De samenhang van schaamte en geweld

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2003
10.1007/BF03062020
De samenhang van schaamte en geweld

Martine GroenContact Information

(1) 

Samenvatting  Schaamte is een belangrijke emotie. Dit artikel gaat over de spiraal van schaamte en geweld in paarrelaties en gezinnen. Als er in conflicten lichamelijk geweld wordt gebruikt, schamen beide partners zich, maar zeer verschillend. Vrouwen trekken zich terug, vernederen zichzelf en kunnen tegen zichzelf gerichte destructiviteit vertonen. Mannen, die meestal degenen zijn die slaan, ontkennen het gevoel van schaamte en reageren met woede als ze zich vernederd voelen.
martine groen, psychotherapeut, is werkzaam in eigen praktijk te Amsterdam.

Schaamte is een belangrijke emotie. Dit artikel gaat over de spiraal van schaamte en geweld in paarrelaties en gezinnen. Als er in conflicten lichamelijk geweld wordt gebruikt, schamen beide partners zich, maar zeer verschillend. Vrouwen trekken zich terug, vernederen zichzelf en kunnen tegen zichzelf gerichte destructiviteit vertonen. Mannen, die meestal degenen zijn die slaan, ontkennen het gevoel van schaamte en reageren met woede als ze zich vernederd voelen.

In dit artikel staat de reactieketen schaamte-woede-vermijden-vernederen-wraak centraal. In het werk met paren en gezinnen is het belangrijk om schaamtepatronen zichtbaar en voelbaar te maken, zowel het beschamen van de ander als de schaamte zelf. Aan de hand van theorieën over schaamte wordt vanuit verschillende disciplines naar bruikbare invalshoeken gezocht om in de therapeutische praktijk de schaamtespiraal te doorbreken. Voor het werk met niet-westerse gezinnen is het belangrijk de verschillen in schaamtepatronen op te sporen en er doelbewust mee te werken. Tot slot komen de mogelijke reacties van de therapeut aan de orde, de valkuilen als er veel schaamte in de therapie naar voren komt en de manieren om deze tegenoverdrachtgevoelens het hoofd te bieden.


Inleiding

Schaamte is een belangrijke emotie bij paren die geweld gebruiken bij conflicten in de relatie. De mishandelaar - meestal de man - schaamt zich voor zijn daden, de mishandelde - veelal de vrouw - schaamt zich voor wat haar overkomt. Terwijl het - vaak niet herkende - schaamtegevoel bij de man na enige tijd tot nieuwe geweldsuitbarstingen kan leiden, maakt de schaamte bij de vrouw dat ze zich terugtrekt en zichzelf gaat vernederen. Deze dynamiek versterkt de spiraal van geweld bij paren (Van Lawick & Groen, 1998) en houdt deze in stand. Schaamte dient in therapieën met paren die hulp zoeken in verband met geweld in de relatie uitdrukkelijk aan de orde te komen om de spiraal van geweld te kunnen doorbreken.

Dit artikel gaat over de vraag op welke wijze schaamte en geweld samenhangen en hoe deze samenhang in therapeutische situaties kan worden behandeld. Na een onderzoek naar de gelaagdheid van het schaamtegevoel en de samenhang tussen schaamte als regulerende en als ontwrichtende emotie volgt een zoektocht naar bruikbare therapeutische interventies om de spiraal van schaamte en geweld te doorbreken. Tot besluit worden in het artikel kort enkele valkuilen behandeld die de therapeut kan tegenkomen bij het bespreken van schaamtevolle, gewelddadige gebeurtenissen in relatietherapie.


