Verwachtingen van patiënten bij aanvang van de psychotherapie: voorspellers van drop-out?

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2004
10.1007/BF03062079

Artikel

Verwachtingen van patiënten bij aanvang van de psychotherapie: voorspellers van drop-out?

A. T. VeeningaContact Information A. J. P. M. Hafkenscheid

(1) 

Contact Information A. T. Veeninga
Email: a.veeninga@sinaicentrum.nl

samenvatting  Patiënten die zich voor psychotherapie aanmelden, hebben verwachtingen over de behandeling. Het is denkbaar dat deze verwachtingen de kans op continuering of beëindiging van de behandeling vergroten. In ons onderzoek vergeleken we patiënten die de behandeling afbreken (drop-outs) met patiënten die doorzetten (‘doorzetters’) in de mate waarin zij bij aanvang van de behandeling belang toekennen aan een scala van wensen en behoeften, gemeten met behulp van een zelfbeoordelingsvragenlijst.
Patiënten die hun behandeling afbreken, blijken duidelijk in hun verwachtingen te verschillen van patiënten die hun behandeling doorzetten. De gehanteerde vragenlijst lijkt een hulpmiddel om bij het begin van de behandeling patiënten op te sporen die een verhoogd risico lopen de behandeling voortijdig af te breken.
Dr. A.T. Veeninga is als psychiater werkzaam in het Sinai-centrum, psychiatrisch ziekenhuis van de joodse geestelijke gezondheidszorg te Amersfoort. Hij is tevens voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie.
Dr. A.J.P.M. Hafkenscheid, klinisch psycholoog/psychotherapeut, is eveneens werkzaam in het Sinai-centrum.
Correspondentieadres: A.T. Veeninga, Postbus 66, 3800 AB Amersfoort.

Inleiding

Psychotherapeutische behandelingen worden door de patiënt nogal eens afgebroken. In de literatuur worden zeer uiteenlopende percentages afgebroken behandelingen vermeld, oplopend tot wel 80% (Korrelboom, Kernkamp, Vossen, Hoogduin & Mooren, 1996). Patiënten die de behandeling afbreken, worden vaak aangeduid met de benaming ‘drop-outs’. Met die term worden patiënten bedoeld die met de behandeling stoppen als de therapeut vindt dat het behandeldoel nog niet bereikt is en voortzetting van de behandeling nog wel resultaten op zou kunnen leveren.

Er is enig onderzoek verricht naar factoren die een rol spelen bij vroegtijdige beëindiging van therapieën. Zo is bekend dat het fenomeen meer voorkomt op specifieke probleemgebieden, zoals bijvoorbeeld verslavingen (De Weert-Van Oene, Schnabel & Schrijvers, 1998) en bij patiënten met sociale problematiek (Sonawalla, Farabaugh, Leslie, Pava, Matthews & Fava, 2002). Voorts is er nogal wat literatuur waarin een verband beschreven wordt tussen bepaalde persoonlijkheidskenmerken en de neiging om de behandeling voortijdig te beëindigen (Chiesa, Drahorad & Longo, 2000), al twijfelen anderen aan dit verband (Emmelkamp & Foa, 1983). Verder wordt algemeen aangenomen dat de kwaliteit van de therapeutische relatie, ook wel als ‘werkalliantie’ omschreven, uitermate bepalend is voor het al dan niet doorgaan met de behandeling en voor die aanname is ook wel empirische ondersteuning (onder meer Vervaeke, Bleyen & Vertommen, 1997). Toch hebben onderzoekers bij hun eigen empirische bevindingen ook weer kanttekeningen geplaatst (Vervaeke & Vertommen, 1996; Vervaeke en anderen, 1997). Andere auteurs hebben opgemerkt dat de invloed van de therapeutische relatie op het mislukken van behandelingen niet goed is uitgezocht (Scholing & Van de Velden, 1994

De conclusies die voortvloeien uit onderzoek naar drop-outs zijn meestal voornamelijk gebaseerd op opvattingen van behandelaars, zowel over de patiënt (diagnostiek) als over de oorzaak waarom de behandeling is vastgelopen. Er is betrekkelijk weinig bekend over beweegredenen van patiënten om met de behandeling te stoppen. Meestal worden externe omstandigheden genoemd en tamelijk globaal geformuleerde, patiëntgebonden factoren zoals ‘ontevredenheid over de behandeling’ en ‘het verdwijnen van behoefte aan hulp’ (Korrelboom en anderen, 1996). Zulke globale formuleringen bieden weinig aanknopingspunten voor een goede analyse van de risicoverhogende factoren voor drop-out, laat staan voor de uiteindelijke preventie ervan.

