heeft betrekking op ‘veelzijdigheid’. Deze omvat slechts twee schalen: Afwisseling in het werk (6 items), de mate waarin het werk boeiend en aantrekkelijk is en aansluit bij wat de werknemer wil en kan, en Leermogelijkheden (4 items), de mate waarin het werk mogelijkheden biedt tot zelfrealisatie en groei. Ook de derde dimensie, ‘regelmogelijkheden’, omvat slechts twee schalen. Zelfstandigheid in het werk (11 items) meet of de werknemer het werk zelf kan organiseren en plannen (autonomie) en Inspraak (8 items) slaat op de mate waarin de werknemer invloed kan uitoefenen op de inhoud van het werk, op de omstandigheden waarin hij werkt en op beslissingen die op een hoger niveau worden genomen.
De vierde dimensie, ‘sociaal-organisatorische aspecten’, kan worden onderverdeeld in drie subdimensies: ‘taakgebonden problemen’, ‘arbeidsvoorwaarden’ en ‘relaties en communicatie’. Vier schalen hebben betrekking op ‘taakgebonden problemen’. Onduidelijkheid in het werk (5 items) meet in welke mate er sprake is van rolambiguïteit. Is het voor de werknemer duidelijk wat de taken precies inhouden en wat men precies van hem verwacht? Veranderingen in het werk (5 items) gaat na of eventuele veranderingen in het werk aangekondigd werden en of de invoering ervan een probleem vormde voor de werkende. Informatie over de taak (7 items) peilt de mate waarin men informatie over het doel en de resultaten van het werk krijgt (bijvoorbeeld: krijgt men over het werk voldoende feedback?). Problemen met de taak (6 items) tot slot meet rolconflicten: krijgt men tegenstrijdige opdrachten, waardoor er conflicten met collega's en leidinggevenden ontstaan? Deze vier schalen om ‘taakgebonden problemen’ te meten dekken samen met de dimensies ‘veelzijdigheid’ en ‘regelmogelijkheden’ het concept ‘arbeidsinhoud’ af. De subdimensie ‘arbeidsvoorwaarden’ wordt door drie schalen in kaart gebracht. Appreciatie van de beloning (5 items) betreft de mate waarin de werknemer zijn loon waardeert: verdient men genoeg in vergelijking tot anderen? Loopbaanmogelijkheden (4 items) meet in welke mate de huidige functie opleidings- en loopbaanmogelijkheden biedt. Toekomstonzekerheid (4 items) peilt de behoefte aan zekerheid over het behoud van de baan en de functie.
De laatste subdimensie, ‘relaties en communicatie’, heeft betrekking op de arbeidsverhoudingen en wordt met vier schalen geïnventariseerd. De schalen Relaties met collega's (9 items) en Relaties met de directe leiding (eveneens 9 items) meten de kwaliteit van de relaties op het werk: bieden collega's en de directe leiding steun en gaan ze op een prettige wijze met elkaar om? Contactmogelijkheden (4 items) vraagt naar de mogelijkheid om in contact te komen met collega's tijdens het werk. Communicatie in het bedrijf (4 items) inventariseert of werknemers voldoende informatie krijgen over de gang van zaken in de organisatie waarin ze werken.
Tegenover deze mogelijke stressoren staan acht schalen die diverse stressreacties meten. Deze kunnen in twee dimensies worden ingedeeld. Een eerste dimensie heeft betrekking op het ‘welbevinden’. Centraal in deze dimensie staat de schaal Plezier in het werk (9 items). Deze welzijnsindicator komt sterk overeen met de variabele ‘arbeidstevredenheid’ (De Witte, 2001). De twee andere schalen van deze dimensie zijn: Betrokkenheid bij de organisatie (8 items), de mate waarin men zich met de organisatie identificeert, en de intentie om te Veranderen van baan (4 items).
