De therapeutische relatie.

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2003
10.1007/BF03062041

Gehoord

De therapeutische relatie.
Congres van de Vereniging voor Cliëntgerichte Psychotherapie (VCgP). Ede, 31 januari 2003

René StommelContact Information

(1) 

Samenvatting  De therapeutische relatie is een thema dat het hart raakt van de cliëntgerichte psychotherapie, die zich van meet af aan juist op de relatie van de therapeut met de cliënt heeft geprofileerd. Zózeer zelfs dat collega's van andere psychotherapierichtingen zich niet zelden aan de cliëntgerichte stroming schatplichtig verklaren wat betreft de ‘algemene relatiefactoren’, die de voorwaarden formuleren waaronder alle therapie dient plaats te vinden. Het gaat dan om empathie, acceptatie en authenticiteit.
rené h.m. stommel, psycholoog, psychotherapeut en psychotherapieopleider, is werkzaam bij de GGZ-Eindhoven.

De therapeutische relatie is een thema dat het hart raakt van de cliëntgerichte psychotherapie, die zich van meet af aan juist op de relatie van de therapeut met de cliënt heeft geprofileerd. Zózeer zelfs dat collega's van andere psychotherapierichtingen zich niet zelden aan de cliëntgerichte stroming schatplichtig verklaren wat betreft de ‘algemene relatiefactoren’, die de voorwaarden formuleren waaronder alle therapie dient plaats te vinden. Het gaat dan om empathie, acceptatie en authenticiteit.

Zo algemeen verbreid en geaccepteerd als deze voorwaarden mogen zijn, ze zijn daarmee nog niet zonder meer helder. In de cliëntgerichte therapeutische oriëntatie wordt er veel over gereflecteerd en worden ze voortdurend geherformuleerd en verbijzonderd. Een van de belangrijkste aanpassingen dateert in feite al van vijftig jaar geleden, toen werd ingezien dat het label ‘non-directief', waaronder de methode aanvankelijk van start ging, meer misverstanden opriep dan verklaringen bood. Het is bijzonder dat deze benaming toch jarenlang is blijven voortwoekeren bij collega's van anderen huize. Blijkbaar was het een gemakkelijke karikatuur, waarmee men de cliëntgerichte therapie kon typeren als een verbijzondering van wat men gaandeweg ging zien als de veel omvattender dwaling van de jaren zestig, die van l'imagination au pouvoir, flower power en antiautoritaire opvoeding.

Het onderling karikaturiseren van elkaars methode heeft zijn tijd gehad. Het gaat er nu om, effectieve en efficiënte elementen van elk van de in de vorige eeuw tot stand gekomen methoden te combineren. Vanuit de aanbodzijde heet dat ‘eclectisch’ (of men spreekt van ‘assimilatie’ of ‘integratie’) en vanuit de vraagzijde: behandelprogramma's. De dragende maatschappelijke onderstroom is die van de klantgerichtheid – waar het therapie betreft, is dat niet wezenlijk anders dan in bedrijfsleven en overheid –, tegen welke achtergrond specialistische domeinclaims niet zozeer verdwijnen als wel verbleken. Het VCgP-congres was daarvan een demonstratie, om te beginnen doordat de key-notesprekers afkomstig waren uit achtereenvolgens de cliëntgerichte, psychoanalytische en gedragstherapeutische scholen.

De voorzitter van de VCgP, Henk Hanekamp, opende het congres met een door de zaal met veel instemming begroete oproep tot verdieping, afgezet tegen regentesk geregel en bestuurlijke besognes, niet in het minst die rond de eventuele sluiting van het BIG-register psychotherapeut. Deze oproep kreeg extra reliëf tegen de achtergrond van bestuurlijke zorgen aangaande de VCgP zelf. Hanekamp vervolgde met een exposé over de Narcissus-mythe, hier begrepen als het drama van falende empathie.