Onderzoek heeft aangetoond dat de patiënt die zich voor psychotherapeutische behandeling meldt duidelijke voorkeuren en verwachtingen kan uitspreken over de therapie (onder meer Vervaeke en anderen, 1997; Veeninga & Hafkenscheid, 2002). Vervaeke en anderen (1997) onderzochten oorzaken van beëindiging van de therapie vooral vanuit aspecten van de therapeutische werkalliantie, waarin naast de emotionele band tussen patiënt en therapeut ook (het gebrek aan) overeenkomsten tussen patiënt en therapeut in taak- en doelgerichtheid zijn te onderscheiden: de kans op drop-out blijkt groter te zijn als hun voorkeuren over taken en doelen in de behandeling divergeren.

Deze interessante conclusies zijn geheel en al gebaseerd op onderzoek uitgevoerd tijdens het therapeutisch proces. Het is denkbaar dat bepaalde voorkeuren en verwachtingen over de behandeling vooraf al, dat wil zeggen: nog voordat zich een therapeutische relatie kan hebben ontwikkeld, de kans op doorgaan of afbreken vergroten. Om onnodige teleurstelling bij patiënt en behandelaar (door drop-out) zo veel mogelijk te voorkomen, maar ook vanuit het oogpunt van doelmatig en economisch gebruik van schaarse middelen, ligt het voor de hand om bij de patiënt zo vroeg mogelijk verwachtingen en voorkeuren die het risico van beëindiging van de behandeling verhogen, vast te stellen, dat wil zeggen: nog voordat zich een therapeutische relatie heeft gevestigd.


Doel van het onderzoek

In het Sinai-centrum, psychiatrisch ziekenhuis van de joodse geestelijke gezondheidszorg, worden sinds anderhalf jaar de wensen en behoeften van patiënten bij aanmelding en tijdens de behandeling gestandaardiseerd vastgelegd met als doel de behandeling zo goed mogelijk af te stemmen op de wensen en behoeften van de patiënt. Hiervoor wordt onder meer een Nederlandse versie van de Patiënten Behoeften Vragenlijst (PBV: Beijne & Hoencamp, 1991) gebruikt, die door Veeninga en Hafkenscheid (2002) enigszins is uitgebreid met het oog op de specifieke doelgroepen van het Sinai-centrum (getraumatiseerden door oorlog en politiek geweld, en hun gezinsleden

In dit onderzoek hebben wij gepoogd een antwoord te krijgen op de volgende vraag: in hoeverre verschillen patiënten die de behandeling afbreken van patiënten die doorzetten in de mate waarin zij bij aanvang van de behandeling belang toekennen aan een scala van wensen en behoeften.


Methode
Patiënten

In het onderzoek werden patiënten betrokken die zich in de periode van januari tot en met augustus 2002 hebben aangemeld voor behandeling op de polikliniek van het Sinai-centrum en bij wie na een intake een ambulante behandeling geïndiceerd werd. De syndromale diagnostiek werd standaard aan het begin van de behandeling vastgelegd volgens DSM IV-TR criteria (American Psychiatric Association, 2001) en de mate van symptomatologie werd gemeten met behulp van de SCL-90 (Derogatis, 1977) in de Nederlandse vertaling van Arrindell en Ettema (2003). Vanwege de problematische dimensionele structuur van de SCL-90 (Hafkenscheid, in druk) werden in het onderzoek uitsluitend de totaalscores op de SCL-90 gebruikt.