De spiraal van schaamte en geweld

Het echtpaar is verwezen door de huisarts. Man en vrouw komen gespannen binnen. Zij lijdt volgens haar man en de huisarts aan een depressie. Tijdens het intakegesprek blijkt bij het nauwkeurig doorvragen naar de goede en slechte tijden van het echtpaar dat er meer aan de hand is. De man heeft een goede baan als diplomaat. Zijn vrouw en kinderen zijn hem bij zijn werk steeds gevolgd, nu al vijftien jaar lang om de paar jaar naar een andere plek. Bij de komst van het eerste kind zijn de ruzies begonnen. De vrouw voelde zich tot niets in staat, minderwaardig aan haar man en sterk geïsoleerd. Na ruzies tussen de echtelieden, waarbij de man de vrouw vernederde, trok de vrouw zich emotioneel terug. Naar buiten bleef ze de rol van perfecte echtgenote en gastvrouw vervullen. Na het tweede kind nam haar isolement toe. Mevrouw ging pillen slikken om van het nare gevoel af te komen. Ze maakte haar man verwijten. Hij kon niets meer goed doen. Uit wanhoop en de behoefte om tot haar door te dringen is hij haar gaan slaan. Zij is zich als reactie daarop nog meer terug gaan trekken en geeft hem gelijk: ze is niet de moeite waard. Hij mag haar wat haar betreft doodslaan, het maakt haar niet meer uit. Hij schaamt zich voor zijn vrouw, voor haar uitspraken, voor haar uiterlijk dat er niet op vooruit is gegaan, én hij schaamt zich voor zijn woedeaanvallen en geweld. Zijn vrouw gaat steeds meer drinken en kan het decorum dat hoort bij een diplomatenvrouw nauwelijks meer ophouden. Dan is voor hem de maat vol. In een heftige ruzie smoort hij haar gejammer door een kussen op haar hoofd te drukken. Bijna stikt ze. Ze besluiten hulp te zoeken.

Bij geweld in de relatie worden tussen de partners en de andere gezinsleden voortdurend grenzen overschreden, waarbij de mishandeling gepaard gaat met dreiging, intimidatie, vernederen, treiteren en ander emotioneel kwetsend gedrag. Het geweld is ingebed in een patroon van machtsuitoefening, waarin vaak een afwisseling te zien is tussen gewelddadig en relatief rustig gedrag. Juist die wisseling van schaamteloos gedrag en de pauzes waarin er weer liefdevol gereageerd wordt, versterken paradoxaal genoeg de binding met de gewelddadige partner. In de pauzes na de uitbarsting van geweld ervaren beide partners de schaamte. De man schaamt zich omdat hij zichzelf niet onder controle wist te houden en de vrouw omdat ze zo gekwetst en vernederd is en het slaan niet heeft weten te voorkomen. Wanneer er kinderen zijn, schamen beide partners zich bovendien tegenover de kinderen, omdat zij weten dat die eronder lijden. Op deze fase van schaamte volgt dan vaak weer een periode van woede, wrok en verborgen revanche van de vrouw, en onbeheerste woede van de man. Samen zoeken zij opnieuw het gebied op waar grenzen worden verlegd. Als er eenmaal geslagen wordt, is er een grens van veiligheid en vertrouwen gepasseerd. Dit blijkt de relatie fundamenteel te veranderen waardoor herhaling waarschijnlijk wordt.

‘Na de tweede keer merkte ik dat ik doorging met slaan en was ik niet meer te stuiten. Pas achteraf realiseerde ik me wat er gebeurd was en schaamde ik me. Ik schaam me om wat er gebeurd is, maar ook omdat ik mijzelf niet meer in de hand kan houden; ik voel me schuldig om wat ik haar heb aangedaan.’

