Eetstoornispatiënten over criteria voor herstel

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2005
10.1007/BF03062132

Artikel

Eetstoornispatiënten over criteria voor herstel

Greta NoordenbosContact Information Aike Seubring

(1) 

Contact Information Greta Noordenbos
Email: noordenbos@fsw.leidenuniv.nl

Abstract  
Over de definitie van herstel van eetstoornissen blijkt in de onderzoeksliteratuur geen consensus te bestaan. In effect- en follow-uponderzoek worden diverse herstelcriteria gehanteerd en, afhankelijk van de definitie van herstel, verschillende herstelpercentages genoemd. Zelden wordt het oordeel van patiënten gevraagd over criteria voor herstel. Het doel van dit onderzoek is om na te gaan wat eetstoornispatiënten belangrijk vinden aangaande herstel en in welke mate hun oordeel hierover verschilt van dat van therapeuten. Ook werd aan de patiënten gevraagd aan welke herstelcriteria ze voldeden aan het einde van hun laatste behandeling en ten tijde van dit onderzoek, waarna gekeken is of ze in deze periode nog verbeterd zijn. Zowel de ex-patiënten als de therapeuten vonden de meeste criteria belangrijk voor herstel van een eetstoornis; beide groepen vonden slechts 4 criteria niet belangrijk. Aan het eind van hun laatste behandeling waren slechts 4 criteria gerealiseerd door 80% van de patiënten, maar daarna verbeterden ze nog substantieel. We concluderen dat voor herstel van een eetstoornis niet alleen gekeken dient te worden naar het eetgedrag en het gewicht, maar ook naar het psychische, emotionele en sociale functioneren.
dr. greta noordenbos is als universitair docent verbonden aan de departementen klinische psychologie en vrouwenstudies van de Universiteit Leiden.
aike seubring is studente klinische psychologie aan de Universiteit Leiden.
Correspondentie adres: dr. G. Noordenbos, Klinische psychologie, Universiteit Leiden, Wassenaarseweg 52, 2333 AL Leiden.

Inleiding

Hoe denken eetstoornispatiënten zelf over herstel en welke criteria zijn daarbij volgens hen belangrijk? In de onderzoeksliteratuur naar de uitkomsten van behandeling komen we bijzonder weinig publicaties tegen waarin eetstoornispatiënten zelf hun visie geven op herstel. Zo stelden Beresin, Gordon en Herzog in 1989 (p. 106): ‘In een poging om kwantificeerbare, repliceerbare uitkomstmaten te verkrijgen ging ergens de fenomenologie van de ervaring van het subject verloren. Nergens geven de onderzoeken weer hoe anorexiepatiënten hun verandering en herstel ervoeren.’ Sindsdien is er niet veel veranderd. De meeste onderzoeken naar herstel van eetstoornissen geven de mening van onderzoekers en therapeuten weer (Bean en anderen, 2004; Deter, 1992; Deter, Herzog & Petzold, 1992; Noordenbos, 1992). Wanneer patiënten zich hierin kunnen vinden, is er uiteraard geen probleem. Maar er bestaan wel degelijk verschillen in opvatting over herstel tussen eetstoornispatiënten en hun behandelaars. Lange tijd streefden behandelaars vrijwel uitsluitend naar herstel van het eetgedrag en het gewicht. Voor eetstoornispatiënten was dit een onbevredigende situatie met soms negatieve psychische gevolgen. Patiënten die door straffen en belonen (operante conditionering) in gewicht toenamen, behielden vaak een zeer negatieve lichaams- en zelfbeleving en gingen daarna opnieuw lijnen en vermageren, of werden soms ernstig depressief en suïcidaal (Bruch, 1974). Ze bleven obsessief bezig met hun gewicht, beperkten hun voedselinname, menstrueerden niet of onregelmatig en waren depressief (Clinton & McKinlay, 1986). Anderen kregen na gewichtsherstel eetbuien, gevolgd door braken, laxeren of excessief bewegen (Windauer, Lennerts, Talbot, Touyz & Beumont, 1993). Strober, Freeman en Morell (1997) en Fennig, Fennig en Roe (2002) melden vergelijkbare negatieve ervaringen na een behandeling die uitsluitend gericht was op gewichtsherstel. Voor patiënten zelf zijn psychologische factoren als eigenwaarde, zelfvertrouwen en een positievere lichaamsbeleving belangrijke behandeldoelen. Pas daarna noemen ze criteria die te maken hebben met eetgedrag en herstel van gewicht (Noordenbos, 1992; Beresin en anderen, 1989).

