D.A.E. Hoijtink (2001). De kracht van groepen. Normen en rollen.

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2003
10.1007/BF03062036

Gelezen

D.A.E. Hoijtink (2001). De kracht van groepen. Normen en rollen.
Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. 176 pp., prijs € 21,55

Ph. W. H. ThöneContact Information

(1) 

Samenvatting  Steeds weer blijkt dat het voor een adequate behandeling van patiënten vereist is dat er voldoende aandacht wordt gegeven aan de sociale omgeving van de patiënt. Dit klinkt vanzelfsprekend, maar blijkt dat niet altijd te zijn. Veel psychotherapeuten kijken nog steeds vrijwel uitsluitend door een individuele bril naar hun patiënten. Groepspsychotherapeuten, en ook systeemtherapeuten, zijn wat dat betreft in het voordeel: zij zijn gewend voortdurend wisselend aandacht te geven aan het individu en aan de context waarin het individu zich beweegt.
ph.w.h. thöne is klinisch psycholoog/psychotherapeut te Nijmegen.

Steeds weer blijkt dat het voor een adequate behandeling van patiënten vereist is dat er voldoende aandacht wordt gegeven aan de sociale omgeving van de patiënt. Dit klinkt vanzelfsprekend, maar blijkt dat niet altijd te zijn. Veel psychotherapeuten kijken nog steeds vrijwel uitsluitend door een individuele bril naar hun patiënten. Groepspsychotherapeuten, en ook systeemtherapeuten, zijn wat dat betreft in het voordeel: zij zijn gewend voortdurend wisselend aandacht te geven aan het individu en aan de context waarin het individu zich beweegt. Deze dynamiek, tussen individu en groep, is het onderwerp van ‘De kracht van groepen’. Zoals de ondertitel al aangeeft, komen daarbij vooral normen en rollen aan de orde. Tot nu toe kwam dit belangrijke onderwerp in de Nederlandse vakliteratuur nauwelijks aan bod. Dat de redactie van ‘Groepspraktijk’ voor de eerste uitgave in de reeks heeft gekozen voor dit onderwerp, is dan ook zeer te waarderen.

Het boek bestaat uit twee delen, die elk drie hoofdstukken bevatten. In het eerste deel worden de normen besproken en in het tweede deel de rollen. De opbouw is consequent: eerst worden de theoretische achtergronden inclusief onderzoeksresultaten van rollen dan wel normen behandeld, vervolgens komt het belang van beide voor de therapiegroep aan de orde en ten slotte de invloed die rollen en normen hebben op het groepsproces.

Hoijtink opent het boek met een uitgebreid overzicht van de diverse theorieën die in de loop van de tijd werden ontwikkeld over normen en over het effect dat zij hebben op individuen in de groep. Vele, vaak roemruchte experimenten komen hierbij aan de orde. Deze experimenten hebben duidelijk gemaakt hoe groepsnormen ontstaan en hoe zij het groepsgedrag reguleren. Het bekende experiment van Sherif uit 1936 (het schatten van de beweging van lichtjes in een donkere ruimte, terwijl die in feite niet bewogen) maakt bijvoorbeeld duidelijk hoe in ambigue situaties een sociale norm de individuele waarneming ingrijpend kan beïnvloeden. Hoijtink bespreekt uitgebreid de sociale vergelijkingstheorie die postuleert dat mensen zich constant met elkaar vergelijken en aan de normen die hieruit voortkomen houvast ontlenen over de vraag hoe zij zich in sociale situaties moeten gedragen.

Normen bepalen hoeveel therapeutische speelruimte er in de groep mogelijk is. De schrijver maakt dit duidelijk aan de hand van het bekende twee-componentenmodel van Bond (1983). Dit grafische model, een matrix waarin verwachting én waardering van bepaald groepsgedrag tegen elkaar afgezet worden, maakt de regulerende werking van normen in therapiegroepen inzichtelijk. Voor psychotherapeuten is het gedeelte over therapeutische en antitherapeutische normen van belang. Hoijtink maakt in dit hoofdstuk expliciet hoezeer normen het resultaat van een therapiegroep kunnen beïnvloeden en geeft heldere suggesties aan therapeuten hoe het normatieve klimaat van de groep te beïnvloeden.

