Oplossingsgerichte therapie is de afgelopen jaren in opmars. O'Hanlon en Weiner-Davis gaven 15 jaar geleden ‘In search of solutions’ voor het eerst uit. Ze stellen vast dat de inhoud van het boek destijds werd gezien als radicaal materiaal, maar dat het nu onderdeel is geworden van de gevestigde therapievormen. Ook daarom kozen ze ervoor de tekst te herzien en opnieuw uit te brengen, in paperback ditmaal. De herziene versie is een leesbaar, praktisch, weinig pretentieus boek waarin de oplossingsgerichte theorie op prettige wijze is gelardeerd met voorbeelden uit de praktijk. Het boek ademt de bezieling en het enthousiasme uit die de auteurs in hun werkveld ervaren. Hoewel die bezieling vaak op ‘Amerikaanse’ wijze wordt weergegeven, werkt zij aanstekelijk. De schrijvers baseren zich sterk op het werk van Milton Erickson en Steve de Shazer, die zij beschouwen als de onorthodoxe grondleggers van de oplossingsgerichte therapie.
Het feitelijke doel van oplossingsgerichte therapie bestaat eruit de cliënt competenties en oplossingen te laten vinden waarover hij al beschikt, maar die hij vergeten is. De therapie is daarmee sterk cliëntgericht, dat wil zeggen: de therapeut volgt de cliënt in diens behandelwensen en doelen. De Shazer (1985) stelt dat de therapeut niet veel hoeft te weten van de achtergronden en oorzaken van klachten, maar dat hij bedreven moet zijn in de manier waarop hij de cliënt oplossingen laat vinden. Waarom elk sleutelgat uitgebreid bestuderen als je een loper hebt?
1. |
cliënten beschikken over kracht en hulpbronnen om problemen op te lossen;
|
2. |
er is constant verandering en deze is onontkoombaar;
|
3. |
de therapeut heeft als taak mogelijkheden tot verandering te herkennen en verandering in gang te zetten;
|
4. |
het is niet nodig om veel over de klacht te weten om deze te kunnen oplossen;
|
5. |
het is niet nodig om de oorzaak of functie van een klacht te kennen om ze op te lossen;
|
6. |
een kleine verandering is voldoende: als één deel van een systeem verandert, kan de rest mee veranderen;
|
7. |
cliënten bepalen het behandeldoel;
|
8. |
een snelle verandering in problemen is mogelijk;
|
9. |
er is niet één juiste manier om zaken te bekijken, verschillende invalshoeken kunnen even waardevol zijn en passen bij de
hulpvraag;
|
10. |
focus op wat mogelijk is en veranderbaar in plaats van op wat niet haalbaar is.
|
De aannames zijn gestoeld op diverse wetenschappelijke studies. Zo vindt Burnham (1996) in een experiment met ratten dat de uitkomst van het experiment sterk wordt beïnvloed door de verwachting die de onderzoeker van tevoren heeft. De verwachting van de therapeut kan het resultaat van de therapie sterk beïnvloeden. Ervaringen uit de praktijk worden aangehaald om dit te illustreren.
In hoofdstuk 3 tot en met 7 wordt de oplossingsgerichte therapie als zodanig beschreven. De hoofdstukken kunnen gelezen worden als een praktisch stappenplan, waarbij in hoofdstuk 3 wordt uitgelegd op welke manier therapeut en cliënt een gezamenlijke probleemdefinitie kunnen formuleren. Het is de taak van de therapeut om het idee van de cliënt dat er een probleem is te wijzigen en de cliënt inzicht te verschaffen in zijn capaciteiten en in die van zijn omgeving.