In effect- en follow-uponderzoek bestaat geen consensus over de definitie van herstel van eetstoornissen (Hsu, 1980; Purgold, 1987; Herzog, Keller & Lavori, 1988; Root, 1990; Jarman & Walsh, 1999; Steinhausen, 1999, 2002). Jarenlang werden de Morgan-Russell-criteria (Morgan & Russell, 1975) gehanteerd, waarbij de onderzoeken zich meestal beperkten tot de aspecten lichaamsgewicht, eetgedrag en menstruatie (Eckert, Halmi, Marchi, Grove & Grosby, 1995). De uitkomstmaten zijn ‘goed, matig of slecht’. Een ‘goede’ uitkomst houdt in gewichtsherstel binnen een marge van 15% van het normale gewicht en een regelmatige menstruatie. Bij een ‘matige’ uitkomst is het gewicht lager dan 85% van het normale gewicht en is de menstruatie onregelmatig. Van een ‘slechte’ uitkomst wordt gesproken als het gewicht lager is dan 85% van het normale en ook de menstruatie wegblijft, of wanneer de patiënte boulimia nervosa heeft ontwikkeld. Met de keuze voor deze uitkomstmaten lijken niet alleen eetstoornispatiënten, maar ook hun onderzoekers en behandelaars geobsedeerd door eten en gewicht! Dat de Morgan-Russell-criteria geen goed beeld geven van de patiënt en onvoldoende zijn om herstel te beoordelen is aangetoond door Ratnasurya, Eisler, Szmukler en Russell (1991). Volgens Strober en anderen (1997) betekent een ‘goede’ uitkomst op basis van de Morgan-Russell-criteria slechts gedeeltelijk herstel van de opvallendste symptomen en gevolgen van de eetstoornis. Deze criteria zijn dus te ‘mager’ om van herstel te kunnen spreken (Noordenbos, 1991). In de bredere opvatting mag volgens Strober en anderen (1997, p. 345) pas van ‘volledig herstel’ worden gesproken als een patiënt voldoet aan de volgende criteria:
1. 
de kenmerken van anorexia en boulimia nervosa zijn gedurende acht opeenvolgende weken afwezig;
2. 
het gewicht is normaal en er wordt geen compenserend gedrag vertoond (zoals braken, laxeren, diuretica, excessief bewegen);
3. 
er is een normale houding ten opzichte van gewicht (geen constante bezorgdheid over gewicht of de toename daarvan of voortdurende waakzaamheid over hoeveel gegeten wordt of frequente gewichtscontrole).

Deze herstelcriteria komen sterk overeen met de criteria die eerder door TheanЭder (1985) waren voorgesteld. Dat psychologische en emotionele criteria van groot belang zijn voor herstel blijkt uit verschillende onderzoeken. Yager, Rorty en Rossoto (1995) vonden dat herstelde boulimiapatiënten zich emotioneler en actiever opstelden, meer zelfvertrouwen hadden en meer sociale en emotionele steun zochten dan nog niet herstelde patiënten. Volgens Strober en anderen (1997) duurt het psychologische herstel ongeveer twee jaar langer dan het herstel van het eetgedrag en de lichamelijke symptomen. Het duurt nog langer bij ernstig verstoorde gezinsrelaties. Juist psychische factoren als een negatieve zelf- en lichaamsbeleving vormen een belangrijk risico om anorexia en boulimia nervosa te ontwikkelen of om terug te vallen in anorectisch of boulimisch eetgedrag (Stice, 2002). Het hoogste percentage van terugval (variërend van 30% tot 75%) trad op in het eerste jaar na een ziekenhuisopname waarin alleen lichamelijk herstel werd gerealiseerd. Bij ‘volledig herstel’ volgens de brede definitie kwam terugval nauwelijks meer voor (Strober en anderen, 1997). Ook Fennig en anderen (2002) constateerden een daling van terugval van 40% naar 15% bij patiënten die doorgingen met psychotherapie nadat ze lichamelijk hersteld waren. De bredere definitie van herstel in de behandeling dient ook een economisch belang als daardoor het aantal heropnames daalt (Bean en anderen, 2004). De cognitieve gedragstherapie, die momenteel geldt als een van de succesvolste behandelingen, schenkt veel aandacht aan psychologische en cognitieve herstelcriteria (Agras, Walsh, Fairburn, Wilson & Kraemer, 2000).


Beschrijving van het onderzoek
Onderzoeksvragen
1. 
Welke herstelcriteria vinden ex-patiënten en therapeuten belangrijk?
2. 
In welke mate verschillen ex-patiënten en therapeuten in hun oordeel over herstel?
3. 
Aan welke herstelcriteria voldeden ex-patiënten na hun laatste behandeling?
4. 
Verbeterden of verslechterden patiënten na de laatste behandeling nog?
Onderzoeksinstrument

Bij dit onderzoek is gebruikgemaakt van een lijst met herstelcriteria die eerder werd gehanteerd in een onderzoek naar de mening van therapeuten over herstel van eetstoornissen (Noordenbos, 2003). Herstel is gedefinieerd als afwezigheid van de diagnostische kenmerken die zijn geformuleerd in de DSM IV en afwezigheid van de lichamelijke, psychische en sociale kenmerken en gevolgen van de eetstoornis. Dit leverde in totaal 52 criteria op: negen voor eetgedrag, vijf voor lichaamsbeleving, zestien voor lichamelijk herstel, acht voor psychologisch welzijn, negen voor emotionele ontwikkeling en vijf voor sociaal functioneren (zie tabel 1). Deze criteria werden opgenomen in een schriftelijke vragenlijst. Aan ex-patiënten werd gevraagd welke herstelcriteria ze belangrijk vonden, aan welke herstelcriteria ze voldeden aan het einde van hun laatste behandeling en tijdens dit onderzoek en welke criteria volgens hen ontbraken in onze lijst. Als een criterium belangrijk werd gevonden respectievelijk wanneer hieraan werd voldaan, werd het op de lijst aangekruist.