Een tweede dimensie heeft betrekking op ‘spanning’ die veroorzaakt wordt door het werk. Dergelijke spanning wordt in het dagelijkse taalgebruik wel eens als synoniem gebruikt voor werkstress (in engere zin). Deze dimensie wordt met vijf schalen geoperationaliseerd. Herstelbehoefte (11 items) vormt de kern van deze dimensie. In hoeverre heeft men na een werkperiode nog energie over of is men echt uitgeput? Hoe lang duurt het voor men zich weer helemaal hersteld voelt? Piekeren (4 items) meet of men buiten de werkuren nog bezorgd is over het werk. Slaapkwaliteit (14 items) meet verschillende aspecten van de slaap. De schaal Vermoeidheid tijdens het werk (19 items) meet diverse uitingen van vermoeidheid tijdens het werk (bijvoorbeeld: moeilijk kunnen concentreren). De schaal Emotionele reacties tijdens het werk (12 items) meet uiteenlopende negatieve emotionele reacties, zoals zich nerveus, gejaagd en somber voelen tijdens de uitvoering van het werk.
In de periode juni 1999 tot en met oktober 2002 werden data verzameld van ongeveer 30.000 respondenten. Wij gebruiken deze data op twee manieren. Aan alle respondenten werd gevraagd om hun functie en taken te omschrijven. Op basis van deze zelfbeschrijvingen konden 126 respondenten geselecteerd worden die aangaven dat ze als psychotherapeut werkzaam waren en psychotherapeutische taken verrichtten. Het gaat om (universitair geschoolde) psychologen en psychiaters, en over psychologisch assistenten (gegradueerden in de psychologie). We duiden deze groep vanaf nu aan met de term ‘psychotherapeuten’. De psychotherapeuten komen uit vijf instellingen voor psychiatrische patiënten en uit verschillende Vlaamse revalidatiecentra. Bij de psychotherapeuten tellen we 81% vrouwen en 19% mannen. Op basis van het opleidingsniveau van de respondenten, 52% hoger onderwijs buiten de universiteit (korte type) en 48% universitair kunnen we besluiten dat we ongeveer evenveel psychologisch assistenten als psychologen of psychiaters in de data tellen. De gemiddelde leeftijd van de psychotherapeuten is 35 jaar (SD = 9,24). Iets minder dan 80% heeft een voltijdse betrekking. Tachtig procent van de onderzochte groep werkt in dagdienst. Negentien procent werkt in ploegendienst en slechts 1% van de respondenten werkt in een onregelmatig dienstrooster. Zeventig procent van de respondenten heeft een vaste betrekking, 26% heeft een tijdelijk contract en ongeveer 4% heeft een ander soort contract. Ten slotte kunnen we nog vermelden dat de psychotherapeuten gemiddeld 8 jaar en 5 maanden in de huidige instelling werken.
Naast de selectie van psychotherapeuten was er nog een tweede selectie. Uit de volledige dataset werd een referentiebestand geselecteerd van 19.623 respondenten (voor meer informatie, zie Notelaers, 2000). Dit referentiebestand benadert zo veel mogelijk de beroepsbevolking, waardoor het als een vergelijkingsgroep kan dienen voor de psychotherapeuten.
In ons onderzoek staan drie vragen centraal. Ten eerste gaan we na in hoeverre psychotherapeuten geconfronteerd worden met stressoren in hun werk. Ten tweede gaan we na in hoeverre zij hun werk als stresserend beleven (stressreacties). De gebruikte vragenlijst (de VBBA) laat een ruime inventarisering van beide, stressoren en stressreacties, toe. Beide onderzoeksvragen kunnen echter worden onderzocht op twee manieren, die antwoord geven op een andere vraag. Eerst zal een beschrijving gegeven worden van de gemiddelde score van de psychotherapeuten op de diverse schalen. Op deze wijze wordt vastgesteld welke stressoren en stressreacties aanwezig zijn bij deze groep respondenten. Daarnaast zullen deze scores vergeleken worden met de scores van het referentiebestand (de populatie werkenden in België). Deze vergelijking laat toe na te gaan welke stressoren of stressreacties typerend zijn voor psychotherapeuten. Wanneer de psychotherapeuten bijvoorbeeld hoog scoren op een specifieke stressor, dan is het zinvol om na te gaan in hoeverre deze hoge score verschilt van de populatie werkenden. Het is immers mogelijk dat alle werkenden hoog scoren op dit aspect, waardoor het niet typerend is voor psychotherapeuten, maar voor werkenden in het algemeen. De derde onderzoeksvraag betreft de samenhang tussen stressoren en stressreacties bij psychotherapeuten: in hoeverre voorspellen de diverse stressoren de stressreacties bij deze beroepscategorie?
