Frank van Ree (red.) (2003). GGZ en levensbeschouwing. Psychiatrische hulp aan Nederlanders en Medelanders. Lisse: Swets & Zeitlinger. 282 pp., € 22,-

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2004
10.1007/BF03062082

Gelezen

Frank van Ree (red.) (2003). GGZ en levensbeschouwing. Psychiatrische hulp aan Nederlanders en Medelanders. Lisse: Swets & Zeitlinger. 282 pp., € 22,-

Corry van StratenContact Information

(1) 

Samenvatting  Dit boek bevat een breed opgezette verzameling van modellen, theorieën en praktijkverhalen over de relatie GGZ en levensbeschouwing. Alle auteurs zijn het roerend met elkaar eens dat er een verband moet zijn tussen de mens die lijdt aan psychische en psychiatrische problematiek en de levensbeschouwing die hij of zij aanhangt. Zingeving en religie blijken een rol te spelen in het hanteren van psychische en psychiatrische handicaps.
Corry van Straten is geestelijk verzorger en opleider Geestelijke Verzorging bij Parnassia, psychomedisch centrum te Den Haag. Zij geeft pastorale supervisie aan de opleiding voor pastores van de Fontys Hogeschool, afdeling Theologie en Levensbeschouwing te Amsterdam.

Dit boek bevat een breed opgezette verzameling van modellen, theorieën en praktijkverhalen over de relatie GGZ en levensbeschouwing. Alle auteurs zijn het roerend met elkaar eens dat er een verband moet zijn tussen de mens die lijdt aan psychische en psychiatrische problematiek en de levensbeschouwing die hij of zij aanhangt. Zingeving en religie blijken een rol te spelen in het hanteren van psychische en psychiatrische handicaps. Vanuit de verschillende disciplines (onder andere: psychiaters, psychotherapeuten, verpleegkundigen, onderwijskundigen en geestelijk verzorgers) wordt gereflecteerd op deze samenhang. De auteurs durven de knelpunten aan te geven en geven mogelijke manieren om ermee om te gaan. En daarmee komen we bij de koudwatervrees die er kennelijk bestaat tussen GGZ en Geestelijke Verzorging om ook daadwerkelijk in de praktijk naar elkaar toe te groeien. Want in de praktijk is er slechts zelden sprake van samenwerking. Hoe komt dat? Waar en van waaruit bestaat die koudwatervrees? Gedacht kan worden aan weerstanden, verkeerde beeldvorming, verschillen in referentiekader, religieuze taal tegenover niet-religieuze taal, enzovoort. Dit boek laat zien waar en hoe samenwerking mogelijk is. En tegelijk wordt verkend hoe het komt dat de relaties moeizaam zijn. In dat opzicht is het een boeiend boek geworden dat naar meer smaakt. Ik ga in grote lijnen door het boek heen, waarbij ik me vooral richt op de knelpunten.

De mensen die het meeste te lijden hebben van de weerstanden van behandelaars tegen levensbeschouwing zijn natuurlijk de cliënten of patiënten die met de GGZ in aanraking komen. Sisselaar doet verslag van een onderzoek onder cliënten. Het blijkt dat 61% verwacht dat de GGZ meehelpt te zoeken naar zingeving en levensbeschouwing. Toch zijn heel wat cliënten huiverig om hun religieuze ervaringen te delen met de behandelaar. De behandelaars duiden de religieuze ervaringen nogal eens als een ziekteverschijnsel. Dat komt de behandeling niet ten goede. Cliënten sluiten zich af en laten niet zien wat hen werkelijk beweegt.

Hoe kan dat gebeuren? Pieper en Van Uden laten zien dat het secundaire, levensbeschouwelijke referentiekader van therapeuten over het algemeen onvoldoende gevuld is of aangeboord wordt. Daardoor ontstaan er blinde vlekken en zien zij niet dat religieuze coping kan optreden waar andere coping gefaald heeft, zeker bij mensen met langdurige psychische klachten.