Respondenten

Op de website van de ‘Stichting anorexia en boulimia nervosa’ werd een oproep geplaatst voor patiënten die behandeld waren voor anorexia en boulimia nervosa en die zichzelf als substantieel verbeterd dan wel hersteld beschouwden. In totaal gaven 41 ex-patiënten zich op voor dit onderzoek, 40 vrouwen en 1 man. Zij hebben de vragenlijst ingevuld en teruggestuurd. Van de 41 ex-patiënten die aan dit onderzoek meededen, hadden er 14 (34%) anorexia nervosa gehad, 19 (46%) boulimia nervosa en 8 (20%) zowel anorexia als boulimia nervosa. Omdat patiënten met anorexia nervosa ook kunnen purgeren en patiënten met boulimia nervosa periodes kennen van extreem lijngedrag (Vandereycken, 2002) werd aan alle respondenten gevraagd om alle criteria te beoordelen. De gemiddelde duur van de eetstoornis was vier jaar (spreiding: een tot zeven jaar). De patiënten hadden gemiddeld drie behandelingen gehad (met een spreiding van een tot vijf). De gemiddelde behandelingsduur was 2,5 jaar (spreiding: vier maanden tot vijf jaar). Tussen de laatste behandeling en het onderzoek zat gemiddeld 2,1 jaar (lopend van zes maanden tot 3,5 jaar). Om redenen van vertrouwelijkheid is niet gevraagd wie hun therapeuten waren. We vergeleken de antwoorden van de ex-patiënten met de mening van 57 therapeuten over de herstelcriteria uit eerder onderzoek van Noordenbos (2003). Van de 57 therapeuten waren 38 verbonden aan een kliniek voor eetstoornissen en hadden 19 een privé-praktijk.


Resultaten
De kwantitatieve gegevens werden verwerkt met SPSS-PC. Om na te gaan of er verschillen zijn tussen de ex-patiënten en de therapeuten is het verschil berekend tussen het percentage ex-patiënten en het percentage therapeuten dat een bepaald criterium belangrijk vond. Om na te gaan of de ex-patiënten na hun laatste behandeling verbeterd dan wel verslechterd zijn, is het verschil berekend tussen de percentages die voor beide momenten zijn ingevuld (zie tabel 1).
Tabel 1. Waardering van herstelcriteria door ex-patiënten en therapeuten

>

>

1

2

3

4

5

6

Nr.

Herstelcriteria

Patiënten (N=41)

Therapeut (N=57)

Verschil (k1–k2)

Patiënten na behandeling

Patiënten bij onderzoek

Verschil (k5–k4)

A

Eetgedrag

>

>

>

>

>

>

A1

Eetgedrag is normaal (3 maaltijden)