Uitgesloten van deelname werden patiënten die niet in staat waren vragenlijsten in te vullen (buitenlanders met onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal), patiënten die leden aan ernstige psychiatrische symptomatologie met onvoldoende realiteitstoetsing en patiënten bij wie een indicatie voor klinische behandeling werd gesteld. Van de 130 patiënten die in staat geacht werden bij aanvang van de behandeling de vragenlijsten in te vullen hebben er 117 (90%) bruikbaar ingevulde vragenlijsten ingeleverd. De groep bestond uit 55 vrouwen en 62 mannen. De gemiddelde leeftijd bedroeg 48,5 jaar (SD=15,4). Een overzicht van de diagnostische categorieën wordt weergegeven in tabel 1.
Tabel 1. Diagnostische categorieën volgens DSM IV-TR criteria bij de onderzoekspopulatie (N=117)

Categorie

n

Depressieve stoornissen

36

Angststoornissen

44

Dissociatieve stoornissen

7

Impulscontrole stoornissen

3

(Aantal patiënten met meer dan één As-I-diagnose

19)

Persoonlijkheidsstoornissen

24

Andere problemen die een reden voor zorg zijn (in het bijzonder relatieproblemen, rouwreacties, acculturatieproblemen)

27

Aantal patiënten met een uitgestelde (As-I- en As-II-diagnose)

22

De totaalscores voor onze patiëntengroep op de SCL-90 (M = 213,5; SD = 55,3) komen overeen met de gemiddelde normscores van psychiatrisch-poliklinische populaties (Arrindell en Ettema, 2003

Behandeling

Op basis van de aard van de problematiek, de doelgroep waartoe een patiënt behoort en de wensen en behoeften van de patiënt wordt een individuele behandeling of een groepsbehandeling aangeboden. Onze individuele en groepsbehandelingen zijn doorgaans eclectisch van aard, met zowel psychodynamische, ervaringgerichte, directieve en cognitief-gedragstherapeutische elementen.

De groepsbehandelingen (zowel poliklinisch als deeltijd) zijn onderverdeeld naar de doelgroepen (bijvoorbeeld: Indische oorlogsgetroffenen, naoorlogse generatie). Afhankelijk van de aard en de ernst van de problematiek en de mate van structuur die gewenst is, wordt een keuze gemaakt tussen poliklinische of deeltijdbehandeling. Poliklinische groepen komen wekelijks anderhalf uur bijeen, deeltijdgroepen een of twee dagen per week. In de deeltijdgroepen worden, naast ervaringgerichte of meer directieve groepspsychotherapie, non-verbale therapievormen aangeboden (creatieve beeldende therapie, dramatherapie en psychomotore therapie

In alle behandelingen, individuele zowel als groepsbehandelingen, wordt veel nadruk gelegd op zelferkenning, autonomie en eigen verantwoordelijkheid in bestaanskeuzes. Verder richten de behandelingen zich op het ontwikkelen van functionelere copingmechanismen, op zelfinzicht en op interpersoonlijk leren. ‘Verwerking’ is veelal geen expliciet doel van de behandeling, maar wel vaak een gunstig neveneffect. Behandelingen worden zo nodig door medicatie ondersteund.

Metingen

In ons onderzoek zijn we uitgegaan van de PBV (Beijne & Hoencamp, 1991; versie met 17 items) die gebaseerd is op een verkorte vorm (Burgoyne, Staples, Yamamoto, Wolkon & Kline, 1979) van de een oorspronkelijke Amerikaanse lijst, de Patient Request Form (PRF: Lazare & Eisenthal, 1997). Elk item is geformuleerd als een uitspraak die een van de volgende behoeften representeert: probleemverheldering, advies, confessie, controle, medicijnen, administratieve behoeften, sociale interventie, inzicht, contact met de realiteit, expertise, geïnstitutionaliseerd contact, steun, lichamelijk onderzoek, ventileren, directieven, coping met problemen, en ‘niets’ (Beijne & Hoencamp, 1991). De items worden beoordeeld op een 5-puntsschaal, lopend van ‘dat is precies wat ik wil‘ (5) tot ‘dat wil ik helemaal niet’ (1). Met het oog op de specifieke patiëntenpopulatie van het Sinai-centrum (oorlogs- en vervolgingsslachtoffers, en hun gezinsleden) en de daarop afgestemde behandeling (op interpersoonlijk leren gerichte therapiegroepen) zijn twee items toegevoegd, te weten ‘sociale vaardigheden’ en ‘verwerken van nare ervaringen uit het verleden’ (Veeninga & Hafkenscheid, 2002). De betrouwbaarheid (in termen van interne consistentie) van de door ons iets uitgebreide PBV-versie is, getoetst in een grote steekproef van enkele honderden patiënten, bevredigend (Veeninga & Hafkenscheid, ingediend voor publicatie


Resultaten

De periode waarover we het behandelverloop van elke patiënt volgden, werd op negen maanden gesteld. Deze tijdsperiode is uiteraard betrekkelijk arbitrair. Na negen maanden bleek dat 26 van de 117 patiënten de behandeling voortijdig op eigen initiatief gestaakt hadden. De overige patiënten (N=91) waren nog in behandeling (N=84) of hadden de behandeling naar tevredenheid beëindigd in overleg met de behandelaar (N=7). Deze zeven patiënten zijn ten minste zes maanden in behandeling geweest.

