Peter Rober (2003). De naakte therapeut. Leuven/Leusden: Acco. 248 pp., € 22,20

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2004
10.1007/BF03062091

Gelezen

Peter Rober (2003). De naakte therapeut. Leuven/Leusden: Acco. 248 pp., € 22,20

Gerjan ten KloosterContact Information

(1) 

Samenvatting  ‘Dit boek is opgedragen aan al de cliënten die ik niet heb kunnen helpen.’ Deze eerste zin van het boek is een binnenkomer van je welste. Het is gebruikelijk dat therapeuten die boeken schrijven over hun werk de cliënten die de schrijver met hun verhalen, klachten en ziektebeelden hebben geïnspireerd in een voor- of nawoord bedanken.
gerjan ten klooster is gezondheidszorgpsycholoog en werkt bij Meerkanten GGZ Flevo Veluwe te Harderwijk en Ermelo.

‘Dit boek is opgedragen aan al de cliënten die ik niet heb kunnen helpen.’ Deze eerste zin van het boek is een binnenkomer van je welste. Het is gebruikelijk dat therapeuten die boeken schrijven over hun werk de cliënten die de schrijver met hun verhalen, klachten en ziektebeelden hebben geïnspireerd in een voor- of nawoord bedanken. Sommige van deze boeken zullen ongetwijfeld ook aan die cliënten zijn opgedragen, maar ik kan me niet herinneren dat ik eerder een boek las dat werd opgedragen aan ‘al de cliënten die ik niet heb kunnen helpen’. Met wat voor boek en wat voor schrijver hebben we hier te maken?

Om met het laatste te beginnen: Peter Rober is klinisch psycholoog, gespecialiseerd in relatie- en gezinstherapie en werkzaam bij verschillende instellingen in Vlaanderen. Hij publiceert in nationale en internationale vakbladen en vorig jaar verscheen van zijn hand het boek ‘Samen in therapie. Gezinstherapie als dialoog’ (zie voor een recensie Wiebenga, 2003

Wat het eerste (het boek) betreft, kan niet worden volstaan met een even eenduidige en beknopte beschrijving. Zeker, ‘De naakte therapeut’ gaat over psychotherapie binnen de geestelijke gezondheidszorg, daar kan weinig misverstand over bestaan. Maar het is bepaald geen doorsneeboek over dit onderwerp. Begrippen als ‘degelijk’ of ‘empirisch onderbouwd’ zijn op geen enkele manier van toepassing. Woorden als ‘veelzijdig’ en ‘fragmentarisch’ komen wat dichter in de buurt. Misschien kan het boek nog het beste worden omschreven met: via een vluchtige werkwijze wordt een aantal wezenlijke kwesties indringend aan de orde gesteld.

Het boek, dat bestaat uit ruim honderd stukjes tekst die in lengte variëren van enkele zinnen tot enkele pagina's, begint nogal onbestemd. In het eerste stukje maken we kennis met de ik-figuur, een psychotherapeut die weliswaar veel overeenkomsten vertoont met de schrijver van het boek maar niet met hem samenvalt. De verteller vraagt zich af of hij er goed aan heeft gedaan om dit boek ‘over de opgang van een therapeut en over zijn neergang’ te schrijven, over een therapeut die ‘verstrikt [raakt] in de verhalen van zijn cliënten’, verhalen die ‘weerspiegelingen van zijn eigen leven’ lijken. ‘Je twijfelt en je beseft dat je zelf verdwaald bent in je schrijven en dat je het niet weet. Maar gelukkig roept je vrouw van beneden dat het eten klaar is, en dus kun je stoppen met piekeren en gaan eten.’ Hij laat vervolgens het manuscript aan zijn vrouw lezen, en dat maakt de zaken er niet beter op. Zij is not amused door wat ze onder ogen krijgt (zou ze werkelijk geen flauw idee hebben gehad wat haar man al die tijd boven achter de computer aan het uitspoken was?) en wijst hem er in ernstige bewoordingen op dat het boek de lezer op verkeerde gedachten zou kunnen brengen. Het baart haar vooral zorgen dat de lezer zou kunnen gaan denken dat alles wat in dit boek staat echt waar is, dat alles echt zo is gebeurd. Ze maant haar man een voorwoord te schrijven waarin hij helder uiteenzet dat het boek fictie is. Blijkbaar heeft hij veel vertrouwen in haar oordeel of misschien heeft hij ontzag voor haar; in ieder geval volgt hij haar advies op, zij het op een weinig overtuig(en)de manier.