Schaal |
M |
Betekenis |
SD |
---|---|---|---|
Werktempo en werkhoeveelheid |
45,3 |
tussen soms en dikwijls |
16,4 |
Geestelijke belasting |
71,7 |
dikwijls |
18,6 |
Emotionele belasting |
44,6 |
tussen soms en dikwijls |
15,1 |
Lichamelijke inspanning |
13,1 |
nooit |
15,4 |
Afwisseling in het werk |
71,1 |
dikwijls |
16,4 |
Leermogelijkheden |
56,3 |
dikwijls |
16,8 |
Zelfstandigheid in het werk |
54,6 |
dikwijls |
15,3 |
Inspraak |
47,9 |
tussen soms en dikwijls |
15,7 |
Onduidelijkheid in het werk |
41,5 |
soms |
19,1 |
Problematische veranderingen in het werk |
28,8 |
soms |
12,5 |
Informatie over het werk |
42,7 |
soms |
16,5 |
Problemen met het werk |
22,5 |
soms |
12,4 |
Appreciatie van de beloning |
58,3 |
dikwijls |
23,9 |
Loopbaanmogelijkheden |
27,7 |
soms |
14,4 |
Toekomstonzekerheid |
28,7 |
soms |
28,5 |
Relatie met collega's |
70,5 |
dikwijls |
13,4 |
Relatie met directe leiding |
70,0 |
dikwijls |
17,0 |
Communicatie over het bedrijf |
50,1 |
tussen soms en dikwijls |
21,8 |
Contactmogelijkheden |
57,1 |
dikwijls |
18,1 |
Hieruit kan worden opgemaakt dat psychotherapeuten relatief hoog scoren op de diverse ‘psychologische taakeisen’. Wat werktempo en -hoeveelheid betreft scoren ze tussen ‘soms’ en ‘dikwijls’. Ze vinden hun werk ‘dikwijls’ geestelijk belastend en geven aan dat het ‘soms’ tot ‘dikwijls’ ook emotioneel belastend is. Enkel op lichamelijke inspanning scoren ze erg laag, wat gegeven hun taken wellicht niet verrassend is.
Tegenover deze op het eerste gezicht belastende aspecten staat een groot aantal ‘positieve’ scores over hun arbeidsinhoud. Zo vinden ze hun werk ‘dikwijls’ afwisselend en ervaren ze eveneens ‘dikwijls’ leermogelijkheden. Ze geven aan dat ze ‘dikwijls’ autonoom kunnen werken en krijgen tussen ‘soms’ en ‘dikwijls’ inspraakmogelijkheden op het werk. Ze ervaren ‘soms’ problemen met de taak (rolconflicten) en hebben ‘soms’ te maken met problematische veranderingen in het werk. Maar daartegenover staat de wat lagere score voor informatie: er is slechts ‘soms’ informatie beschikbaar over hoe goed men het werk doet. Ook ervaren ze een zekere mate aan rolambiguïteit of ‘onduidelijkheid in het werk’. Inzake arbeidsvoorwaarden scoren de psychotherapeuten vrij goed. Over het loon is men gemiddeld genomen (‘dikwijls’) tevreden en men maakt zich slechts ‘soms’ zorgen over de toekomst. Alleen de loopbaanmogelijkheden scoren laag: de psychotherapeuten zien slechts ‘soms’ loopbaanmogelijkheden in hun werk. Tot slot is de kwaliteit van de relatie met collega's en directe leiding (‘dikwijls’) goed te noemen. Dat men veel contactmogelijkheden binnen het werk ervaart, is daar wellicht niet vreemd aan. Ook de communicatie over de organisatie waarin men werkt, wordt als vrij goed beoordeeld (tussen ‘soms’ en ‘dikwijls’).
Uit deze eerste beschrijvende analyse van de arbeidssituatie van psychotherapeuten komt dus een redelijk positief beeld naar voren. Als mogelijke knelpunten noteren we voorlopig een relatief hoge score op geestelijke belasting en een vrij lage score op loopbaanmogelijkheden. Daarnaast scoren ze ook tamelijk hoog op emotionele belasting en werkdruk (werktempo en -hoeveelheid). In mindere mate doen zich problemen voor met rolambiguïteit en beperkte informatie over de wijze waarop men het werk uitvoert.