Normen kunnen ook gezien worden als een uitdrukking van hetgeen zich in een groep afspeelt. Hoijtink werkt dit uit in het volgende hoofdstuk met een bespreking van het focale-conflictmodel van Whitaker en Liberman (1964). Groepsnormen worden hier gezien als oplossingen van een probleem dat in de groep heerst. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk uiteengezet hoe normen veranderen in de loop van de opeenvolgende ontwikkelingsfasen die een groep doormaakt. Aan de hand van het fasemodel van Levine (1982) worden de voor elke fase kenmerkende normen besproken en met adequate en herkenbare voorbeelden toegelicht.

In het eerste hoofdstuk van het tweede deel wordt aandacht besteed aan de theoretische achtergrond van het begrip ‘rol’: hoe ontstaan rollen en hoe ontwikkelen zij zich. Het beroemde gevangenisexperiment van Zimbardo, Banks, Haney en Jaffe uit 1973 toont aan dat mensen door hun sociale rol tot onverwachte en soms huiveringwekkende gedragingen in staat zijn. In dit experiment werden op willekeurige basis mensen tot respectievelijk gevangenen en bewakers gebombardeerd. Onder invloed van deze (nota bene toegekende) sociale rol ontstonden schrikbarende interacties en liepen de zaken compleet uit de hand: het experiment moest vanwege dreigende escalaties beëindigd worden. Menselijk gedrag blijkt niet alleen door persoonsgebonden factoren verklaard te worden; contextuele factoren, zoals rollen en normen, hebben een even grote invloed. Hoijtink besteedt veel aandacht aan de attributietheorie, die interessante inzichten biedt in de wijze waarop rollen ontstaan. Vele verhelderende voorbeelden.lichten dit toe.

In het volgende hoofdstuk komt de betekenis van rollen voor therapiegroepen aan bod. Het uitgangspunt dat Hoijtink hier hanteert, is dat een rol, groepsdynamisch gezien, een inperking van gedragsmogelijkheden met zich meebrengt. Gelukkig beperkt hij zich hier niet tot een opsomming van de vele ‘typetjes’ die men nogal eens in de literatuur tegenkomt. De aandacht gaat vooral naar de dynamieken, naar de strijd in de groep die aanleiding is tot het ontstaan van bepaalde rollen. Hierdoor wordt inzichtelijk gemaakt welke rollen op welk moment in de groep ontstaan en welke functies ze hebben. Het begrip ‘projectieve identificatie’ kan in dit verband uiteraard niet onbesproken blijven. De schrijver doet dit onder meer aan de hand van het zondebokfenomeen.

Rollen veranderen in de loop van het groepsproces. De schrijver werkt dit in het laatste hoofdstuk uit via het bekende begrip ‘role lock’. Hiermee wordt aangegeven hoe een groepslid vast kan komen te zitten in een rol wanneer deze tevens een oplossing biedt voor het probleem waarmee een groep op dat moment worstelt. Hoijtink geeft de groepstherapeut een aantal adequate adviezen waarmee een dergelijke role lock bewerkt kan worden.

Dit uitstekende boek is, dankzij de heldere schrijfwijze van de auteur, zeer goed leesbaar. Al te ingewikkelde vaktaal wordt vermeden, waardoor het boek ook toegankelijk is voor een breder publiek. Het boek is geschreven vanuit een sociaal-psychologische achtergrond, wat goed aansluit bij het steeds grotere accent dat in de groepspsychotherapie gelegd wordt op de groepsdynamica. Het is daarnaast ook geschikt voor de meer ervaren therapeut, die veel verschijnselen in zijn of haar groep een duidelijker groepsdynamische plaats kan geven.


Literatuur

Bond, G.R. (1983). Norm regulation in therapy groups. In R.R. Dies & K.R. MacKenzie (Eds.), Advances in group psychotherapy. New York: International University Press.
 
Levine, B. (1982). Groepspsychotherapie, praktijk en ontwikkeling. Deventer: Van Loghum Slaterus.
 
Whitaker, D.S., & Liberman, M.A. (1964). Psychotherapy through the group process. Chicago: Aldine.
 
Zimbardo, P.G., Banks, W.C., Haney, C., & Jaffe, D. (1973). The mind is a formidable jailer: A Pirandellian Prison. The New York Times Magazine, april, 38-60.
 
Naar boven