In de loop van het boek maken we nader kennis met werk en privé-leven van de ik-figuur. Hij heeft een zoontje van vijf jaar, dat nog niet zo veel begrijpt van het werk van zijn vader: ‘En jij noemt dat werken? Heel de dag tetteren. Tetter, tetter, tetter. Dat mogen wij niet op school, hoor. Als wij praten in de klas, dan krijgen wij een slecht punt van de meester.’ In een volgend stukje wordt het jongetje voorgesteld als een ‘zorgman’: hij wil graag andere mensen helpen en redden. Dit gaat vergezeld van een ontroerend verhaaltje vol van kinderlijke logica: het jongetje ziet op een Disney-video dat Assepoester opgesloten zit in een kamer en bedenkt een snood plan om haar te bevrijden. In alle ernst stelt hij aan zijn vader voor een gat in de tv te maken, Assepoester te bevrijden en vervolgens het gat in de tv weer dicht te maken met glas en cement. Daarna, zo legt hij zijn vader voor, kan Assepoester wel bij hen in huis komen wonen. De vader beziet dit alles met een glimlach, maar herkent meer van zichzelf in deze reddersfantasieën dan hem lief is. In weer een ander stukje wordt verhaald hoe de therapeut op enig moment te hulp wordt geroepen door een volwassen vrouw op wie hij vroeger als jongen in stilte verliefd was. Die verliefdheid had weinig kans, want ‘ze had al een lief’. Nu zoekt ze zelf contact met hem, want ze zit midden in een echtscheiding en heeft behoefte aan professioneel advies. Hij besluit dat hij haar niet kan helpen, maar ondertussen herbeleeft hij zijn vroegere verliefdheid en fantaseert hij over zichzelf als ‘de koene ridder met het glimmende harnas’ die de ‘jonkvrouw’ redt van een ‘zevenkoppige draak’.

Verder komen Marc, Joris en Kasper regelmatig aan het woord. De ik-figuur kent hen uit zijn studententijd. Ze leveren, gevraagd én ongevraagd, commentaar op de stukjes die hij schrijft. Soms stellen ze zich steunend op, vaker kritisch en bevragend. De therapeut zelf maakt in het boek geen opwekkende ontwikkeling door. Hij raakt steeds vermoeider door zijn werk. 's Avonds voelt hij zich leeg en wil hij met rust worden gelaten. Het werk – de verhalen van zijn cliënten – dringt zijn persoonlijke leven binnen. Vooral de zelfmoord van een jonge vrouw die bij hem in behandeling is geweest, laat hem niet los. Hij voelt zich tekortschieten als behandelaar en zijn gemoedstoestand wordt meer en meer bepaald door gevoelens van machteloosheid. Alcohol en voetbalwedstrijden op tv bieden weinig soelaas. Tegen het eind van het boek besluit hij zelf in therapie te gaan.

Ondertussen heeft de verteller ons via zijn stukjes inzage gegeven in de cliënten die hulp bij hem zoeken. Er komen ouders die zich zorgen maken over hun kinderen. Vaak gaat het om kinderen bij wie wordt gedacht aan ADHD of een vorm van autisme. De schrijver gebruikt deze stukjes om zijn bedenkingen tegen de toenemende populariteit van dit soort diagnoses aan de orde te stellen. De ik-figuur krijgt ook hulpverleners in behandeling. Ze zoeken hulp omdat ze zijn vastgelopen op hun werkplek, oververmoeid of uitgeblust zijn geraakt of last hebben gekregen van ‘secundaire traumatisering’. De stukjes over deze behandelingen leiden tot kritische opmerkingen over het werk van managers in de geestelijke gezondheidszorg en over de toenemende druk om geprotocolleerd te behandelen en vooral veel cliënten te behandelen, waardoor de GGZ-instellingen steeds meer gaan lijken op ‘geestelijke gezondheidsfabriekjes’.