Schaal |
M |
betekenis |
SD |
---|---|---|---|
Plezier in het werk |
85,1 |
tussen dikwijls en altijd |
22,1 |
Betrokkenheid bij de organisatie |
63,6 |
dikwijls |
26,4 |
Verandering van baan |
29,2 |
soms |
29,2 |
Herstelbehoefte |
38,0 |
soms |
30,3 |
Piekeren |
31,3 |
soms |
35,2 |
Slaapkwaliteit |
74,7 |
dikwijls |
24,6 |
Vermoeidheid tijdens het werk |
22,8 |
soms |
11,8 |
Emotionele reacties tijdens het werk |
21,1 |
soms |
22,8 |
Uit Tabel 2 blijkt dat de psychotherapeuten weinig stressreacties vertonen. Zij hebben (tussen ‘dikwijls’ en ‘altijd’) plezier in hun werk en voelen zich (‘dikwijls’) betrokken bij de organisatie. Ze kijken slechts in beperkte mate uit naar een andere baan. Ook op de diverse indicatoren voor spanning scoren ze laag: zo hebben ze ‘soms’ behoefte aan herstel van het werk en piekeren ze slechts ‘soms’ over het werk. Verder slapen ze gemiddeld gezien (‘dikwijls’) goed. Op het einde van de werkdag voelen ze zich ‘soms’ wel moe. Negatieve emotionele reacties tijdens het werk komen weinig voor.
Om na te gaan hoe problematisch de scores over stressoren en stressreacties zijn, voeren we een vergelijking uit met de scores van het referentiebestand van Belgische werknemers. Op deze wijze kunnen we typerende knelpunten opsporen. Met behulp van een t-toets vergelijken we de psychotherapeuten met de respondenten uit het referentiebestand. Om een eenduidig beeld te kunnen schetsen wordt gewerkt met z-waarden of gestandaardiseerde scores. Door deze standaardisering worden alle schaalgemiddelden gelijkgesteld aan nul, met een standaarddeviatie van 1, zodat de schalen onderling vergeleken kunnen worden. Het Belgische gemiddelde wordt mee geprojecteerd als 0-lijn (z = 0). Daarnaast wordt weergegeven in hoeverre de groep psychotherapeuten in positieve of negatieve zin van dit gemiddelde afwijkt.
De vergelijking van deze gegevens met die uit Tabel 1 laat toe de eigenheid en de typerende knelpunten van het werk van psychotherapeuten vast te stellen. In Tabel 1 werden een relatief hoge score op geestelijke belasting en een tamelijk hoge werkdruk (werktempo en -hoeveelheid) vastgesteld. Deze aspecten zijn echter niet typerend voor psychotherapeuten, vermits eenzelfde score op werkdruk en geestelijke belasting kenmerkend blijkt voor alle werkenden in België. Wel kenmerkend voor psychotherapeuten is de hoge emotionele belasting die ze in hun werk ervaren. Als we deze schaal gedetailleerder bestuderen (gegevens hier niet gerapporteerd), dan blijkt ongeveer eenderde van de psychotherapeuten in hoge mate emotioneel belast. In vergelijking met de referentiegroep blijken drie maal meer psychotherapeuten een erg hoge emotionele belasting te ervaren op hun werk. In Tabel 1 werd ook vastgesteld dat psychotherapeuten vrij laag scoren op loopbaanmogelijkheden en informatie over de wijze waarop het werk werd uitgevoerd. Tevens deden er zich problemen voor inzake rolambiguïteit. Wat deze drie aspecten betreft, scoren de psychotherapeuten lager dan de Belgische werkenden, waardoor ook deze drie stressoren als typische knelpunten van het psychotherapeutische beroep naar voren komen.