Alvorens de onderzoeksvraag te analyseren werden de drop-outs vergeleken met de overige patiënten op patiëntkenmerken. We vonden tussen de groepen geen verschillen in geslacht, aantal en aard van de diagnostische categorieën (op As I en As II van de DSM IV-TR) en het symptoomniveau gemeten met de SCL-90. Wel verschilden de groepen in leeftijd: de uitvallers waren significant jonger (t=2,66; p<.05). In Tabel 2 zijn de gemiddelden van de behoeftescores van de drop-outs en de overige patiënten op de items van de PBV weergegeven.
Tabel 2. Gemiddelde behoeftescores voor drop-outs en doorzetters
 

Drop-outs

Overige patiënten

     

Dimensie

M

SD

M

SD

t

p

d

Verheldering*

4,12

1,28

4,65

0,71

2,04

< .05

0,45

Advies

4,35

1,09

4,64

0,72

     

Confessie*

3,00

1,39

3,74

1,42

2,37

< .05

0,53

Controle

3,81

1,52

4,19

1,12

     

Medicijnen*

3,92

1,33

2,29

1,46

-6,09

< .001

1,35

Administratieve regelingen

1,83

1,31

2,07

1,45

     

Sociale interventies

2,12

1,42

2,22

1,56

     

Inzicht*

3,85

1,43

4,57

0,87

2,43

< .05

0,54

Contact met de realiteit

3,00

1,50

2,72

1,60

     

Expertise

3,35

1,44

3,55

1,48

     

Geïnstitutionaliseerd contact*

3,46

1,10

2,75

1,42

-2,69

< .05

0,60

Steun

3,77

1,21

3,56

1,38

     

Lichamelijk onderzoek

2,48

1,64

2,27

1,49

     

Ventileren

3,31

1,38

3,44

1,45

     

Directieven

2,52

1,39

2,66

1,35

     

Coping met problemen

4,50

1,03

4,58

0,90

     

Sociale vaardigheden*

2,96

1,68

3,71

1,53

2,03

< .05

0,45

Verwerking van vroegere nare ervaringen

4,12

1,07

4,45

1,08

     

Niets

1,25

0,53

1,35

0,82

     
* Statistisch significant verschil

Drop-outs bleken, gemeten met de t-toets voor onafhankelijke steekproeven, op zes van de negentien items (31,7%) van de PVB significant te verschillen van de overige patiënten. Drop-outs scoorden in het bijzonder significant hoger op de dimensies ‘medicijnen’ en ‘geïnstitutionaliseerd contact’, en lager op de dimensies ‘verheldering’, ‘confessie’, ‘inzicht’ en ‘sociale vaardigheden’. Uit de statistisch significante verschillen werden tevens ‘effectgroottes’ (Cohen, 1977) berekend. Effectgroottes (uitgedrukt in Cohen's d) drukken de sterkte van een gevonden verschil uit. Twee van de vijf effectgroottes (‘verheldering’ en ‘sociale vaardigheden’) zijn betrekkelijk klein, drie zijn middelgroot (‘inzicht’ en ‘geïnstitutionaliseerd contact’) en een van de effectgroottes (‘medicijnen’) moet als ‘groot’ worden gekwalificeerd.

Vanwege het relatief grote verschil in steekproefomvang tussen drop-outs en ‘doorzetters’ (grofweg vier keer zoveel ‘doorzetters’ als drop-outs) herhaalden we de toetsing nog eens door de drop-outs te vergelijken met vier subgroepen ‘doorzetters’, die qua steekproefomvang vergelijkbaar zijn met de groep drop-outs. De ‘doorzetters’ werden daartoe volgens een toevalsprocedure opgesplitst in vier subgroepen. Door middel van eenwegsvariantieanalyses werd de groep drop-outs vergeleken met de vier aselect samengestelde groepen ‘doorzetters’. We vonden grotendeels dezelfde resultaten als bij de vergelijking van de groep drop-outs met de gehele groep ‘doorzetters’. Van de hierboven gerapporteerde significante verschillen blijken twee van de zes significante verschillen (voor ‘confessie’ en ‘geïnstitutionaliseerd contact’) met de eenwegsvariantieanalyses niet statistisch significant te zijn. De figuren 1 en 2 illustreren de verschillen in gemiddelden van de subgroepen ‘doorzetters’ met de groep drop-outs op de dimensies ‘Medicijnen’ (figuur 1) en ‘Inzicht’ (figuur 2
MediaObjects/12485_2010_Article_BF03062079_Fig1_HTML.jpg
Figuur 1. Verschil in gemiddelde behoefte aan medicijnen