95%

96%

–1

71%

80%

+9

A2

Hoeveelheid calorieën is normaal

83%

72%

+11

63%

76%

+13

A3

Geen eetbuien

95%

76%

+19

76%

97%

+21

A4

Braakt niet na het eten

95%

100%

–5

80%

93%

+13

A5

Gebruikt geen laxeermiddelen

100%

98%

+2

80%

97%

+17

A6

Gebruikt geen diuretica

95%

90%

+5

97%

93%

–4

A7

Gebruikt geen slankheidsmiddelen

90%

82%

+8

80%

63%

–17

A8

Beweegt niet excessief

90%

92%

–2

76%

90%

+14

A9

Gebruikt niet teveel alcohol

76%

70%

+6

73%

85%

+12

B

Lichaamsbeleving

>

>

>

>

>

>

B1

Voelt zich niet meer te dik

97%

64%

+33

41%

49%

+8

B2

Heeft een positieve lichaamsbeleving

85%

68%

+17

44%

63%

+19

B3

Accepteert haar uiterlijk

90%

80%

+10

49%

76%

+27

B4

Voelt geen behoefte aan extreem lijnen

93%

92%

+1

66%

78%

+12

B5

Is niet geobsedeerd door voedsel

95%

64%

+31

56%

71%

+15

C

Lichamelijk herstel

>

>

>

>

>

>

C1

Gewicht is normaal voor leeftijd en lengte

68%

96%

–28

59%

68%

+9

C2

Gewicht is 4 weken stabiel

61%

54%

+7

56%

80%

+14

C3

Herstel van menstruatie

66%

82%

–16

56%

71%

+15

C4

Menstruatie is regelmatig

37%

42%

–5

46%

68%

+22

C5

Endocriene waarden zijn normaal

56%

52%

+4

59%

63%

+4

C6

Lichaamstemperatuur is normaal

78%

58%

+20

76%

78%

+2

C7

Hartslag en pols zijn normaal

83%

58%

+25

78%

85%

+7

C8

Kaliumwaarden zijn normaal

58%

52%

+6

76%

76%

=

C9

Elektrolyten zijn normaal

59%

72%

–13

71%

78%

+7

C10

Geen constipatie

44%

52%

–8

49%

61%

+12

C11

Geen darmstoringen

59%

50%

+9

51%

61%

+10

C12

Geen maagklachten

59%

52%

+7

53%

71%

+18

C13

De huid is niet uitgedroogd

51%

58%

–7

66%

85%

+19

C14

Een gezond gebit

34%

38%

–4

63%

83%

+20

C15

Een normale nachtrust

83%

38%

+45

51%

63%

+12

C16

Niet voortdurend moe

78%

84%

–6

61%

68%

+7

D

Psychische criteria

>

>

>

>

>

>

D1

Voldoende zelfvertrouwen

85%

80%

+5

66%

73%

+7

D2

Zelfvertrouwen is niet afhankelijk van gewicht

97%

92%

+5

63%

76%

+13

D3

Kan goed voor zichzelf opkomen

76%

74%

+2

49%

76%

+27

D4

Straft zichzelf niet meer na het eten

97%

86%

+11

73%

85%

+12

D5

Kan zich goed concentreren

61%

62%

–1

66%

76%

+10

D6

Is niet sterk perfectionistisch

80%

68%

+12

41%

83%

+42

D7

Is niet sterk faalangstig

78%

64%

+12

56%

86%

+30

D8

Heeft realistisch zelfbeeld

97%

88%

+9

61%

71%

+10

E

Emotionele criteria

>

>

>

>

>

>

E1

Is niet depressief

83%

76%

+7

61%

73%

+12

E2

Durft gevoelens te uiten

98%

94%

+4

73%

85%

+12

E3

Kan haar emoties tonen

95%

76%

+19

68%

85%

+17

E4

Kan met negatieve gevoelens omgaan

95%

90%

+5

53%

80%

+27

E5

Kan met positieve gevoelens omgaan

84%

82%

+2

66%

83%

+17

E6

Is niet erg afhankelijk van anderen

78%

72%

+6

61%

80%

+19

E7

Durft van mening te verschillen

80%

70%

+10

66%

85%

+19

E8

Kan met conflicten omgaan

83%

78%

+5

61%

76%

+15

E9

Heeft contact met haar gevoelens

90%

90%

=

53%

73%

+20

F

Sociale criteria

>

>

>

>

>

>

F1

Neemt deel aan sociale activiteiten

78%

86%

–8

68%

66%

–2

F2

Kan contacten leggen met anderen

83%

82%

+1

73%

66%

–7

F3

Is niet geïsoleerd

95%

92%

+3.

61%

80%

+19

F4

Heeft vriendschapsrelaties

83%

74%

+9.

76%

97%

+21

F5

Heeft een intieme (vriendschaps)relatie

44%

34%

+10

39%

51%

+12

Kolom 1: percentage ex-patiënten (n=41) en kolom 2: percentage therapeuten (n=57) dat het herstelcriterium belangrijk vond. Kolom 3: verschil in percentage tussen kolom 1 en kolom 2 (+ wanneer ex-patiënten een criterium vaker belangrijk vonden en – wanneer therapeuten een criterium vaker belangrijk vonden. Kolom 4: percentage ex-patiënten dat aan het herstelcriterium voldeed aan het einde van de laatste behandeling en kolom 5: idem op het moment van het onderzoek. Kolom 6 bevat het verschil in percentage tussen kolom 5 en 4 (+ is verbeterd en – is verslechterd).
Verschillen tussen ex-patiënten en therapeuten
Uit tabel 1 blijkt dat ex-patiënten 38 herstelcriteria belangrijker vonden dan de therapeuten. Bij de volgende criteria was dit verschil 10% of meer: A2, A3, B1, B2, B3, B5, C6, C7, C15, D4, D6, D7, E3, E7 en F5. De therapeuten vonden 13 herstelcriteria belangrijker dan de ex-patiënten. Bij de volgende criteria was dit verschil 10% of meer: C1, C3 en C9. Op 1 criterium scoorden ze gelijk, E9. We hebben een indeling gemaakt van ‘zeer belangrijk’ als meer dan 80% van de respondenten het herstelcriterium scoorde, ‘belangrijk’ als 50% tot 79% dat deed en ‘van weinig belang’ als minder dan 50% het criterium belangrijk vond. Dit leverde de gegevens op die beschreven zijn in tabel 2.
Tabel 2. Verschil in percentage ex-patiënten en therapeuten dat een bepaald herstelcriterium belangrijk vond

Hoe belangrijk?

Patiënten

Therapeuten

Zeer belangrijk

31 criteria

22 criteria

Belangrijk

17 criteria

26 criteria

Van weinig belang

4 criteria

4 criteria

In tabel 3 is een rangorde gemaakt van de criteria die door 80% of meer van de ex-patiënten belangrijk werden gevonden; in de laatste kolom is aangegeven welk percentage van de therapeuten dit criterium belangrijk vond. In totaal 18 criteria worden door 80% of meer van beide groepen zeer belangrijk gevonden.
Tabel 3. Rangorde van belangrijkste herstelcriteria volgens ex-patiënten