Uit de besproken resultaten komt een verrassend beeld naar voor. Het werk van de psychotherapeut brengt specifieke stressoren met zich mee, bijvoorbeeld een sterkere emotionele belasting. Toch blijken psychotherapeuten hun werk niet als problematischer te beleven dan de gemiddelde werknemer in België. Alles bij elkaar blijven stressreacties zelfs uit. Komt dit doordat de negatievere aspecten gecompenseerd worden door het sterker voorkomen van positievere aspecten in hun werk, bijvoorbeeld meer afwisseling en leermogelijkheden? Of hebben de ‘pijnpunten’ geen (of slechts een beperkt) effect op de beleving van deze respondenten? Hoe belangrijk is de sterkere emotionele belasting van het werk voor het welzijn en de ervaren spanning op het werk? We kunnen deze vraag nog ruimer stellen: welke aspecten van de arbeidssituatie beïnvloeden de beleving van psychotherapeuten? We beperken deze analyse voor de overzichtelijkheid tot twee aspecten: plezier in het werk en herstelbehoefte. Deze twee aspecten zijn immers de kernaspecten van de stressreacties die in de VBBA bevraagd worden (Van Veldhoven, 1996).
> |
Plezier in het werk |
Herstelbehoefte |
|
---|---|---|---|
> |
Hoog werktempo |
> |
0.50 |
Geen problemen met de taak |
0.37 |
> |
|
Duidelijkheid in de taak |
0.35 |
> |
|
Leermogelijkheden |
0.29 |
> |
|
> |
Zelfstandigheid in het werk |
–0.23 |
–0.26 |
rв (verklaarde variantie) |
50% |
28% |
Uit Tabel 3 blijkt dat Plezier in het werk voor 50% verklaard kan worden door vier aspecten van de arbeidssituatie van psychotherapeuten. De mate waarin ze plezier in hun werk ervaren, wordt (in volgorde van belangrijkheid) bepaald door ‘problemen met het werk’, ‘onduidelijkheid in het werk’, ‘leermogelijkheden’ en ‘zelfstandigheid in het werk’. De afwezigheid van problemen met de taak (onder meer rolconflicten) draagt bij tot plezier in het werk. Dat is ook zo voor het ontbreken van onduidelijkheid in het werk (rolambiguïteit). Leermogelijkheden leiden tot meer plezier in het werk en zelfstandigheid in het werk tot minder.
Bij deze resultaten kunnen we twee kanttekeningen maken. Dat zelfstandigheid in het werk het plezier in het werk reduceert, is een opvallende en controversiële vaststelling. Uit onderzoek blijkt immers dat autonomie over het algemeen het omgekeerde effect heeft: meer autonomie verhoogt het welzijn en dus ook het plezier in het werk (zie bijvoorbeeld Karasek & Theorell, 1990; Notelaers & Van Veldhoven, 2001b). Brengt zelfstandigheid bij therapeuten misschien een grotere verantwoordelijkheid met zich mee en minder mogelijkheden om te overleggen met anderen? De tweede kanttekening heeft betrekking op de stressoren ‘leermogelijkheden’ en ‘onduidelijkheid in het werk’. In het voorgaande werd duidelijk dat psychotherapeuten hoger dan gemiddeld scoren op leermogelijkheden. ‘Onduidelijkheid in het werk’ verlaagt echter het plezier in het werk, en uit het voorgaande bleek tevens dat psychotherapeuten méér onduidelijkheid in hun werk ervaren dan gemiddeld. Beide aspecten werken elkaar wellicht tegen en heffen elkaars invloed misschien zelfs op. Dat zou kunnen verklaren waarom het niveau van het ervaren plezier in het werk bij psychotherapeuten niet hoger ligt dan bij de gemiddelde Belgische werknemer.