Greet Vanaerschot, opleider, supervisor en leertherapeut in postgraduaat onderwijs in de cliëntgericht-experiëntiële psychotherapie van de KU Leuven en RU Gent, en werkzaam in eigen praktijk, verzorgde de eerste hoofdlezing: een gedegen theoretische én praktische analyse van microprocessen in de therapeutische relatie, uitgaande van een viertal principes. Het eerste daarvan is de vaststelling dat de relatie ‘het hart én de ziel’ van de therapie is. Aanvankelijk hadden de Rogerianen vooral oog voor een radicaal soort ontvankelijkheid van de therapeut voor de cliënt, maar vanaf 1957 is de relatie opgevat als een wederkerig gebeuren. De therapeut is geen ‘vat’ waarin de cliënt zijn verhaal ‘stort’; de therapie wordt gezien als dialoog en ontmoeting, als co-constructie. Het tweede principe betreft het doel van waaruit de therapeut de relatie aangaat. Het doel in de cliëntgerichte traditie is om zo veel mogelijk open te staan voor de concrete beleving en ervaring van de cliënt: niets van wat de cliënt denkt, voelt en doet is als zodanig ‘dom’ of fout, altijd is het een uitnodiging tot exploratie en voortgaande symbolisering. Het derde principe specificeert het voorgaande: er moet een veranderingsdoel worden geformuleerd en een weg waarlangs dit kan worden gerealiseerd. Vanaerschot besteedde in dit verband onder meer aandacht aan het scheppen van een goed therapeutisch klimaat en aan het beïnvloeden van emotieschema's. Dit geschiedt bijvoorbeeld door middel van op echtheid van de therapeut geijkte confrontatie en de voor cliëntgerichte therapeuten vertrouwde methodiek van stapsgewijze ontsluiting en symbolisering van impliciete, aanvankelijk lichamelijk beleefde betekenis (focusing). Ten slotte introduceerde de spreekster als vierde principe dat van de onderscheidenlijke werkzame componenten. Als primaire relationele factoren besprak zij (1) betrokkenheid en participatie, (2) bevordering van correctieve emotionele ervaringen, en (3) stimulering van productieve informatieverwerking. Als secundaire, taakgerichte factoren behandelde zij (a) richten van de aandacht, (b) regulering van de intensiteit van de beleving en (c) bevordering van de exploratie. De congresgangers luisterden naar de lezing van Vanaerschot als naar een compendium van de cliëntgerichte methode, waaruit men een keuze kon maken voor ieders favoriete stepping stones. Haar bijdrage als geheel had in zijn overvloed een enigermate hermetisch karakter.

Frans de Jonghe, psychiater en psychoanalyticus, is werkzaam bij het AMC en Mentrum te Amsterdam, en werkt in eigen praktijk. Hij besprak de therapeutische relatie vanuit het perspectief van de hechtingstheorie. Bowlby is daarvan de onbetwiste grondlegger, maar De Jonghe ironiseerde niet zonder recht dat het een theorie is die ook vóór Bowlby al lang bekend was: bij alle vaders en moeders, zolang er mensen zijn. Na Bowlby volgde een indrukwekkende reeks onderzoekers van vooral psychoanalytische huize, aangevoerd door onder anderen Ainsworth. De hechtingstheorie is daarmee nog geen psychoanalytische theorie te noemen, al was het maar omdat zij vanuit analytische hoek aanvankelijk sterk is verguisd. Vanuit de zich ontwikkelende hechtingstheorie werden gaandeweg meer aspecten van veiligheid onderscheiden. Onder andere die van to be safe and to feel secure: de feiten tellen, maar ook de beleving van de feiten telt. Dat maakte dat de aanvankelijk simplistische causaliteit van de moederrol in het ontstaan van pathologie werd genuanceerd; het ‘therapeutische’ (!) mother blaming van enkele decennia terug veroorzaakt tegenwoordig bij oudere collega's vooral schaamrood op de wangen. In een recente uitwerking van de hechtingstheorie pleit Goldberg voor differentiatie van het veiligheidsconcept naar onderling onherleidbare aspecten van achtereenvolgens warmte (intimiteit), veiligheid in engere zin (autonomie) en waardering (respect). Daarmee herneemt het hechtingsparadigma klassieke thema's, die in eerdere theorievorming hun weg vonden in de libidotheorie, bindings- of hechtingstheorie in engere zin en zelfpsychologie.