Sommige van de cliënten die hulp zoeken bij de verteller zijn als kind seksueel misbruikt. Het verhaal van een van hen, een jonge vrouw die Daisy wordt genoemd, neemt een relatief groot deel van het boek in beslag. Daisy houdt een dagboek bij en geeft de behandelaar inzage in fragmenten hieruit; deze dagboekfragmenten worden als aparte stukjes in het boek weergegeven. Sommige gaan over ‘de wrede geschiedenis van de mensheid’. Steevast wordt dan door een anonieme ooggetuige in enkele zinnen een gewelddadige episode uit de wereldgeschiedenis beschreven: keizer Nero die brand laat stichten in Rome, Spaanse veroveraars die indianen op Cuba uitmoorden, Belgische kolonisten die Congo plunderen, een veldslag uit de Eerste Wereldoorlog, experimenten op gevangenen in Dachau. De obsessie van Daisy met geweld wordt begrijpelijk in het licht van wat ze in de loop van de therapie onthult over het (seksueel) geweld dat haar vroeger als kind werd aangedaan door haar vader. Ze raakt in crisis als die vader weer toenadering tot haar zoekt en ze vraagt ter bescherming van zichzelf om opname. Enkele weken later ontvangt de therapeut een afscheidsbrief: Daisy heeft zelfmoord gepleegd ten tijde van de opname. Het is vooral deze behandeling die de therapeut opbreekt. Hij besluit ‘de wrede geschiedenis van de mensheid’, die door Daisy onvoltooid is gelaten, af te schrijven. Er volgen dan nog enkele hoofdstukken uit de geschiedenis: een verkrachting door Amerikaanse soldaten in Vietnam, een slachtpartij door een christelijke militie in Libanon en het gruwelijke verhaal van de verminking van een gezin in Bosnië. De weergave van deze historische episodes gaat hand in hand met de toenemende onttakeling van de therapeut, wat het eerder gebruikte begrip ‘secundaire traumatisering’ treffend illustreert.

Je zou denken dat een boek dat bestaat uit louter korte stukjes zonder wetenschappelijke pretentie een gemakkelijk boek is. Maar dit boek is verre van gemakkelijk. Het kost weliswaar niet veel tijd om het te lezen en sommige passages zijn uitgesproken vertederend of humoristisch (mijn vrouw keek enkele malen bevreemd op, nieuwsgierig naar wat mij toch zo aan het lachen maakte), maar als geheel verteert het moeizaam. Eigenlijk is het een verontrustend boek, dat mij als lezer met een ongemakkelijk gevoel achterliet. ‘Wat moet ik hier in vredesnaam mee aan?’ was een vraag die regelmatig tijdens het lezen bij mij opkwam.

Halverwege het boek wordt beschreven hoe de therapeut na afloop van een studiedag over evidence based mental health met Joris en Kasper een pilsje gaat drinken. Dit biedt de schrijver de gelegenheid om uit te weiden over Vlaamse bieren met exotische namen. Dit deel is grappig, vrijblijvend en zelfs leerzaam voor mij als calvinistisch grootgebrachte Nederlander van boven de grote rivieren. Bovendien kan ik mij goed voorstellen dat een mens alcohol nodig heeft na een studiedag over een dergelijk onderwerp. Maar verderop in ditzelfde stukje houden Joris en Kasper hem voor dat hij met zijn stukjes de lezer ‘een geweten moet schoppen’. De verteller sputtert dan nog tegen – hij benadrukt dat hij enkel ‘verhaaltjes’ schrijft en geen politiek activist is –, maar mijn geweten kreeg behoorlijk wat optaters te verduren door het vervolg, waarbij ik vooral doel op de episodes uit ‘de wrede geschiedenis van de mensheid’.