De Herstelbehoefte kan in iets mindere mate (namelijk voor 28%) verklaard worden uit de ingevoerde stressoren. De mate waarin psychotherapeuten herstelbehoefte ervaren, wordt door slechts twee aspecten van hun arbeidssituatie beïnvloed. Een hoog werktempo verhoogt in sterke mate de herstelbehoefte, terwijl zelfstandigheid in het werk de herstelbehoefte verlaagt. Het werktempo is blijkbaar van meer belang dan zelfstandigheid. Beide werkaspecten passen goed bij de voorspellingen die uit het job-demand-controlmodel van Karasek kunnen worden afgeleid (Karasek & Theorell, 1990; zie ook De Wit & Van den Bergh, 2003). Dit model voorspelt immers dat werkstress door deze twee kernvariabelen wordt beïnvloed2. Interessant voor onze analyse is de vaststelling dat de herstelbehoefte van de psychotherapeuten beïnvloed wordt door twee variabelen die niet ‘typerend’ zijn voor hun beroep. Op werkdruk en zelfstandigheid scoren de psychotherapeuten immers niet hoger of lager dan de werkende populatie. Werkaspecten waarop ze wél hoger of lager scoren, blijken niet belangrijk voor de verklaring van de behoefte aan herstel. Dit verklaart wellicht ook waarom ze wat herstelbehoefte betreft niet van de werkende populatie afwijken. Ze scoren immers niet hoger op stressoren die deze herstelbehoefte veroorzaken.
Uit Tabel 3 kan tot slot nog worden opgemaakt dat de twee kerndimensies van de beleving van het werk bij psychotherapeuten (plezier en herstelbehoefte) slechts beïnvloed worden door vijf werkaspecten, uit een lijst van 19 mogelijke stressoren. Opvallend daarbij is dat drie van deze vijf relevante werkaspecten niet typerend zijn voor psychotherapeuten. De vergelijking met de gemiddelde Belgische werknemer toonde aan dat er vier ‘knelpunten’ voorkomen in het beroep van psychotherapeut. Vooral de hoge emotionele belasting in het beroep valt op, terwijl psychotherapeuten in vergelijking met de beroepsbevolking minder feedback krijgen over hun werk, minder loopbaanmogelijkheden percipiëren en meer onduidelijkheid ervaren over hun taken. Enkel dit laatste werkaspect blijkt zich te vertalen in stressreacties. De overige aspecten blijken geen gevolgen te hebben voor de werkbeleving.
In Tabel 3 werd niet ingegaan op de werkaspecten die van invloed zijn op de slaapkwaliteit van de psychotherapeuten. We vermelden deze stressreactie even zijdelings omdat de psychotherapeuten er beter op scoorden dan de gemiddelde werknemer in België. Uit een afzonderlijke regressieanalyse blijkt waarom dit zo is. De slaapkwaliteit van de psychotherapeuten wordt beïnvloed door de werkdruk, de leermogelijkheden in hun werk en de afwezigheid van toekomstonzekerheid. Het effect van deze drie variabelen is ongeveer even groot (bðata = 0,34 of 0,35). Een hoge werkdruk verlaagt de slaapkwaliteit, terwijl leermogelijkheden en zekerheid over de toekomst de slaapkwaliteit verhogen. Wat deze twee laatste werkaspecten betreft, scoren de psychotherapeuten beter in vergelijking met de beroepsbevolking, wat hun hogere slaapkwaliteit zou kunnen verklaren.
In deze bijdrage werd nagegaan in hoeverre psychotherapeuten met werkstress geconfronteerd worden. Daarbij werden twee aspecten onderscheiden: stressoren in hun werk (oorzaken van werkstress) en de gevolgen ervan voor de beleving van hun werk (stressreacties). Om de werkstress van psychotherapeuten te exploreren maakten we gebruik van een reeds bestaande dataset (secundaire analyse). Dit had als additioneel voordeel dat de prevalentie van werkstress (stressoren en stressreacties) vergeleken kon worden met de situatie van werknemers in België, waardoor we tevens uitspraken kunnen doen over de aspecten die typerend zijn voor psychotherapeuten. Als instrument om werkstress te inventariseren gebruikten we de VBBA, een vragenlijst die als ‘breed-spectrumscreeningsinstrument’ kan worden beschouwd. Dit levert ons een uitgebreid beeld op van mogelijke stressoren en stressreacties op het werk.