MediaObjects/12485_2010_Article_BF03062079_Fig2_HTML.jpg
Figuur 2. Verschil in gemiddelde behoefte aan inzicht


Discussie

Dit onderzoek biedt op zijn minst enige empirische steun aan de gedachte dat patiënten die hun behandeling afbreken in hun behoeften en verwachtingen verschillen van patiënten die hun behandeling voortzetten of doorzetten. De PBV zou dus bruikbaar kunnen zijn om bij het begin van de behandeling de patiënten op te sporen die een verhoogd risico lopen de behandeling voortijdig af te breken.

Drop-outs blijken een meer uitgesproken voorkeur te hebben voor medicamenteuze behandeling en een geïnstitutionaliseerd contact. Op zichzelf is een grotere kans op teleurstelling bij deze wensen begrijpelijk, omdat het geen primaire doelstellingen van het psychotherapieproces zijn. Dit geldt juist wel voor de items waar de drop-outs lager op scoren, te weten probleemverheldering, confessie en aanleren van sociale vaardigheden. Wij overwegen nu om de scores van de PBV bij aanvang van de behandeling samen met de patiënt te bespreken om realistische behandelverwachtingen te formuleren. Dit betekent uiteraard niet dat patiënten hun verwachtingen (wensen en behoeften) hebben aan te passen aan het behandelaanbod, maar dat in het behandelaanbod voldoende rekening wordt gehouden met specifieke verwachtingen (wensen en behoeften) van patiënten.

Ons onderzoek kon het verband dat door anderen (Chiesa en anderen, 2000) wordt gevonden tussen bepaalde persoonlijkheidskenmerken en de neiging om voortijdig de behandeling te beëindigen niet bevestigen. Wij vonden tussen de groepen geen verschillen in de gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornissen en een analyse van de dossiers op dit aspect leverde niet op dat in de groep van de drop-outs bijvoorbeeld meer persoonlijkheidsstoornissen van het cluster C (DSM IV-TR) voorkwamen. Bovendien verschilden de groepen aan het begin van de behandeling niet in scores op de SCL-90, die door sommigen opgevat worden als een maat voor neuroticisme.

Bij de interpretatie van de resultaten van ons onderzoek kunnen enige kanttekeningen geplaatst worden. De groepen verschillen qua leeftijd en dit zou mogelijk bij kunnen dragen tot de gevonden verschillen. Overigens is ook door anderen gevonden dat drop-outs jonger zijn dan doorzetters (Sonawalla en anderen, 2002). De samenhang tussen leeftijd en drop-out is voor ons niet eenvoudig te verklaren. Wij veronderstellen dat ouderen wellicht plichtsgetrouwer zijn dan jongeren, waardoor zij minder geneigd zijn een behandeling waarover zij zich minder tevreden voelen eenzijdig af te breken.

Voorts hebben we geen onderzoek verricht naar de invloed die de (of het gebrek aan) therapeutische relatie op het afbreken van de behandeling heeft gehad. Dossieronderzoek van deze patiëntengroep leverde overigens geen aanwijzingen op dat een van de psychotherapeuten er ongunstig uitsprong als het ging om aantallen drop-outs in zijn of haar patiëntenbestand. Graag hadden wij geanalyseerd of het moment (de fase van de behandeling) waarop patiënten de therapie afbreken, gerelateerd is aan PBV-scores. De beschikbare dossiergegevens lieten een dergelijke analyse jammer genoeg niet toe. Behandelaars volstonden in hun dossieraantekeningen opmerkelijk vaak met een summiere vermelding ‘behandeling afgebroken’, zonder nadere concrete informatie.