>

>

Herstelcriteria

Ex-patiënten

Therapeuten

1

A5

Geen laxeermiddelen

100%

98%

2

E2

Durft gevoelens te uiten

98%

94%

3

B1

Voelt zich niet meer te dik

97%

64%

4

D2

Zelfvertrouwen is niet afhankelijk van gewicht

97%

92%

5

D4

Zichzelf niet straffen na eten

97%

86%

6

D8

Heeft realistisch zelfbeeld

97%

88%

7

A1

Eetgedrag is normaal

95%

96%

8

A3

Geen eetbuien

95%

76%

9

A4

Braakt niet na het eten

95%

100%

10

A6

Gebruikt geen diuretica

95%

90%

11

B5

Is niet meer geobsedeerd door eten

95%

64%

12

E3

Kan emoties tonen

95%

76%

13

E4

Kan met negatieve emoties omgaan

95%

90%

14

F3

Is niet geïsoleerd

95%

92%

15

B4

Geen behoefte aan extreem lijnen

93%

92%

16

A8

Beweegt niet excessief

92%

92%

17

A7

Gebruikt geen slankheidsmiddelen

90%

80%

18

B3

Accepteert haar uiterlijk

90%

80%

19

E9

Heeft contact met gevoelens

90%

90%

20

B2

Heeft positieve lichaamsbeleving

85%

68%

21

D1

Heeft voldoende zelfvertrouwen

85%

80%

22

E5

Kan met positieve gevoelens omgaan

84%

82%

23

E1

Is niet depressief

83%

76%

24

A2

Hoeveelheid calorieën is normaal

83%

72%

25

C7

Hartslag en pols zijn normaal

83%

58%

26

E8

Kan met conflicten omgaan

83%

78%

27

C15

Heeft normale nachtrust

83%

38%

28

F2

Kan contacten leggen met anderen

83%

82%

29

F4

Heeft vriendschapsrelaties

83%

74%

30

D6

Is niet sterk perfectionistisch

80%

68%

31

E7

Durft van mening te verschillen

80%

70%

Slechts 4 criteria werden door minder dan 50% van de ex-patiënten (P) en de therapeuten (T) van belang gevonden. Beide groepen noemden de volgende 3 criteria: C4 – de menstruatie is regelmatig (37% P versus 42% T), C14 – een gezond gebit (34% P versus 38% T) en F5 – intieme (vriendschaps)relatie (44% P versus 34% T). Daarnaast vond minder dan 50% van de ex-patiënten C10 (geen constipatie) belangrijk (tegenover 52% van de therapeuten). Minder dan 50% van de therapeuten vond C15 (een normale nachtrust) belangrijk (tegenover 83% van de ex-patiënten).

Mate waarin ex-patiënten aan de herstelcriteria voldeden
Aan de ex-patiënten is gevraagd aan welke criteria ze voldeden bij beëindiging van hun laatste behandeling (kolom 4 van tabel 1). Deze gegevens zijn in tabel 4 gerangschikt naar het percentage gerealiseerde herstelcriteria.
Tabel 4. Percentage ex-patiënten dat aan de herstelcriteria voldeed aan het eind van de laatste behandeling en tijdens het onderzoek

Gerealiseerde herstelcriteria

Bij einde laatste behandeling

Tijdens onderzoek

Meer dan 80%

4 criteria

22 criteria

50% tot 79%

40 criteria

29 criteria

Minder dan 50%

8 criteria

1 criterium

Bij beëindiging van de laatste behandeling waren slechts vier criteria door meer dan 80% van de ex-patiënten gerealiseerd, alle op het terrein van het eetgedrag: braakt niet na het eten (A4), gebruikt geen laxeermiddelen (A5), gebruikt geen diuretica (A6) en gebruikt geen slankheidsmiddelen (A7). In totaal 40 herstelcriteria werden door 50% tot 79% van de ex-patiënten gescoord na de behandeling. Minder dan 50% van de ex-patiënten voldeed aan het eind van de behandeling aan de volgende acht criteria: voelt zich niet meer te dik (B1), heeft een positieve lichaamsbeleving (B2), accepteert haar uiterlijk (B3), menstruatie is regelmatig (C4), heeft geen constipatie (C10), kan goed voor zichzelf opkomen (D3), is niet sterk perfectionistisch (D6) en heeft een intieme (vriendschaps)relatie (F5). De lichaamsbeleving was het minst hersteld.

Ons onderzoek vond gemiddeld twee jaar na de laatste behandeling plaats. Op dat moment was de verbetering substantiëler. Ten tijde van het onderzoek gaf meer dan 80% van de ex-patiënten aan dat ze aan 22 criteria voldeden en 50% tot 79% aan 29 criteria. Slechts één criterium werd door minder dan 50% van de ex-patiënten genoemd: voelt zich niet meer te dik (B1). Sinds de laatste behandeling was er een verbetering op 47 criteria. Op vier herstelcriteria scoorden de ex-patiënten iets lager tijdens het onderzoek: A6 – gebruikt geen diuretica (van 97% naar 93%), A7 – gebruikt geen slankheidsmiddelen (van 80% naar 63%), F1 – neemt deel aan sociale activiteiten (van 68% naar 66%) en F2 – kan contacten leggen met anderen (van 73% naar 66%). In combinatie met het gegeven dat 51% zich nog te dik voelde, is de conclusie gerechtvaardigd dat de kans op terugval nog steeds aanwezig is.


Bespreking
Overeenstemming tussen ex-patiënten en therapeuten

Tussen ex-patiënten en therapeuten bestaat een relatief grote overeenstemming over relevante criteria voor herstel. Beide groepen vonden slechts vier criteria minder relevant (<50%), waarbij de ex-patiënten C4, C10, C14 en F5 minder belangrijk vonden en de therapeuten C4, C14, C15 en F5. Een discussiepunt is uiteraard of deze kenmerken gehandhaafd moeten worden als herstelcriteria. Het is zeer wel mogelijk om van een eetstoornis genezen te zijn met een niet intact gebit of zonder intieme (vriendschaps)relatie. Of hetzelfde geldt in het geval van een onregelmatige menstruatie, constipatie en onvoldoende nachtrust is de vraag. Onregelmatige menstruatie kan het gevolg zijn van een te laag gewicht, te weinig voedselinname of te veel stress. Constipatie kan het gevolg zijn van het gebruik van laxeermiddelen en te weinig eten. Gebrek aan slaap kan samenhangen met hongergevoelens of met nachtelijke eetbuien. Daarom worden deze laatste drie criteria het best behouden.