Een eerste beschrijvende screening van de arbeidssituatie van psychotherapeuten levert een relatief positief beeld op. Hun werk is afwisselend en de relaties met collega's en leidinggevenden worden als positief beoordeeld. Psychotherapeuten ervaren vrij veel mogelijkheden voor sociale contacten in hun werk en worden goed geïnformeerd over wat er in hun bedrijf gebeurt. Ze zijn tevreden over hun beloning en ervaren autonomie en mogelijkheden om te groeien in hun werk. Tegenover deze positieve scores staan enkele mogelijke knelpunten. Vooral de hoge geestelijke belasting van het werk en de beperkte loopbaanmogelijkheden vallen op. Daarnaast is hun werk ook gekenmerkt door emotionele belasting en door werkdruk. In iets mindere mate doen er zich problemen voor met rolambiguïteit, terwijl ze ook wat te weinig feedback krijgen over de wijze waarop ze hun werk uitvoeren. Wanneer we naar hun werkbeleving vragen (stressreacties), dan blijkt deze over de hele lijn positief. Zo ervaren psychotherapeuten plezier in hun werk en scoren ze tamelijk laag op spanning (hun herstelbehoefte is bijvoorbeeld niet opvallend hoog). Ook hun slaapkwaliteit is goed.
Deze gegevens werden vergeleken met de gegevens van een referentiebestand Belgische werknemers om na te gaan in hoeverre psychotherapeuten met specifieke werkaspecten geconfronteerd worden. Uit deze tweede analyse blijkt dat de hogere scores op geestelijke belasting en werkdruk niet typerend zijn voor psychotherapeuten, want op deze werkaspecten verschillen ze niet van de gemiddelde werknemer in België. Wel kenmerkend voor psychotherapeuten is de hoge emotionele belasting die ze in hun werk ervaren. Ook de beperkte loopbaanmogelijkheden, beperkte mate van feedback over de wijze waarop het werk werd uitgevoerd en de aanwezige onduidelijkheid in de taken (rolambiguïteit) komen uit de analyse naar voren als typische knelpunten van het psychotherapeutische beroep. Typerende positieve punten zijn de grotere mate aan afwisseling in het werk, meer leer- en inspraakmogelijkheden, een grotere appreciatie van de beloning, minder toekomstonzekerheid en minder lichamelijke belasting in het werk. Psychotherapeuten vertonen niet meer stressreacties dan de gemiddelde Belgische werknemer; meestal zijn de verschillen niet significant. Zo komt het welbevinden (bijvoorbeeld plezier in het werk) van de psychotherapeuten sterk overeen met dat van andere werknemers. Bij de spanningsvariabelen stellen we zelfs iets positievere scores vast. Zo is hun slaapkwaliteit beter dan gemiddeld. Wat de behoefte aan herstel van het werk betreft, is er geen significant verschil tussen de referentiegroep en de psychotherapeuten.
Tot slot gingen we na in hoeverre de diverse stressoren bij de psychotherapeuten samenhingen met twee kerndimensies van de beleving van het werk: plezier in het werk en herstelbehoefte. Deze analyse verhelderde in zekere mate waarom de psychotherapeuten niet van de gemiddelde werknemer verschilden inzake stressreacties. Zo bleek dat de typerende werkaspecten ‘leermogelijkheden’ en ‘taakonduidelijkheid’ een tegengesteld effect hebben op de mate waarin men plezier heeft in het werk, waardoor ze elkaars effect lijken op te heffen. De herstelbehoefte van psychotherapeuten werd niet beïnvloed door werkaspecten die als typerend voor psychotherapeuten uit de analyse naar voren kwamen. De typerende knelpunten (bijvoorbeeld hoge emotionele belasting en beperkte loopbaanperspectieven) bleken geen stressreacties met zich mee te brengen.
De eindconclusie van deze exploratieve analyse is dan ook dat psychotherapeuten niet sterk onder stress gebukt lijken te gaan. Dat impliceert natuurlijk niet dat dit geldt voor elke psychotherapeut, wel dat de totale groep psychotherapeuten gemiddeld genomen vrij gunstig scoort.
Literatuur
Bakker, A., Schaufeli, W., & Dierendonck, D. van (2000). Burn-out: prevalentie, risicogroepen en risicofactoren. In I. Houtman, W. Schaufeli & T. Taris (red.), Psychische vermoeidheid en werk. Cijfers, trends en analyses (pp. 65-82). Alphen aan de Rijn: Samsom. |
Cooper, C. (1998). Theories of organizational stress. Oxford: Oxford University Press. |
Gael, M. Van (1998). Als de chirurg in eigen vingers snijdt… Over de grenzen van de psychische draagkracht van de psychotherapeut.
