Veel migranten(groepen), ook de tweede en derde generatie, onderhouden nauwe banden met hun land van herkomst. Naast de band die wordt opgebouwd met het land van vestiging blijft de band met het land van herkomst belangrijk. Voor dit gegeven wordt wel het begrip ‘transnationalisme’ gebruikt of, zoals door Ten Brummelhuis in dit nummer beschreven, het begrip ‘diaspora’. Om die reden is het begrijpelijk dat crises in herkomstlanden van grote invloed kunnen zijn op migranten(groepen). De Nederlandse overheid is hiermee de afgelopen jaren regelmatig geconfronteerd. De Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden van het ministerie van Justitie zag hierin aanleiding om het Trimbos-instituut en het Nederlands Centrum Buitenlanders een verkennend onderzoek te laten uitvoeren naar de rol van de overheid bij crises in herkomstlanden van Nederlandse migranten.
Het onderzoek spitste zich toe op de volgende vier casussen: de onrust/burgeroorlog op de Molukse eilanden (1999-2002), de aardbeving in Turkije (1999), de oorlog in Bosnië-Herzegovina (1992-1995) en de militaire interventie van de VS in Afghanistan (2001-2002). De onderzoeksvragen waren onder andere: de gevolgen voor de Nederlandse migranten(gemeenschappen), de acties van migranten(organisaties) en de overheid om de nadelige gevolgen te reduceren, de waardering van de migranten van deze acties en van de samenwerking met de overheid, en de verwachtingen over toekomstig beleid in crisissituaties.
Hoewel het type crisis en de migratiegeschiedenis van de gemeenschap in deze casussen zeer verschilden, leverde dit onderzoek toch een aantal gemeenschappelijke conclusies op. Zo blijkt de transnationale oriëntatie van migranten niet strijdig met hun integratie in de Nederlandse samenleving. Integendeel, integratie en een transnationale oriëntatie lijken eerder in elkaars verlengde te liggen: de transnationale netwerken en relaties waarover men beschikte, werden juist ingezet voor hulp tijdens de crises. Tijdens de crises bleken de migrantengemeenschappen vaak in staat vanuit een gemeenschappelijk doel hulp te bieden en zonodig over tegenstellingen of oude conflicten heen te stappen. Niettemin wordt de betrokkenheid van migranten bij hun herkomstlanden veelal nog met scepsis bekeken. Migranten verwachten van de rest van de samenleving, zeker van lokale en landelijke overheden, dat hun dubbele loyaliteit (met het gastland en met het land van herkomst) erkend wordt en hun betrokkenheid ondersteund wordt. Als een van de positieve voorbeelden van deze erkenning wordt gewezen op de woorden van de burgemeester van Amsterdam die na de aardbevingsramp in Turkije zei: ‘Jullie zijn mijn burgers, er is daar iets gebeurd en wij staan naast jullie.’
In dit leesbare onderzoeksrapport worden de verschillende aspecten van crises in herkomstlanden helder uiteengezet. Na een korte theoretische verkenning van de problematiek en een beschrijving van de onderzoeksmethode, worden de (historische) achtergronden van de vier casussen geschetst. Bij de hierop volgende beschrijving van de gevolgen van de crises wordt onderscheid gemaakt tussen de psychische, de sociale en de economische gevolgen. Ook wordt aandacht besteed aan de crisiszorg en nazorg door migranten en hun organisaties en door de Nederlandse overheid. De twee laatste hoofdstukken zijn gewijd aan de rol van de overheid, respectievelijk vanuit migrantenperspectief en vanuit (semi)overheidsperspectief.
De psychische gevolgen van crises in herkomstlanden voor migranten kunnen aanzienlijk zijn. Angst en onzekerheid in combinatie met herbeleving van eerdere traumata kwamen vooral voor als de crisis met veel geweld gepaard ging. Het blijkt vaak ingewikkeld dat de hulp bij crises zowel op het land van herkomst als op de migranten in Nederland gericht moet zijn. In het rapport worden ook voorbeelden gegeven van mislukte pogingen om laatstgenoemde hulp vanuit de GGZ te realiseren. Ook in de onderzochte crisissituaties bleek hoe beperkt toegankelijk de reguliere GGZ-instellingen voor migrantengroepen zijn. In hoofdstuk 2 wordt al gewezen op het feit dat, ondanks de vaak ernstige psychische problemen, in het algemeen maar weinig migranten hulp zoeken in de GGZ. Interculturalisatie van de GGZ staat nog in de kinderschoenen. Kennis over psychotraumatologie en ervaring met behandeling van getroffenen door oorlog en geweld zijn in Nederland voldoende aanwezig, maar voornamelijk geconcentreerd in gespecialiseerde instellingen.
De aanbevelingen die aan het eind van het rapport worden gedaan om de hulpverlening op dit gebied te verbeteren zijn onmiskenbaar terecht, maar tegelijk nogal vrijblijvend. Dit probleem doet zich niet alleen voor bij de aanbevelingen voor de hulpverlening, maar ook bij de andere aanbevelingen. De algemene oproep van de auteurs/onderzoekers aan de overheid om in voorkomende gevallen te kiezen voor een actieve in plaats van een afwachtende houding past bovendien misschien niet helemaal in het thans heersende politieke klimaat.
1. | inzicht verwerven in de samenstelling en diversiteit van migrantennetwerken; |
2. | daadwerkelijk contact leggen met migrantenorganisaties en hun netwerken; |
3. | zicht krijgen op kwetsbare groepen tijdens crises. |
Ondanks bovengenoemde kanttekeningen zijn de auteurs erin geslaagd een helder en leesbaar rapport te schrijven over het verkennende onderzoek naar de rol van de overheid en migrantengroepen bij crises in herkomstlanden.