Herstelproces na beëindiging van de behandeling

Aan het einde van hun behandeling varieerden de patiënten sterk in de mate waarin ze naar eigen zeggen aan de herstelcriteria voldeden. Hoewel de herstelcriteria ‘zich niet te dik voelen’, ‘positieve lichaambeleving’ en ‘acceptatie van het uiterlijk’ belangrijk werden gevonden, voldeed minder dan 50% van de patiënten hieraan bij het einde van de behandeling, waardoor het risico van terugval groot is. Tijdens het onderzoek, dat zoals gezegd gemiddeld twee jaar na de laatste behandeling plaatsvond, waren de meeste patiënten sterk verbeterd op 47 herstelcriteria, terwijl ze op 4 criteria enigszins verslechterd waren en op 1 criterium gelijk waren gebleven.

Prioriteit van herstelcriteria en voorkomen van terugval

Welke herstelcriteria prioriteit moeten krijgen in de behandeling is onderwerp van discussie. De meeste patiënten en therapeuten zijn het erover eens dat herstel van het eetgedrag (cluster A) voorafgaat aan lichamelijk herstel (cluster C). Zonder voldoende voedselinname is het moeilijk om in gewicht te herstellen en voor lichamelijk herstel is vereist dat de patiënte niet meer braakt, laxeert of excessief beweegt. De meeste therapeuten vinden gewichtsherstel een voorwaarde om emotioneel en psychosociaal herstel te kunnen realiseren. Bovendien tonen verschillende onderzoeken aan dat eetstoornispatiënten die bij ontslag uit het ziekenhuis hun streefgewicht niet hebben bereikt meer kans hebben op terugval (Commerford, Licinio & Halmi, 1997; Baran, Weltzin & Kaye, 1995; Bean en anderen, 2004). Ofschoon het belangrijk is dat een gezond streefgewicht bereikt wordt, ontbreekt consensus over de definitie ervan. Sommige behandelaars vinden een BMI van 18,5 acceptabel, terwijl anderen een BMI van 20 aanhouden. Aangezien veel eetstoornispatiënten het moeilijk vinden een BMI van 20 te realiseren is het wenselijk dat dit gewicht alleen wordt nagestreefd als dit evident beter is voor het herstel dan een BMI van 18,5.

Voor het gewenste streefgewicht is het berekenen van de BMI onvoldoende en dient ook rekening gehouden te worden met leeftijd, sekse, etnische afkomst, persoonlijke groeicurve (en die van de ouders), botstructuur en lichaamsbouw (Fredriks, Van Buuren, Wit & Verloove-Vanhorick, 2000). Over de vraag of het gewicht en de lichamelijke gevolgen van de eetstoornis hersteld moeten zijn voordat psychosociaal herstel kan volgen, zijn de meningen verdeeld. Algemeen wordt aangenomen dat een redelijk gewicht en een redelijke lichamelijke conditie nodig zijn om te kunnen profiteren van psychotherapie, maar wat zijn in dit geval ‘redelijk gewicht en conditie’? Lichamelijk en psychosociaal herstel zullen in veel gevallen parallel lopen en elkaar versterken (Noordenbos, 1991). Uit onderzoek van Strober en anderen (1997) en Fennig en anderen (2002) is duidelijk geworden dat het psychosociale herstel gemiddeld twee jaar langer duurt dan het herstel van het eetgedrag en de lichamelijke gevolgen van de eetstoornis. Een langere behandeling die zich richt op psychosociaal herstel reduceert de kans op terugval en is daardoor niet alleen effectiever, maar uiteindelijk ook goedkoper.

Kwaliteit van leven na ‘herstel’

Er is veel variatie in de mate van herstel. Aan geen enkel criterium werd door 100% van de patiënten voldaan en slechts zes criteria werden door 90% van de patiënten gerealiseerd. Dit roept de vraag op wat haalbaar is. Is ‘volledig’ herstel mogelijk of is dit te hoog gegrepen? Veel patiënten gaven aan dat eten en gewicht een ‘zwakke plek’ blijven. Hoe is de kwaliteit van leven van ex-patiënten vergeleken met een gezonde controlegroep die nooit een eetstoornis heeft gehad? In een recent onderzoek van De la Rie, Van Furth en Noordenbos (aangeboden) bij een groep van meer dan 300 eetstoornispatiënten scoorden patiënten die zich als hersteld beschouwden significant lager op de kwaliteit van leven dan een gezonde referentiegroep. Het ging daarbij om beperkingen in zowel hun fysieke als in hun psychische en sociale functioneren. Of de kwaliteit van leven van ex-patiënten nog substantieel kan verbeteren, hangt af van de behandeling die ze hebben gekregen. Patiënten die minder effectief behandeld zijn, kunnen nog winst halen uit een betere behandeling. Pas daarna kan bepaald worden wat de hoogst haalbare kwaliteit van leven is.

Methodologische beperkingen

Representativiteit van de onderzoeksgroep

De vraag is of de respondenten die aan dit onderzoek hebben meegedaan representatief zijn voor de groep herstelde patiënten. Het aantal van 41 deelnemende patiënten is gering. Doordat ze zichzelf voor dit onderzoek hebben opgegeven, gaat het waarschijnlijk om een selecte groep van herstelde eetstoornispatiënten. Om na te gaan of hun mening gegeneraliseerd kan worden naar alle behandelde en verbeterde eetstoornispatiënten is onderzoek in een grotere groep gewenst, bij voorkeur in een systematische follow-up van patiënten die voor een eetstoornis werden behandeld.