Hoofdstuk 4 beschrijft het gebruik van taal in oplossingsgerichte therapie. Zij moet een context creëren waarin verandering mogelijk is. Belangrijk is het om aan te sluiten bij het taalgebruik van de cliënt en de modaliteiten te gebruiken die een cliënt aandraagt. Een cliënt zegt bijvoorbeeld: ‘Ik zie mezelf dat nog niet doen’ waarna de therapeut zegt: ‘Misschien moeten we het eens nader bekijken’. Het aanpassen van de woordkeus van starre, onveranderbare aannames naar veranderbare, tijdelijke constituties die beweging mogelijk maken, is de volgende taak van de therapeut. Enkele woorden kunnen verschil maken, zoals: ‘Wat zal er anders zijn in uw leven wanneer u goed met elkaar kunt opschieten?’ versus ‘Wat zou er anders zijn in uw leven als u goed met elkaar zou kunnen opschieten?’ De eerste zin impliceert dat verandering daadwerkelijk mogelijk is.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op oplossingsgerichte interventies. De therapie begint in de kennismakingsfase en de houding van de hulpverlener en de manier waarop bij de kennismaking vragen worden gesteld, zetten de toon. Vragen worden zo gesteld dat alleen een zelfversterkend antwoord mogelijk is, dat wil zeggen: een antwoord dat de capaciteiten en mogelijkheden van een cliënt laat zien. Dit worden presuppositionele vragen genoemd. Het zoeken naar uitzonderingen in de probleemsituatie wordt beschreven in een serie van acht presuppositionele vragen. Hierna is er ruimte om het probleem in gezonde termen te vertalen, waarbij zelfonthulling door de therapeut een beproefde techniek is (voor de zelfonthulling van O'Hanlon leze men het boek). Vervolgens wordt een gezamenlijk doel vastgesteld, waarbij concrete, haalbare doelen de voorkeur hebben, zodat de cliënt ervan overtuigd raakt dat zelf geïnitieerde verandering mogelijk is. Om doelen te stellen kan gebruik worden gemaakt van fast-forward questions, vragen die erop gericht zijn uit te zoeken hoe de toekomst eruit zal zien zonder problemen, en die zo een verandering in gang zetten. Wanneer het moeilijk blijft om een cliënt in de richting van oplossingen te bewegen of wanneer de cliënt weerstand vertoont, kan in het uiterste geval de techniek van de advocaat van de duivel worden gebruikt. Problemen worden benadrukt en zelfs overdreven zodat de cliënt met positieve uitzonderingen zal komen.
Hoofdstuk 6 behandelt verandering in gedrag, visie en steunbronnen. Rigide gedragspatronen worden veranderd, bijvoorbeeld door het toevoegen van ander gedrag of het veranderen van de context waarin het probleemgedrag zich voordoet. Daardoor kan een cliënt flexibeler worden en zal hij stagnaties minder snel als probleem zien. De auteurs benadrukken dat oplossingsgerichte therapie niet alleen geschikt is voor levensvraagstukken of gedragsproblemen (waaruit de praktijkvoorbeelden in het boek tot nu toe bestonden), maar ook voor psychiatrische problemen als de obsessief-compulsieve stoornis. De huiswerkopdrachten voor deze stoornis blijken een creatieve interpretatie van gedragstherapeutische technieken te zijn, waarin veel gebruik wordt gemaakt van registratieopdrachten en gedragsexperimenten. Vervolgens wordt nog een aantal specifieke interventies beschreven, zoals de eerste-sessietaak, waarin de cliënt wordt gevraagd te registreren welke veranderingen in zijn leven hij wil handhaven (De Shazer, 1985) en de oplossingsgerichte hypnose.
Hoofdstuk zeven behandelt de consolidatie van de verandering. Ook worden de mogelijke reacties van cliënten beschreven na de eerste zitting. Er worden drie groepen benoemd. De ‘wondergroep’ bestaat uit cliënten die veel verandering rapporteren en enthousiast terugkomen. Bij deze groep wordt geadviseerd de veranderingen en de positieve aspecten hiervan zo lang mogelijk onderwerp van gesprek te laten zijn. De ‘zo-zo-groep’ bestaat uit cliënten die beschrijven wat er goed is gegaan, maar daar allerlei kanttekeningen bij hebben. Zij kunnen het beste worden benaderd door eerst de positieve veranderingen uitgebreid te bespreken en pas aan het einde van de sessie aandacht te besteden aan negatieve zaken. De ‘hetzelfde-of-slechter-groep’ bestaat uit cliënten die rapporteren dat er geen veranderingen zijn of dat het juist slechter is gegaan. Bij hen wordt onderzocht waarom er geen vooruitgang is. Het kan zijn dat essentiële informatie over het hoofd is gezien of dat de therapeut iets wil veranderen wat de cliënt niet wil of dat het behandeldoel niet concreet genoeg is.