De Jonghe had een rijk en transparant verhaal dat helaas hier niet in detail valt weer te geven. Het mondde uit in een heldere tweeledige conclusie met betrekking tot de opdracht aan de therapeut: deze dient er vooreerst voor te zorgen dat de cliënt de aangeboden relatie als een veilige haven kan ervaren, om vervolgens te bewerkstelligen dat de cliënt deze kan internaliseren. Uitdrukkelijk nam spreker daarmee afstand van het klassieke freudiaanse dictum dat een succesvolle analyse ‘nur in die Abstinenz durchgeführt werden (kann)’, om daarentegen te pleiten voor therapie waarin wel degelijk plaats is voor behoeftegratificatie (holding). Slechts in zo'n context kan het duiden effectief worden, waarbij de duiding zich richt op de actuele externe relaties in samenhang met én als partiële manifestaties van de interne. Die laatste vallen onderscheidenlijk zowel te begrijpen als de relaties met anderen uit de persoonlijke ontwikkelingsgeschiedenis als die met zichzelf of het zelf. Zo helder als dit moge schijnen, zodra men zich er rekenschap van geeft dat de therapierelatie er niet een van slechts de cliënt ten opzichte van de therapeut, maar tevens een van de therapeut ten opzichte van de cliënt is, kan men moeilijk anders dan onder de indruk geraken van de complexiteit. Deze is te beschrijven als het door elkaar heen interacteren van respectievelijk delen van (1) de realiteitsbeleving van zowel de therapeut als de cliënt, (2) de overdrachtsbelevingen van beiden en (3) de belevingen van beiden die stammen uit de primaire relatie(s). De therapeutische relatie is zo beschouwd een amorfe verzameling van niet minder dan achttien deelrelaties.

De Jonghe had er de tijd niet meer voor, maar had hij die wel gehad dan zou het hem niet moeilijk gevallen zijn om hier een inhoudelijke revérence te maken naar zijn publiek en naar het ervaring- en gedachtegoed waarin dit zich thuis voelt. Trouwens, het maken van revérences is voorbehouden aan dames. Desalniettemin bracht zijn voordracht grote waardering bij het publiek teweeg. Behalve aan de inhoud was dit ook toe te schrijven aan zijn spreektalent: helder, doorwrocht, op zijn tijd met humor.

Bart Schrieken, psycholoog en onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam, was de laatste der key-notesprekers. Hij wijdde het publiek in in de geheimen van de internettherapie uit de koker van Freddy Lange. Tegenover een (tenminste door mij verwacht) sceptisch publiek van bij uitstek gesprekstherapeuten stelde hij een weinig pretentieuze, maar ondertussen degelijk onderzochte behandelmethode, waarin het ‘gesprek’ versmald is tot een digitale uitwisseling van informatie. Schrieken leverde aansprekende getuigenissen van cliënten, die de methode roemen vanwege het comfort dat ze deze kunnen gebruiken op momenten dat ze daaraan toe zijn, en vanwege de anonimiteit en korte duur. Sommigen menen, mede door de dikwijls als to the point beleefde feedback van de persoonlijk toegewezen internettherapeut, dat het contact juist intensiever kan zijn dan in een face to face behandeling (intrigerend om te zien hoe de ‘abstinentie’ van de therapeut hier terugkomt!). In het begeleidende onderzoek is vooral gekeken naar twee groepen: die van mensen met een schokkende ervaring (variërend van trauma tot rouw) en die van mensen met werkproblemen – voorzover zij niet op basis van screening (met vragenlijsten) werden uitgesloten, zoals onder andere het geval is bij psychose, dissociatie, ernstige depressie, middelenafhankelijkheid; personen met zulke klachten worden doorverwezen. In meer detail demonstreerde Schrieken het verwerkingsprotocol, opgebouwd uit drie onderscheiden fasen:
1.  zelfconfrontatie: de cliënt wordt uitgenodigd om zo helder mogelijk de meest pijnlijke momenten te beschrijven en zodoende onder ogen te zien. Hij wordt hiertoe door zijn therapeut gestimuleerd door, onder andere, steunbetuiging en concretiserende vragen;
2.  herstructurering: de cliënt wordt uitgenodigd en geholpen zijn pijnlijke ervaring onder de loep te nemen vanuit een ander perspectief. Bijvoorbeeld: ‘Stel je voor dat dit je vriend zou zijn overkomen, wat zou je hem dan adviseren?;
3.  afsluiting door sharing: aan een vertrouwenspersoon een ‘kwaliteitsbrief’ schrijven over de schokkende ervaring.

