Bondingpsychotherapie is een vorm van intensieve groepstherapie en de Vereniging voor Bondingpsychotherapie werd opgericht door psychotherapeuten in Nederland en Vlaanderen die werken met deze therapievorm. Haar grondlegger, Daniel Casriel, een Amerikaanse psychiater en psychoanalyticus, ging ervan uit dat bonding, een toestand van lichamelijke en geestelijke nabijheid, een noodzakelijke levensbehoefte is en dat een tekort als kind en ook als volwassenen leidt tot disease, een lichamelijk en/of geestelijk onwelzijn. Twintig jaar na zijn overlijden is de theoretische basis van deze methode verbreed Op de studiedag werd door verschillende inleiders uiteengezet dat recentere theorieën over attachment een theoretische verdieping hebben gegeven van de bondingpsychotherapie met als gevolg dat zij thans een methode is met een consistente theoretische onderbouwing, waarbij met onderzoek is aangetoond dat gewenst effect kan worden bereikt.
Zo beschreef de psychiater en psychoanalyticus Peter Geerlings de bondingpsychotherapie als een empirisch te onderbouwen interactionele, dynamische psychotherapie die beoogt om via een correctieve hechtingservaring een veilige hechtingsstijl te bewerkstelligen. Voordat een cliënt aan de groepstherapie kan gaan deelnemen moet de therapeut in individuele gesprekken nagaan of er contra-indicaties zijn. Contra-indicaties zijn een psychotische stoornis – bijvoorbeeld schizofrenie, een manisch-depressief syndroom of een paranoïde stoornis –, een nog bestaande verslaving of een ernstige borderlinestoornis. Een van de indicaties is het antwoord op de vraag of er een therapeutische werkrelatie mogelijk lijkt te zijn. Als diagnostisch instrument kan, behalve de Symptom Checklist-90 (SCL-90) en de classificatie op basis van de DSM-IV, de Relationship Scale Questionnaire (RSQ-2) van Griffin en Bartolomew worden gebruikt om een indruk te krijgen van de hechtingspatronen. Deze vragenlijst is gebaseerd op de door Bartolomew en Horowitz (1991) beschreven hechtingspatronen bij volwassenen: veilig, gepreoccupeerd, afwijzend en angstig vermijdend. Deze patronen sluiten aan bij de oorspronkelijke beschrijving van Casriel: acceptor en rejector. De SCL-90 en de RSQ kunnen aan het eind van de behandeling, na een half jaar en een jaar na de therapie, worden gebruikt om de effecten van de bonding(groeps)therapie te meten. Fonagy (1994) beschreef dat bij 40% van een cohort patiënten die met een langdurige psychoanalytische therapie werden behandeld een verandering in de richting van een veilige hechtingsstijl was opgetreden. In Duitsland vond Gerstenberg (2001) dat deze verandering in de richting van een veilig hechtingspatroon reeds meetbaar was na een deelname gedurende een week aan een bonding(groeps)therapie. Deze verandering hield ook na beëindiging van de therapie stand. Bowlby (1988) wees al op een significante correlatie tussen het onvermogen om een veilige hechtingsstijl te ontwikkelen en het ontstaan van emotionele stoornissen. Later wetenschappelijk attachmentonderzoek (onder andere van De Ruiter & Van IJzendoorn, 1992) toonde een samenhang aan tussen het psychisch disfunctioneren en het ontbreken van een veilige gehechtheid.
De psycholoog Johan Maertens uit België, evenals Geerlings opleider in de bondingpsychotherapie, zette het belangrijke werk van de Duitse psychiater Konrad Stauss voor de theorievorming van de bondingpsychotherapie uiteen. Een niet-vervulde behoefte aan bonding leidt, aldus Stauss, tot symptomen. In de groepstherapie worden deze symptomen, die manifest worden in acting-outgedrag, geblokkeerd. De ervaring van bonding bij het leren omgaan met de fysieke nabijheid van groepsgenoten in verbale en non-verbale oefeningen activeert interpersoonlijke conflicten en de onderliggende emoties. In de groep worden negatieve houdingen tegenover zichzelf en anderen emotioneel doorgewerkt. Pijnlijke, soms traumatische ervaringen hebben geleid tot onzekere hechting en de hechtingsonzekerheid belemmert adaptief interpersoonlijk gedrag. Het vermijden van fysieke nabijheid, de angst om verlaten te worden en het gebrek aan interrelationeel vertrouwen wordt in de groep doorgewerkt. De negatieve en vermijdende patronen worden omgebogen naar positieve patronen door nieuwe, corrigerende emotionele ervaringen. Een zekerder hechtingsstijl wordt gevormd met een positief effect in relaties. Niet alleen wordt een beter interrelationeel gedrag bereikt en de negatieve houdingen tegenover zichzelf en anderen gecorrigeerd, ook wordt meer voldoening en plezier in het leven bewerkstelligd.
Na de uiteenzetting van Maertens volgden voor en na de lunchpauze nog een aantal korte voordrachten. Nathalie Emons, vrijgevestigd psycholoog, ging in op de mogelijkheden en onmogelijkheden van de bondingpsychotherapie. Zij wees hierbij vooral op de geëigende rol van de therapeut en de valkuilen voor de leiders van een groep. De groepen worden meestal door een vrouwelijke en een mannelijke therapeut geleid. Zij moeten zich rekenschap geven van de overdrachten en loyaliteitsconflicten. Bij deze bij uitstek krachtige methode is het vooral van belang om zorgvuldig te werk te gaan.
Monique Peeters, maatschappelijk werker/gezinstherapeut en aandachtsfunctionaris hechtings- en adoptieproblematiek bij de Kinder- en Jeugd-GGZ te Nijmegen, ging in op de mogelijkheden die de bondingpsychotherapie biedt voor cliënten die niet verder komen met verbale therapie. Het betrof vaak patiënten met vroeg in de jeugd ontstane stoornissen met een sterk negatief zelfbeeld, dat in een verbale therapie niet kon worden doorbroken. Zij gaf aan de hand van voorbeelden aan bij welke cliënten bondingtherapie succes had, nadat een verbale individuele en groepstherapie geen resultaat hadden opgeleverd.
Rob Olij, psycholoog op de afdeling persoonlijkheidsstoornissen van Parnassia, psychomedisch centrum te Den Haag, gaf de mogelijkheden aan van de bondingpsychotherapie voor tweede- en derde-generatie oorlogsgetroffenen. In de gezinnen van eerste-generatie oorlogsgetroffenen bleek de onderdrukking van emoties en de niet-veilige gehechtheid van de ouders aan de volgende generatie te zijn doorgegeven. In de bondinggroepen kunnen de conflicten uit het gezin van oorsprong emotioneel worden doorgewerkt.
Ten slotte was er een creatieve uiteenzetting van Rob Storm, coach/trainer personeel bedrijven en instellingen, over de toepassing van bondingprincipes in human resource management. Hij gaf het belang aan van het onderkennen van gestoorde hechtingspatronen die relaties op het werk nadelig beïnvloeden. Voorts wees hij op het risico van het op een ongezonde wijze omgaan met emoties die tijdens het werk optreden.
Deze studiedag gaf een goed overzicht van de mogelijkheden van deze vorm van groepspsychotherapie die nog weinig bekend is. In het Handboek Groepspsychotherapie is een aantal hoofdstukken aan deze behandelvorm gewijd. Voor degenen, die wat meer over de methodiek willen weten, kan onder meer verwezen worden naar De Klerk-Roscam Abbing (1994).