Subjectief en retrospectief oordeel

Subjectieve vertekeningen kunnen optreden doordat eetstoornispatiënten soms jarenlang weinig (anorexia nervosa) of juist veel (boulimia nervosa) hebben gegeten. Daardoor kunnen ze een verandering in hun eetgedrag als groter aanmerken dan een objectievere beoordelaar zou doen. Ook hun oordeel over hun gewicht kan vertekend zijn. Het oordeel van ex-patiënten over herstel na de behandeling werd retrospectief gevraagd en was dus gebaseerd op hun herinneringen op dat moment. Het is bekend dat het retrospectief verzamelen van de gegevens op basis van herinneringen vertekeningen kan opleveren. Om een beter beeld te krijgen is prospectief onderzoek nodig en de mening van een tweede (objectieve) beoordelaar.

Stadia van herstel

Een beperking van dit onderzoek is dat geen patiënten hebben deelgenomen die in de beginfase van hun behandeling verkeerden. Juist zij hebben de meeste problemen met de voorgestelde herstelcriteria over het eetgedrag en het gewicht en juist in dit stadium is het moeilijk om consensus te bereiken over de behandeldoelen, door het gebrek aan ziektebesef en door ambivalentie in de motivatie voor herstel. Daarom kan het belangrijk zijn om te onderzoeken hoe eetstoornispatiënten bij het begin van de behandeling oordelen over de hier genoemde criteria.

Herziening van de lijst met herstelcriteria

De gehanteerde lijst is nog voor verbetering vatbaar. Zoals eerder al besproken zouden de criteria ‘een gezond gebit’ (C14) en ‘een intieme (vriendschaps)relatie’ (F5) geschrapt kunnen worden, omdat ze door minder dan 50% van de ex-patiënten en therapeuten belangrijk worden gevonden en niet essentieel zijn voor herstel van een eetstoornis. Sommige criteria kunnen samengevoegd worden omdat ze overlappen, zoals ‘normale kaliumwaarden’ (C8) en ‘normale elektrolyten’ (C9); ‘uiten van emoties’ (E2) en ‘tonen van emoties’ (E3); ‘kunnen omgaan met negatieve gevoelens’ (E4) en ‘kunnen omgaan met positieve gevoelens’ (E5). Ook de criteria ‘van mening durven verschillen’ (E7) en ‘met conflicten kunnen omgaan’ (E8) komen inhoudelijk nogal overeen. Anderzijds stellen patiënten voor om criteria toe te voegen over de gezinsinteracties, opleiding en werk. Aandacht voor de gezinsinteracties is zeker van belang en wordt ondersteund door de bevinding van Strober en anderen (1997) dat herstel langer duurt naarmate de gezinsverhoudingen meer verstoord zijn.

Het is nog niet duidelijk hoe de herstelcriteria het beste beschreven en gemeten kunnen worden. Sommige kunnen gedetailleerder beschreven worden, bijvoorbeeld de samenstelling van de dagelijkse hoeveelheid voedsel, het aantal calorieën, proteïnen, vezels enzovoort (Windauer en anderen, 1993).

Ondanks de eerder besproken beperkingen heeft dit onderzoek aangetoond dat zowel ex-patiënten als therapeuten het belangrijk vinden om niet alleen te kijken naar het herstel van het eetgedrag, het gewicht en de lichamelijke gevolgen, maar ook naar het herstel van het psychologische welbevinden en naar het emotionele en sociale functioneren tijdens de behandeling van de eetstoornis.


Literatuur

Agras, W.S., Walsh, T., Fairburn, C.G., Wilson, G.T., & Kraemer, H.C. (2000). A multicenter comparison of cognitive-behavioral therapy and interpersonal psychotherapy for bulimia nervosa. Archives of General Psychiatry, 57, 459-466.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Baran, S.A., Weltzin, T.E., & Kaye, W.H. (1995). Low discharge weight and out-come in anorexia nervosa. American Journal of Psychiatry, 152, 1070-1072.
ChemPort PubMed
 
Bean, P., Loomis, C.C., Timmel, P., Hallinan, P., Moore, S., Mammal, J., & Weltzin, T. (2004). Outcome variables for anorexic males and females one year after discharge from residential treatment. Journal of Addictive Diseases, 23, 83-94.
CrossRef PubMed
 
Beresin, E., Gordon, C., & Herzog, D.B. (1989). The process of recovering from anorexia nervosa. Journal of the American Academy of Psycho-analysis, 17, 103-130.
ChemPort
 
Bruch, H. (1974). Perils of behavior modification in treatment of anorexia nervosa. Journal of the American Medical Association, 230, 1419-1422.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Clinton, D.N., & Mc Kinlay, W.W. (1986). Attitudes to food, eating and weight in actually ill and recovered anorectics. British Journal of Clinical Psychology, 25, 61-67.
PubMed
 
Commerford, S.A., Licinio, J., & Halmi, K.A. (1997). Guidelines for discharging eating disorder inpatients. Eating Disorders: Journal of Treatment and Prevention, 5, 69-74.
 
Deter, H.C. (1992). The Anorexia Nervosa Symptom Score: A multidimensional tool for evaluЭating the course of anorexia nervosa. In W. Herzog, H.C. Deter & W. Vandereycken (Eds.), The course of eating disorders. Long term follow up studies of anorexia and bulimia nervosa (pp. 40-52). Londen: Springer.
 
Deter, H.C., Herzog, W., & Petzold, E. (1992). The Heidelberg-Mannheim study: Long term follow-up of anorexia nervosa patients at the University Medical Centre. Background and preliminary results. In W. Herzog, H.C. Deter & W. Vandereycken (Eds.), The course of eating disorders. Long term follow-up studies of anorexia and bulimia nervosa (pp. 71-84). Londen: Springer.
 
