De commotie rond de opheffing van het register psychotherapeut duurt voort. De beoogde doorstroom van psychotherapeuten naar het register klinisch psycholoog houdt op dit moment (ik schrijf deze inleiding eind april) de gemoederen bezig. De stand van zaken staat beschreven in de Nieuwsbrief van de Sector G(ezondheidszorg) van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), die is bijgevoegd in het aprilnummer van De Psycholoog. In datzelfde nummer staan ook enkele bijdragen over deze kwestie en op het webforum van de sector G, te vinden via www.psynip.nl, kunnen NIP-leden discussiëren over de voorgestelde overgangsregeling. Op verzoek van de minister ontwikkelde het College Specialismen GZ-psycholoog een overgangsregeling voor psychotherapeuten naar het register klinisch psycholoog. Over dit zogenaamde ‘Hoofdlijnenontwerp overgangsregeling psychotherapeuten’ werd overeenstemming bereikt tussen het College en het ministerie. Dit hoofdlijnenontwerp is inmiddels fel bekritiseerd: in het algemeen vinden psychotherapeuten de toelatingsvoorwaarden te streng en zijn klinisch psychologen van mening dat deze te licht zijn. Ik bevind me in de ongetwijfeld grote groep vakbroeders die zowel psychotherapeut als klinisch psycholoog zijn, wat het niet eenvoudig maakt om een uitgesproken standpunt in te nemen. Dat doe ik dan ook maar niet, in het besef dat iedere regeling die het College had voorgesteld aan terechte kritiek zou zijn blootgesteld. De kiem van de huidige ongewenste situatie is immers al gelegd bij het voornemen om het register psychotherapeut op te heffen.
Ondertussen gaat ons werk door, ook het denken en schrijven over ons werk. Dit nummer opent met een artikel van Jaspers over psychotherapie bij trauma en verlies door een lichamelijke ziekte. Vanaf de vierde editie van de DSM, gepubliceerd in 1994, wordt levensbedreigende ziekte expliciet beschouwd als een stressor die een posttraumatische stressstoornis kan veroorzaken. In eerdere DSM-edities was levensbedreigende ziekte juist expliciet uitgesloten. Deze herziening heeft alles te maken met het onderzoek dat inmiddels is gedaan: niet alleen de confrontatie met een ernstige ziekte, ook de soms ingrijpende medische behandeling kan een psychotraumatische ervaring zijn voor de patiënt en zijn naasten. Jaspers beschrijft de recente onderzoeksbevindingen en de klinische implicaties ervan. Terughoudendheid bij het aanbieden van psychotherapeutische hulp is volgens hem geboden.
In het tweede artikel geeft Snijders een gedegen overzicht van de onderzoeksliteratuur over de vraag of groepscohesie een empirisch ondersteunde therapeutische factor is. Het onderzoek naar groepscohesie wordt gekenmerkt door zeer uiteenlopende onderzoeksmethoden en definities van het begrip. Snijders geeft niet alleen een kritische evaluatie van de literatuur, maar formuleert ook de door het onderzoek gesuggereerde richtlijnen om groepscohesie te bewerkstelligen.
In de serie ‘Een Bijzondere Casus’ beschrijft Verbruggen zijn ervaringen als leertherapeut met een groep psychologen en psychiaters die in opleiding zijn tot psychoanalytisch psychotherapeut. Het blijkt een moeilijke groep en Verbruggen onderzoekt waarom.
In de rubriek ‘Gelezen’ zijn drie recensies opgenomen. Stoffer velt een vernietigend oordeel over een boekje van Wijnberg, waarin gedeeltelijk eerder verschenen stukken over ‘provocatieve psychologie’ zijn gebundeld. Ten Klooster blijkt geïntrigeerd door een boek van Rober, dat ‘De naakte therapeut’ als titel heeft. Snijders beveelt de studie van Eurelings en Snellen aan, maar maakt ook enkele zeer kritische kanttekeningen bij de door de auteurs voorgestelde werkwijze.
In de rubriek ‘Gehoord’ vindt u drie verslagen. Noordzij bezocht het jubileumcongres van de Nederlandse Vereniging voor Relatie- en Gezinstherapie en prijst de kritische beschouwing van het eigen gedachtegoed die de NVRG op dit congres aan de dag legde. Snijders doet verslag van de ‘Dag van de psychotherapie’ van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie: hij miste een nieuw elan. Schnitzler beschrijft de positieve indrukken die zij opdeed tijdens de jaarlijkse studiemiddag van het Nederlands Psychoanalytisch Instituut, dat dit keer ging over kinderen met regulatiestoornissen.