Tegelijkertijd biedt de schrijver geen balsem voor verontruste of gepijnigde zielen. Antwoorden of oplossingen geeft hij niet. In het laatste stukje praat de therapeut nogmaals met zijn vrouw over het manuscript dat nu op tafel ligt. Zij blijft haar bedenkingen houden over publicatie, ze vreest dat haar man zich te veel heeft uitgekleed in dit boek (denk aan de titel!) en te kijk komt te staan als een therapeut met een ‘klein piemeltje’. Hij staat met zijn mond vol tanden; hij weet niet hoe hij de bedenkingen van zijn vrouw kan tegenspreken. Maar vanbinnen weet hij wel waarom hij dit boek heeft geschreven: ‘Er zullen inderdaad mensen zijn die je titel misplaatst vinden en er zullen mensen zijn die zich op hun lange tenen getrapt zullen voelen. Maar er blijft ook je hoop. Je hoopt dat er ook mensen zijn die dit boek de moeite waard vinden. Want dit boek wil problemen die in de wereld van de psychotherapie bestaan, aanraken en benoemen. Aanraken en benoemen, niet oplossen. Vooral niet oplossen. Want als we meteen oplossingen gaan zoeken, praten we de problemen weer onder de tafel. Laten we de problemen even verdragen en erover praten, zodat we ons – al was het maar even – minder alleen voelen met onze twijfels, ons protest en onze teleurstellingen’ (pp. 246/7; cursiveringen in origineel

Ik geloof dat ik de schrijver van ‘De naakte therapeut’ een dappere man vind die een boek heeft geschreven dat het lezen meer dan waard is: het ontroert, prikkelt, zet aan tot denken en nodigt uit tot eigen meningvorming en plaatsbepaling. Wel zie ik me genoodzaakt één correctie aan te brengen. In een van de eerste stukjes vertelt de therapeut dat hij in zijn jonge jaren fan was van Bruce Springsteen, ‘een gewone kerel met enorm veel talent’. Maar de liefde voor deze muzikant ging teloor nadat Springsteen met het album ‘Born in the USA’ was doorgebroken naar een groot publiek. ‘Hij werd een Amerikaanse superster, en toen was de lol eraf, want de grijsheid en de commercie hadden ook hem ingehaald. Wat een teleurstelling.’ Alsof de omstandigheid dat een artiest door een groot publiek wordt bemind, zou betekenen dat de kwaliteit van zijn werk automatisch lager wordt! De verteller heeft zich door deze misvatting ten minste twee geweldige albums van Springsteen ontzegd: ‘The ghost of Tom Joad’ (1995) en ‘The rising’ (2002). Het eerstgenoemde album bevat een aantal sober uitgevoerde liedjes over Mexicanen die illegaal hun heil of geluk in Californië zoeken en is een mooi voorbeeld van een schrijver/zanger die met zijn liedjes de luisteraar een geweten wil schoppen. Het andere album gaat volledig over de naschokken van de aanslagen van 11 september 2001 in Amerika en is een prachtige illustratie van hoe, in dit geval muzikaal, kan worden stilgestaan bij weer een andere episode uit ‘de wrede geschiedenis van de mensheid’.

Ik wil eindigen met een citaat uit het dagboek van Daisy dat zowel de mooiste als de droevigste zin van het boek bevat: ‘Ze glimlachte één keer per dag (ook al was er niet altijd reden toe).’


Literatuur

Wiebenga, E. (2003). Recensie van: Peter Rober (2002), ‘Samen in therapie. Gezinstherapie als dialoog’. Leuven/Leusden: Acco. Tijdschrift voor Psychotherapie, 29, 353-357.
SpringerLink
 
Naar boven