Inleiding

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2003
10.1007/BF03062032

Inleiding

Inleiding

Jan JaspersContact Information

(1) 

Samenvatting  Begin dit jaar gaf de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen een rapport uit onder de titel ‘Nederlands, tenzij… Tweetaligheid in de geestes- en de gedrags- en maatschappijwetenschappen’. De commissie die het rapport schreef, constateert dat de positie van het Nederlands als wetenschapstaal steeds meer onder druk is komen te staan. Hoewel de commissie de voordelen van een mondiale lingua franca in de wetenschap onderkent, is zij van mening dat het behoud van het Nederlands als wetenschapstaal dient te worden nagestreefd.

Begin dit jaar gaf de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen een rapport uit onder de titel ‘Nederlands, tenzij… Tweetaligheid in de geestes- en de gedrags- en maatschappijwetenschappen’. De commissie die het rapport schreef, constateert dat de positie van het Nederlands als wetenschapstaal steeds meer onder druk is komen te staan. Hoewel de commissie de voordelen van een mondiale lingua franca in de wetenschap onderkent, is zij van mening dat het behoud van het Nederlands als wetenschapstaal dient te worden nagestreefd.

De westerse wetenschappelijke traditie kent van oudsher een lingua franca: lange tijd was dat het Latijn, waarna achtereenvolgens het Frans, het Duits en het Engels die rol overnamen. Na de Tweede Wereldoorlog heeft het Engels in praktisch alle wetenschappen een dominante positie verworven. Zelfs taalkundigen, ook zij die afkomstig zijn uit de neerlandistiek, publiceren steeds vaker in het Engels. De trend is onmiskenbaar en misschien ook wel onafwendbaar, gelet op de factoren die de dominante positie van het Engels stimuleren. Wetenschappers streven naar publicaties in gezaghebbende (dat wil zeggen: Engelstalige) tijdschriften en ontmoeten elkaar op internationale congressen waar Engels de voertaal is. Universiteiten moedigen door hun beoordelingsbeleid deze trend alleen maar aan. Publicaties in tijdschriften met zogenaamde hoge ‘impactfactoren’ wegen het zwaarst en auteurs met een hoge citation score verwerven de hoogste wetenschappelijke status. Ook subsidies voor wetenschappelijk onderzoek zijn steeds moeilijker te verwerven als men zijn aanvraag niet kan onderbouwen met Engelstalige publicaties van eigen hand.

Al is hier op het eerste gezicht weinig mis mee, deze ontwikkeling heeft ook een keerzijde. Het is al merkwaardig dat in sommige disciplines publicaties in het Nederlands niet of nauwelijks meetellen; het is onbegrijpelijk dat Nederlandstalige publicaties ‘strafpunten’ kunnen opleveren voor de auteurs. De commissie verwijst naar de visitatie van het psychologisch onderzoek in Nederland waarbij dit laatste het geval bleek: de rekenmethode was zodanig dat Nederlandstalige publicaties de gemiddelde ‘kwaliteit’ van de publicaties naar beneden bracht. Hier lijkt de impliciete boodschap dat alleen inferieure onderzoekers over inferieur onderzoek nog in de eigen taal publiceren.

Deze ontwikkeling is te gek voor woorden en een tegenbeweging kon dan ook niet uitblijven. De commissie geeft de discussie rond de positie van het Nederlands als wetenschapstaal goed weer. Het zou te ver voeren het gehele betoog weer te geven, maar enkele saillante gegevens zijn het vermelden waard. Zo wordt verwezen naar het gebruik van het Engels als instructietaal in het hoger onderwijs. Doceren in het Engels, aan sommige Nederlandse en Vlaamse universiteiten populair, blijkt niet erg effectief. Onderzoek wijst uit dat de kwaliteit van het onderwijs ongeveer 30% afneemt, waaraan zowel de beperkingen van de docent als van de student debet zouden zijn. Wie wel eens internationale congressen bezoekt, zal gemakkelijk de parallel met de spreker en zijn gehoor zien.

Bij het pleidooi van de commissie voor ‘tweetaligheid’ van de wetenschapper noemt zij enkele belangrijke argumenten voor een gelijkwaardige plaats van het Nederlands naast het Engels. De meeste wetenschappers zullen beamen, hoe meertalig zij ook zijn, dat zij conceptualiseren in hun moedertaal. Direct schrijven in een andere taal gaat ten koste van de kwaliteit van het wetenschappelijk denken. Bovendien, zo stelt de commissie, sluit oriëntatie van wetenschappers louter en alleen op de lingua franca degenen die deze taal slecht beheersen uit. Dat kan de scheiding tussen internationaal georiënteerde academici en op de eigen samenleving gerichte technici, hulpverleners en docenten versterken.

Als redacteur van dit Nederlandstalige tijdschrift is de herkenning bij het lezen van het rapport groot. De aandachtige lezer zal hebben opgemerkt dat in onze serie ‘Onderzoek en psychotherapie’ inmiddels drie artikelen zijn verschenen, maar ook dat het alweer enige tijd geleden is dat de laatste bijdrage verscheen. Hoewel er verschillende manuscripten in voorbereiding zijn, gaat de werving moeizaam. De vaak universitair werkzame auteurs geven nog wel eens te kennen prioriteit te geven aan een Engelstalige publicatie over hun onderzoek. Begrijpelijk wellicht vanuit hun persoonlijke carrièreperspectief of dat van hun promotor, maar de in de praktijk werkzame vakgenoten worden er doorgaans niet mee bereikt.

Een mooie illustratie van de stelling dat een auteur zijn creativiteit, kritische zin en taalbeheersing optimaal kan tonen in zijn moedertaal is het eerste artikel in dit nummer. Hierin gaat het ook over taal, maar dan niet over de taal van de wetenschapper maar over taal in de praktijk van experiëntiële psychotherapie. Depestele stelt de eigen taal van de cliënt centraal en onderzoekt diepgaand de relatie tussen de tekst en de beleving van de cliënt. Voorbeelden uit de praktijk illustreren zijn betoog.

De praktijk van de psychotherapie staat op geheel andere wijze centraal in de serie ‘Een bijzondere casus’. In dit nummer vindt u de tweede bijdrage aan deze nieuwe serie. Tot ons genoegen heeft de oproep aan de lezer om over eigen praktijkervaringen te schrijven verschillende interessante artikelen opgeleverd. Scharwächter schrijft over zijn ervaringen met de introductie van groepsdynamische groepstherapie in een setting waarin vooral vanuit een gedragstherapeutisch referentiekader wordt gewerkt. Het groepsfocale-conflictmodel biedt een bruikbaar kader om de sociale angst en separatie-individuatieproblematiek van de groepsleden te bewerken.

De rubriek ‘Gelezen’ bevat recensies van Berretty over cognitieve therapie met groepen, van Thöne over normen en rollen in groepen, van Dom over de gedragtherapeutische aanpak van alcoholverslaving en van Vanaerschot over het proefschrift van Takens. In de rubriek ‘Gehoord’ zijn verslagen opgenomen van Snijders over ‘De dag van de psychotherapie’, van Gomperts over het lustrumcongres ‘Psychoanalyse anno 2002’ en van Stommel over het VCgP -congres ‘De therapeutische relatie’.

Naar boven