Tijdschrift voor psychotherapie, 24, 77-90.![]() |
Guy, J.D., & Liaboe, G.P. (1986). The impact of conducting psychotherapy on psychotherapists’ interpersonal function. Professional Psychology: Research and Practice, 17, 111-114.![]() |
Jonge, J. de, Blanc, P. le, & Schaufeli, W. (2003). Psychosociale theorieën over werkstress. In W. Schaufeli, A. Bakker & J. de Jonge (red.), De psychologie van arbeid en gezondheid (pp. 41-62). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. |
Kahn, R., & Byosière, P. (1992). Stress in organizations. In M. Dunette & L. Hough (Eds.), Handbook of industrial and organizational psychology (vol. 3, pp. 571-650). Palo Alto: Consulting Psychologists Press. |
Karasek, R., & Theorell, T. (1990). Healthy work: Stress, productivity and the reconstruction of working life. New York: Basic Books. |
Lavrysen, B., Witte, H. De, & Luyten, P. (aangeboden). Opgebrand staat netjes? Prevalentie en mogelijke oorzaken van burn-out bij klinisch psychologen in Vlaanderen. Tijdschrift Klinische Psychologie. |
Minnen, A. van, Kroon, A., & Keijsers, G. (2000). Gevolgen bij behandeling van posttraumatische stressstoornis. Tijdschrift voor psychotherapie, 24, 217-230. |
Notelaers, G. (2000). Werken met een referentiebestand. Presentatie voor Intervisie: deskundigen in psychosociale arbeidbelasting. Brussel: Nationaal Onderzoeksinstituut voor Arbeidsomstandigheden. www.inrct.be. |
Notelaers, G., & Veldhoven, M. van (2001a). Bruikbaarheid en psychometrische kwaliteit van de Vécu de travail als vertaling van de Kern-VBBA. Onderzoeksverslag. www.inrct.be |
Notelaers, G., & Veldhoven, M. van (2001b). Psychosociale arbeidsbelasting en werkstress in Vlaanderen en Nederland. Een vergelijking tussen Vlaanderen en Nederland aan de hand van de VBBA. Enkele resultaten en bedenkingen. In G. Vandenbroecke (red.), Verslagboek Arbeidsmarktonderzoeksdag (pp. 79-105) Leuven: Steunpunt WAV. |
Notelaers, G., & Witte, H. De (2004). De beleving van arbeid in België: stand van zaken op basis van de VBBA. Over.Werk. Tijdschrift van het Steunpunt WAV, 14, 161-166. |
Pousette, A. (2001). Feedback and stress in human service organizations. Göteborg: Göteborg University. |
Sussman, M.B. (Ed.) (1995). A perilous calling: The hazards of psychotherapy practice. New York: Wiley. |
Ruysseveldt, J. van (2001). Kwaliteit van de arbeid: ontleding van een meerdimensioneel begrip. Over.Werk, Tijdschrift van het Steunpunt WAV, 11, 9-12. |
Veldhoven, M. van, & Meijman, T. (1994). Het meten van psychosociale arbeidsbelasting met een vragenlijst. De Vragenlijst Beoordeling en Beleving van de Arbeid (VBBA). Amsterdam: NIA. |
Veldhoven, M. van (1996). Psychosociale arbeidsbelasting en werkstress. Lisse: Swets & Zeitlinger. |
Wit, R. de, & Bergh, O. van den (2003). Geluk is een werkwoord: het verband tussen arbeidskenmerken en psychisch (on)welbevinden. Tijdschrift Klinische Psychologie, 33, 22-34. |
Witte, H. De (2001). Arbeidstevredenheid: een zinvol concept? Over.Werk. Tijdschrift van het Steunpunt WAV, 11, 18-21. |
Is psychotherapy a stressful occupation?
1 | Deze data werden verzameld door het DIOVA (‘Directie onderzoek verbetering arbeidsomstandigheden’), voorheen NOVA geheten (‘Nationaal onderzoeksinstituut voor arbeidsomstandigheden’). |
2 | Het interactie-effect tussen werkdruk en zelfstandigheid is niet significant. Dat is conform eerdere analyses die Notelaers en Van Veldhoven (2001a, 2001b) deden met de VBBA-data. |