1. |
niet weten wat het doel is;
|
2. |
doen wat eerder ook al niet heeft gewerkt;
|
3. |
geen aandacht hebben voor de reacties van de cliënt;
|
4. |
pathologie benadrukken door bepaalde oplossingsgerichte strategieën niet te implementeren in de therapie;
|
5. |
zelfoverschatting.
|
In het laatste hoofdstuk wordt de lezer gestimuleerd om met de methode aan het werk te gaan, ervaring in de praktijk op te doen en vanuit die ervaring aanpassingen of veranderingen aan te brengen. In het naschrift staat tot slot een gesprek opgenomen dat de schrijvers 15 jaar nadat het boek voor de eerste keer is verschenen met elkaar hebben gevoerd. Zij bespreken hierin welke richting zij zijn opgegaan, hoe de oplossingsgerichte therapie hen daarin heeft beïnvloed en wat voor invloed oplossingsgerichte therapie op de psychotherapie in het algemeen heeft gehad.
De auteurs slagen erin de werkwijze en de achterliggende filosofie van de oplossingsgerichte therapie duidelijk te maken en de lezer ervoor te enthousiasmeren. In de afgelopen 15 jaar is de oplossingsgerichte therapie in Nederland en Vlaanderen bekend geworden en verder uitgediept en bewerkt. Opvallend is dat in de Nederlandstalige literatuur wordt gesproken van (ultra)korte therapie in plaats van oplossingsgerichte therapie en dat kortdurende therapie ook hier een vlucht heeft genomen, als gevolg van de lange wachtlijsten bij centra voor GGZ. Zo hebben Rijnders, De Jong en Pieters-Korteweg (1999), Rijnders, De Jong, Isebaert, Van Tilburg en Van den Ameele (2002) en Rijnders (2004) getracht de kortdurende behandeling voor de therapeut te structureren door middel van schema's (differentiatieschema's en componentenschema's) en een stappenplan voor de behandeling. Cabié en Isebaert (1997) zoeken op creatieve wijze samen met de cliënt naar op maat gesneden oplossingen. Stoffer (2001) heeft aan de oplossingsgerichtheid het dilemma van de verandering en motivatie gekoppeld (Wat houdt de cliënt tegen om zijn doel te bewerkstelligen of wat zijn de nadelen van het bereiken van het doel?) en erkent daarmee dat weerstand een rol speelt in het toewerken naar verandering, wat door O'Hanlon en Weiner-Davis wordt ontkend. Cladder (2002) sluit nauw aan bij de therapie die in dit boek wordt gepresenteerd, maar breidt haar uit met een aantal protocollen, zowel voor het oefenen met de oplossingsgerichte therapie als voor de praktische toepassing ervan.
Al deze ontwikkelingen maken dat ‘In search of solutions’ op dit moment – althans in onze contreien – als mosterd na de maaltijd komt. Doordat er vooral successen verhaald worden en niets onmogelijk lijkt te zijn, doet het boek soms wat oppervlakkig en gemakkelijk aan. De auteurs bespreken de gesprekstechnische kant van de therapie, maar daadwerkelijke interventies blijven onderbelicht. De keuze voor het handhaven van ‘A new direction in psychotherapy’ als ondertitel is ongelukkig en past niet bij de redenen die de schrijvers aandragen om het boek opnieuw uit te geven. Niettemin is het een nog altijd leesbaar, praktisch en inspirerend boek voor alwie geïnteresseerd is in de oplossingsgerichte therapie.