Eckert, E.D., Halmi, K.A., Marchi, P., Grove, W., & Grosby, R. (1995). Ten year follow-up of anorexia nervosa. Clinical course and outcome. Psychological Medicine, 25, 143-156.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Fennig, S., Fennig, S., & Roe, D. (2002). Physical recovery in anorexia nervosa: Is this the sole purpose of a child and adolescent medical-psychiatric unit? General Hospital Psychiatry, 24, 87-92.
CrossRef PubMed
 
Fredriks, A.M., Van Buuren, S., Wit, J.M., & Verloove-Vanhorick, S.P. (2000). Body Index Measurements in 1996-7 compared with 1980. Archives of Disease in Childhood, 82, 107-112.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Herzog, D.B., Keller, M.B., & Lavori, P.W. (1988). Outcome in anorexia nervosa and bulimia. A review of the literature. Journal of Nervous and Mental Disease, 176, 131-143.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Hsu, I.K.G. (1980). Outcome of anorexia nervosa. A review of the literature (1954-1974). Archives of General Psychiatry, 37, 1041-1046.
ChemPort PubMed
 
Jarman, M., & Walsh, S. (1999). Evaluating recovery from anorexia nervosa and bulimia nervosa: integrating lessons learned from research and clinical practice. Clinical Psychological Review, 19, 773-788.
CrossRef ChemPort
 
Morgan, H.G., & Russell, G.F.M. (1975). Value of family background in clinical features as predictors of long term outcome in anorexia nervosa: four year follow-up study of 41 patients. Psychological Medicine, 5, 335-317.
CrossRef
 
Noordenbos, G. (1991). Eetstoornissen, preventie en therapie. Lochem: De Tijdstroom.
 
Noordenbos, G. (1992). Important factors in the process of recovery according to patients with anorexia nervosa. In W. Herzog, H.C. Deter & W. Vandereycken (Eds), The course of eating disorders. Long term follow-up studies of anorexia and bulimia nervosa (pp. 304-322). Londen: Springer.
 
Noordenbos, G. (2003) Criteria voor herstel bij patiënten met een eetstoornis. Tijdschrift voor Psychotherapie, 29, 473-488.
SpringerLink
 
Purgold, J. (1987). Who gets better? Who remains ill? British Review of Bulimia and Anorexia Nervosa, 1, 77-82.
 
Ratnasurya, R.H., Eisler, I., Szmukler, G.I., & Russell, G.F.M. (1991). Anorexia nervosa: Outcome and prognostic factors after 20 years. British Journal of Psychiatry, 158, 465-502.
 
Rie, S. de la, Furth, E. van, Noordenbos, G., & Libbers, L. (aangeboden). Quality of life and eating disorders.
 
Root, M.P. (1990). Recovery and relapse in former bulimics. Psychotherapy, 27, 397-403.
 
Steinhausen, H-C. (1999). Eating disorders. In H-C. Steinhausen & F.C. Verhulst (Eds.), Risks and outcomes in developmental psychopathology (pp. 210-230). Oxford: Oxford University Press.
 
Steinhausen, H-C. (2002). The outcome of anorexia nervosa in the 20th century. American Journal of Psychiatry, 159, 284-1293.
CrossRef
 
Stice, E. (2002). Risk and maintenance factors for eating pathology. A meta-analytic review. Psychological Bulletin, 128, 825-848.
CrossRef PubMed
 
Strober, M., Freeman, R., & Morell, W. (1997). The long-term course of severe anorexia nervosa in adolescents: Survival analysis of recovery, relapse, and outcome predictors over 10-15 years in a prospective study. Journal of Eating Disorders, 22, 339-360.
CrossRef ChemPort
 
Theander, S. (1985). Outcome and prognosis in anorexia nervosa and bulimia: Some results of previous investigations, compared with those of a Swedish long-term study. Journal of Psychiatric Research, 19, 493-508.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Vandereycken, W. (2002). Kenmerken. In W. Vandereycken & G. Noordenbos (red.), Handboek Eetstoornissen (pp. 17-30). Utrecht: De Tijdstroom.
 
Windauer, U., Lennerts, W., Talbot, P., Touyz, S.W., & Beumont, P.J. (1993). How well are ‘cured’ anorexia nervosa patients? An investigation of 16 weight recovered anorexic patients’ British Journal of Psychiatry, 163, 195-200.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Yager, J., Rorty, M., & Rossoto, E. (1995). Coping styles differ between recovered and non-recovered women with bulimia nervosa, but not between recovered women and non-eating-disordered control subjects. Journal of Nervous and Mental Disease, 183, 86-94.
CrossRef ChemPort PubMed
 

Patients about criteria for recovery from eating disorders
No consensus on the criteria for recovery exists in the literature about eating disorders. Different criteria are used in effect and follow-up studies and different percentages of recovery are found, depending on the definition of recovery. Patients with eating disorders are seldom asked for their opinion about recovery. The goal of this research is to find out which criteria for recovery are valued by eating disorder patients and how they differ from their therapists in that respect. In order to analyse their improvement since treatment, patients have also been asked which criteria they had accomplished at the end of their last treatment episode and at the time of this study. Former patients and therapists judged most criteria as important for therapy. Only 4 criteria were evaluated as less important. Only 4 criteria were realized by 80% of the patients at the end of their last therapy, but in the following period of time (two years on average) they improved substantially. Our conclusion: for recovery of eating disorders not only eating behaviour and weight seem to be important, but also the psychological, emotional and social functioning of the (former) patients.
Naar boven