Een en ander werd gelardeerd met voor- en nametingen en met evaluatie van de methode door de cliënten naar hun ervaringen ermee te vragen. De resultaten zien er goed uit.

Het zou lichtelijk overdreven zijn om te menen dat het publiek na deze voordracht overtuigd zou zijn van de meerwaarde van het wel zeer specifieke en smalle relatieaanbod dat in deze methode aan de cliënt wordt gedaan. Dat neemt niet weg dat men, naar mijn indruk, in positieve zin verrast was, niet in het minst door het gegeven dat veel aandacht geschonken wordt aan de persoonlijke en nauwkeurige feedback en door de doordachte opzet.

De plenaire lezingen werden gevolgd door een scala van workshops, waarvan ik er een volgde van Gerard Visser, psycholoog-psychotherapeut, werkzaam in ‘De Meren’. Zijn workshop had als titel ‘Ontmoeting of overdracht’. Het was, de spreker gaf dat zelf aan, in enige mate een reprise van de lezing van De Jonghe, vooral in de vaststelling dat therapie, zij het met aanzienlijke schade, versmald kan worden tot exploratie of duiding. Goede psychotherapie heeft daarentegen óók een aspect van wederzijdse gratificatie. Er ontstond een interessante dynamiek in de workshop, die ik zou willen duiden als een parallelverschijnsel van precies dat wat spreker trachtte te problematiseren: Visser, kennelijk in analytische traditie opgegroeid, bleef analyseren, terwijl zijn publiek hem in toenemende mate uitdaagde om zijn gezicht te laten zien. In mijn appreciatie: te veel taal aan de ene, te veel quasi onuitspreekbare vanzelfsprekendheid aan de andere zijde. Ik vond het eigenlijk wel mooi aansluiten bij het thema van het congres: de relatie dus, een thema dat blijft uitdagen tot reflectie en dat als zodanig meer een probleem is dan een antwoord op de vraag waar het in therapie om gaat.

Congressen van de specialistische psychotherapieverenigingen zijn goud waard; dit congres was daarop geen uitzondering. Tijdens de lunch en de borrel worden nieuwe relaties aangegaan; men analyseert en becommentarieert het gehoorde en ontmoet collega's en vrienden. Ook psychotherapeuten hebben een veilige haven nodig. De relaties die tijdens congressen worden aangegaan, bevestigd en verdiept, zijn voor de psychotherapeut therapeutische relaties.

Naar boven

Nieuwe locatie

Vanaf nu zijn alle artikelen via het platform van Boom op www.boomportaal.nl/tijdschrift/TVPT te raadplegen. Op de nieuwe omgeving is het tijdschrift te raadplegen via een Boom-account. Instructies hiervoor zijn begin september per e-mail verstuurd. Voor vragen kunt u contact opnemen met abonnementen@boom.nl.