Omdat het in deze studie gaat om een relatief klein aantal patiënten mogen de resultaten hooguit als richtinggevend worden opgevat en is replicatieonderzoek in andere, grotere steekproeven noodzakelijk om de robuustheid van de hier gevonden resultaten te kunnen vaststellen.


Literatuur

American Psychiatric Association (2001). DSM IV-TR: beknopte handleiding bij de diagnostische criteria. Nederlandse vertaling. Lisse: Swets & Zeitlinger.
 
Arrindell, W.A., & Ettema, J.H.M. (2003). SCL-90: handleiding bij een multidimensionele psychopathologie-indicator. Lisse: Swets & Zeitlinger.
 
Beijne, S., & Hoencamp, E. (1991). Wensen van patiënten van een psychiatrische polikliniek. Enige ervaringen met een korte behoeftevragenlijst. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 46, 34-42.
 
Burgoyne, R.W., Staples, F.R.,Yamamoto, J., Wolkon, G.H., & Kline, F. (1979). Patients’ requests of an outpatient clinic. Archives of General Psychiatry, 36, 400-403.
ChemPort PubMed
 
Chiesa, M., Drahorad, C., & Longo, S.(2000). Early termination of treatment in personality disorder treated in a psychotherapy hospital. Quantitative and qualitative study. British Journal of Psychiatry, 177, 107-11.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Cohen, J. (1977). Statistical power analysis for the behavioral sciences. New York: Academic Press.
 
Derogatis, L.R. (1977). SCL-90: administration, scoring and procedure manual I for the revised version. Baltimore: John Hopkins University.
 
Emmelkamp, P.M.G., & Foa, E.B. (1983). Failures are a challenge. In E.B. Foa & P.M.G. Emmelkamp (Eds.), Failures in behavior therapy. New York: John Wiley and Sons.
 
Hafkenscheid, A. (in druk). Hoe multidimensioneel is de Symptom Checklist nu eigenlijk? De Psycholoog.
 
Korrelboom, K., Kernkamp, B., Vossen, C., Hoogduin, C., & Mooren, H. (1996). Kenmerken van drop-outs bij een geprotocolleerde behandeling van paniekstoornis met agorafobie: een exploratief follow-up onderzoek. Directieve Therapie en Hypnose, 16, 105-119.
 
Lazare, A., & S. Eisenthal (1977). Patient requests in a walk-in clinic. Replication of factor analysis in an independent sample. Journal of Nervous and Mental Disease, 165, 331-340.
 
Scholing, A., & Velden, K. van der (1994). Mislukkingen en teleurstellingen in de psychotherapie. Directieve Therapie en Hypnose, 14, 311-335.
 
Sonawalla, S.B., Farabaugh, A.H., Leslie, V.M., Pava, J.A., Matthews, J.D., & Fava, M. (2002). Early drop-outs, late drop-outs and completers: differences in the continuation phase of a clinical trial. Progress in Neuropsychopharmacology and Biological Psychiatry, 26, 1415-1419.
CrossRef
 
Veeninga, A.T., & Hafkenscheid, A. (2002). Patiëntgerichte kwaliteit van zorg. Een methode om te evalueren of patiënten bereiken wat ze wensen. Tijdschrift voor Psychotherapie, 28, 38-53.
 
Veeninga, A.T., & Hafkenscheid, A. (ingediend voor publicatie). De Patiënten Behoeften Vragenlijst (PBV).
 
Vervaeke, G.A.C., & Vertommen, H. (1996). De werkalliantie vragenlijst (WAV). Gedragstherapie, 29, 139-144.
 
Vervaeke, G.A.C., Bleyen, K., & Vertommen, H. (1997). De invloed van voorkeuren op de beginfase van de psychotherapie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 23, 223-236.
 
Weert-van Oene, G. de, Schnabel, P., & Schrijvers, G (1998). Drop-out in de verslavingzorg. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 53, 388-402.
 

Are patients’ requests at the start of psychotherapy predictors of drop-out?
Patients applying for psychotherapy do have specific requests about treatment. It is assumed that certain types of requests about treatment may be risk factors for dropping out. We compared patients who dropped out with patients who continued treatment on specific requests, stated on a self-report questionnaire (an extended version of the Patient Request Form) at the beginning of treatment. Significant differences were found between the requests of the two groups.
Our conclusion is that the used self-report questionnaire might be a helpful instrument to trace potential drop-outs at the beginning of treatment.
Naar boven