Hier sluit de bijdrage van Verhagen goed bij aan. Hoog gespecialiseerde professionals met hun technische en medische kennis ontgaat het vaak hoe mensen verbonden zijn met hun cultuur en religie. Om dit te ondervangen is in de DSM IV een nieuwe code ingevoerd om de gevoeligheid voor religieuze en spirituele problemen te bevorderen. Wordt daar ook mee gewerkt? Dat blijft onduidelijk. Terecht zegt Verhagen dat we niet veel verder komen als in de opleidingen geen aandacht besteed wordt aan de kunst van het herkennen van levensbeschouwelijke problematiek.

Referentiekaders kunnen ook vertaald worden in taalvelden. Menkveld probeert de verschillende taalvelden met elkaar in verbinding te brengen. Dat die verbinding niet zo makkelijk wordt gemaakt, blijkt uit een onderzoek dat laat zien dat psychotherapeuten niet overtuigd zijn van de noodzaak om bij vragen op het gebied van levensbeschouwelijke problematiek door te verwijzen naar pastores. Ze denken zelf de problemen te kunnen hanteren. Dat roept bij mij vragen op. Is dit de secularisatie ten top? Zijn de psychotherapeuten zelf een soort god geworden? Of is het enkel niet-weten en moeten zij slechts bijgeschoold worden?

Maar ook bij de vertegenwoordigers van de levensbeschouwelijke stromingen liggen struikelblokken. Stroeken laat zien dat een godsdienst eerst door de Verlichting heen moet voordat er samengewerkt kan worden met de disciplines van de GGZ. Deze disciplines werken veelal vanuit het natuurwetenschappelijke paradigma waarin objectieve kennis als richtlijn wordt gehanteerd. De metafysica en de subjectieve levenswijsheid behoort bij de levensbeschouwingen. Het gedachtegoed van de Verlichting is een noodzakelijke schakel in de communicatie tussen levensbeschouwingen en andere disciplines. Geestelijk werkers hebben nauwelijks kennis van wat de GGZ te bieden heeft. Ze kunnen niet goed inschatten wanneer er doorverwezen moet worden. Bovendien weten zij niet hoe zij zouden kunnen bijdragen aan een multidisciplinair overleg.

Een bijzondere bijdrage is die van Bartels. Zij laat zien dat de verschillende cultuurbegrippen niet statisch hoeven te zijn en dat cultuur zich dagelijks vormt en steeds opnieuw ontstaat. Zij pleit ervoor de werkelijkheidsbeelden die mensen hanteren goed te verkennen. Juist in de therapeutische hulpverleningssituaties worden grenzen overschreden en kunnen culturele verschillen verkend worden om via bevestiging tot gedragsverandering te leiden.

Er zijn een paar bijdragen vanuit andere dan de bekende levensbeschouwelijke stromingen. Boeiend is te lezen hoe gesloten de Chinese gemeenschap is, met haar hiërarchische gedragsregels. Levensgroot is de vraag hoe de westerse psychiatrische hulpverlening hier adequate hulp kan bieden. De hulpverlening aan islamitische patiënten krijgt vaak te maken met gewoonten en gebruiken uit het volksgeloof. Een moreel spanningsveld treedt op daar waar de cultuur andere gedragsregels voorschrijft dan de gedragsregels in de westerse maatschappij. We kunnen hierbij denken aan eerwraak.

Het gaat op een aantal plekken in de GGZ goed. De gegeven voorbeelden laten dat zien. De vraag is of de verkenningen van de knelpunten en de genoemde voorbeelden verder kunnen bijdragen tot een betere relatie tussen behandelaars en geestelijk werkers. Dit boek smaakt zoals gezegd naar meer. Het zou interessant zijn om de verschillende samenwerkingsmodellen verder uit te werken. Er kan nog veel verfijnd worden. Maar misschien moet eerst de vraag gesteld worden hoe professionals overtuigd raken dat samenwerking en met elkaar rekening houden vruchtbaar is voor de patiënt? En dan zullen de weerstanden verkend moeten worden. Ik sluit me aan bij degenen die pleiten voor onderwijs en opleiding, maar vooral bij degenen die pleiten voor het werken aan (spirituele) bewustwording van professionele werkers in de GGZ. Ik hoop dat geestelijk werkers zich willen verdiepen in de diverse werkvelden van de GGZ en dat zij via onderwijs leren hoe zij een bijdrage kunnen leveren aan een multidisciplinair overleg, bijvoorbeeld in de vorm van een levensbeschouwelijke diagnose.

Naar boven