Mieke Taat (red.) (2003). De droomduiding herdacht. Essays over cultuuronderzoek en psychoanalyse. Boom: Amsterdam. 118 pp., € 15,50

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2005
10.1007/BF03062123

Gelezen

Mieke Taat (red.) (2003). De droomduiding herdacht. Essays over cultuuronderzoek en psychoanalyse. Boom: Amsterdam. 118 pp., € 15,50

Harry StroekenContact Information

(1) 

Samenvatting  
Dit boek is de neerslag van een lezingenmiddag, gehouden in december 2000 aan de Universiteit van Amsterdam door de afdelingen Algemene literatuurwetenschap en Culturele analyse om de honderdste verjaardag van Freuds ‘Die Traumdeutung’ te herdenken. De – hier uitgewerkte – voordrachten werden gehouden door medewerkers van literatuurwetenschap en cultuuranalyse en het gaat in deze bundel dus vooral over ‘toegepaste’ psychoanalyse, over hermeneutiek, en niet over de klinisch-therapeutische kant van de psychoanalyse.
Harry Stroeken is zelfstandig gevestigd psychoanalyticus te Utrecht en bijzonder hoogleraar godsdienstpsychologie en geestelijke gezondheidszorg aan de Rijksuniversiteit Leiden.

Dit boek is de neerslag van een lezingenmiddag, gehouden in december 2000 aan de Universiteit van Amsterdam door de afdelingen Algemene literatuurwetenschap en Culturele analyse om de honderdste verjaardag van Freuds ‘Die Traumdeutung’ te herdenken. De – hier uitgewerkte – voordrachten werden gehouden door medewerkers van literatuurwetenschap en cultuuranalyse en het gaat in deze bundel dus vooral over ‘toegepaste’ psychoanalyse, over hermeneutiek, en niet over de klinisch-therapeutische kant van de psychoanalyse. Het volgende citaat van Leibovici illustreert de thematiek van deze bundel: ‘Interpretatie betekende voor Freud het ontcijferen en geven van betekenis aan verschijnselen die vóór hem betekenisloos leken, want psychoanalyse is in de eerste plaats een hermeneutiek, een tekstwetenschap die zich bezighoudt met dromen, fantasieën, cultuur, seksualiteit, gender, relaties en verlies, interacties en gedrag, leven en dood, of dat nu in het gesprek tussen analyticus en analysand gebeurt, of in de ontmoeting tussen auteur en lezer, cineast, toneelschrijver, schilder en toeschouwer’ (p. 33). Van Belzen biedt in deze lijn een gedegen beschouwing over psychoanalyse en cultuur, toegespitst op godsdienst. De psyche is ‘driftmatigheid die georiënteerd wordt door culturele betekenaars’ (p. 38). ‘Daarmee is cultuur geen omhulsel of slechts een context, maar constitutief voor de wording van het subject’ (p. 44).

Het is mij niet mogelijk in deze bespreking alle bijdragen recht te doen: van Van Hees (vooral) over de sprookjes van Andersen, van Bal over de vergelijkbaarheid van droom en theater en de inleiding van Taat. Op één punt wil ik nader ingaan: de al of niet falsifieerbaarheid van Freuds bevindingen. Falsifieerbaarheid is volgens Popper hét criterium van wetenschap: wezenlijk is niet zozeer dat je kunt bewijzen dat proposities waar zijn, maar dat ze weerlegd kunnen worden. De naam van Popper wordt weliswaar nergens genoemd in deze bundel, maar hij is impliciet zeer aanwezig. Van Bohemen-Saaf spreekt in haar bijdrage over de psychoanalyse als ‘niet bewijsbaar noch weerlegbaar’ en zij wil daarom ‘op neutrale wijze’ haar visie geven (p. 59). ‘Wat mij opviel, was dat hij [Freud] taalmiddelen hanteerde om een hermetisch retorisch web te spannen, zonder begin of eind en zonder duidelijke grenzen, identiteiten en kaders, waardoor de theorie altijd gevrijwaard kan blijven van steekhoudende tegenspraak’ (p. 61). Er volgt een interessante beschouwing over Freud als ‘de uitvinder van een nieuwe manier om naar teksten, taaluitingen, betekenisgeving en narrativiteit te kijken’ (p. 66). Prachtig, maar in wezen heeft Freud zich volgens deze auteur dus vergist. Hoewel zij het niet met zoveel woorden zegt, gaat zij ervan uit dat iedere wetenschappelijke basis ontbreekt. Is dat waar? Naar mijn mening niet.

De lezer weet waarschijnlijk dat Popper tot zijn inzichten kwam als stagiaire in een kliniek van Adler. Welke casus hij ook aan Adler voorlegde, altijd kwam de verklaring op hetzelfde neer: minderwaardigheidsgevoel en mannelijk protest. Welnu, bedacht de jonge Popper, wat alles verklaart, verklaart niets, want het kan niet worden weerlegd, het is altijd waar. Precies ditzelfde verwijt maakte Freud – terecht of ten onrechte – aan Adler, namelijk dat hij steeds hetzelfde konijn uit de hoed toverde, zoals de dokter die tot hun grote tevredenheid al zijn patiënten ‘behekst’ noemde. ‘Of namelijk iemand nu een homoseksueel is [toen blijkbaar nog een ernstige aandoening, hs] of een necrofiel, een angstige hystericus, eenzelvige dwangneuroticus of tierende waanzinnige, telkens zal de individualpsycholoog uit Adlers school als drijfveer van zijn toestand noemen dat hij zich wil doen gelden, zijn minderwaardigheid wil overcompenseren, boven wil blijven, van de vrouwelijke op de mannelijke lijn wil komen,’ aldus Freud (1990, p. 159). (Freud maakt de systeembouwer Adler op allerlei plaatsen dit verwijt.) Ditzelfde zou volgens van Bohemen-Saaf ook voor Freud gelden. Als voorbeeld om aan te geven hoezeer Freud opgesloten blijft in zijn eigen wereld, weliswaar knap gebruikmakend van retorica maar niet steunend op falsifieerbare observaties, citeert zij op pp. 64/5 deze passage van Freud: ‘Het is een ervaring waarop ik geen enkele uitzondering heb gevonden, dat iedere droom over de eigen persoon handelt. Dromen zijn absoluut egoïstisch’ (Freud, 1987, p. 389). Dit bewijst toch niet dat Freuds oeuvre ‘absoluut egoïstisch’ is. Wanneer iemand met één droom komt die niet over de eigen persoon handelt, is deze bewering van Freud immers weerlegd.

Kortom, dit is een mooie bundel die uitnodigt tot reflectie en ook tot tegenspraak.


Literatuur

Freud, S. (1987). De droomduiding. Meppel/Amsterdam: Boom.
 
Freud, S. (1990). Inleidende colleges in de psychoanalyse. Nieuwe reeks. Meppel/Amsterdam: Boom.
 
Naar boven