Analyse van de spiraal van schaamte en geweld laat zien dat de partners steeds weer - vergeefse - pogingen doen om de relatie te herstellen. Na het geweld probeert het paar in eerste instantie met alle kracht de relatie weer op de rails te krijgen en te vergeten, te ontkennen wat er gebeurd is. Deze gezamenlijke ontkenning van het geweld en van de schaamte verbindt hen. Beide partners houden elkaar als het ware in deze gezamenlijke geheimhouding en ontkenning ‘gegijzeld’, een dynamiek waarin de ‘partners in schaamte’ zichzelf steeds verder vastzetten en geen uitweg meer zien. Deze spiraal van schaamte heeft voor beide partners een verschillende inhoud. De vrouwelijke partner trekt zich meestal terug en internaliseert de schaamte als ze vernederd wordt, als haar lichaam wordt veracht en haar identiteit wordt beschaamd. Zij maakt op subtiele wijze haar onvrede duidelijk, bijvoorbeeld door ziek te worden, te klagen over haar beschaamde lichaam. Haar gevoel van minderwaardigheid wordt aanleiding voor nieuwe confrontaties. Zij doet haar best het conflict te vermijden uit angst voor nieuwe kwetsuren. De man externaliseert zijn schaamte door woede-uitbarstingen waarvan hij de oorzaak en schuld bij haar onmogelijke gedrag legt. Hij ziet in haar zelfvernedering en slachtoffergedrag juist aanleiding om haar opnieuw te vernederen. Zíj weet hoe ze hem kan kwetsen en kan raken op zijn gevoeligste plekken, zodat hij geen weerwoord meer heeft. Dit proces van wederzijdse vernedering en beschaming krijgt de vorm van een spiraal met een eindeloze herhaling van beschamen, schaamte en geweld, die van binnenuit meestal niet meer te doorbreken is.


Schaamte als alledaagse emotie

‘Je dood schamen’, ‘door de grond gaan van schaamte’, het zijn alledaagse uitdrukkingen die uitdrukking geven aan de heftigheid van schaamte als emotie. Schaamte is even gewoon als andere gevoelens. Toch hebben de sociale wetenschappen deze emotie lange tijd niet de aandacht gegeven die andere emoties wel kregen. Decennia lang zijn gevoelens van schaamte en schuld als onderwerp verwaarloosd. Aan het einde van de jaren '60 van de vorige eeuw zijn schuld en schaamte als belangrijke morele categorieën in de opvoedingspraktijk weer naar voren gekomen. Schaamte is nu een populair onderwerp in het wetenschappelijk denken en onderzoek (Weijers, 2000). Drie gebieden houden zich met deze materie bezig: de antropologie, psychologie en forensische psychiatrie. Ik zal ze achtereenvolgens behandelen.


Antropologische en cultuur-sociologische visies

Schaamtegevoel is volgens antropologen vooral een sociaal fenomeen en sterk afhankelijk van de culturele context. Schaamte speelt een belangrijke rol in de socialisatie van het subject, om dat subject op de rechte weg te houden. Hier ligt ook een belangrijk verschil tussen schaamte en andere emoties: schaamte verwijst naar gedrag, naar morele aanspraken en naar sociaal-economische verhoudingen. Schaamte reguleert het sociale verkeer tussen mensen. Schaamteloos gedrag roept dan ook sociale uitsluiting op.

Er is een verschil in de regulering van schaamte door de sociaal-culturele context tussen westerse en niet-westerse culturen. In niet-westerse schaamteculturen houdt schaamte verband met en komt tot uitdrukking in de sterk uiteenlopende opdrachten aan mannen en aan vrouwen. Schaamte hangt hier samen met het sociale contract dat gesloten is in de familie en in de culturele gemeenschap. In het werk met paren uit niet-westerse culturen is schaamte vaak een centraal gegeven. Een vrouw uit Montenegro formuleert het zo: ‘Schaamte houdt je klein, ik durf niets te vragen, het isoleert me van anderen. Ik heb het gevoel door iedereen bekeken te worden als ik bijvoorbeeld alleen naar de bioscoop ga. De codes zijn hier heel strikt, zeker voor vrouwen.’ Hoe sterk de schaamte kan zijn, blijkt uit wat iemand mij kort na de oorlog in Kosovo toevertrouwde: ‘Ik heb liever een zoon die gedood wordt dan een dochter die verkracht is.’ Een verkrachting roept een kettingreactie van schaamte en bijbehorende wraakacties op in de familie. Deze kunnen vernietigend werken en hebben verregaande consequenties, niet alleen voor het betreffende meisje, maar voor de hele gemeenschap. Maagdelijkheid van meisjes en seksualiteit van vrouwen vallen onder het beheer van de mannelijke collectiviteit. In het Westen is dat niet het geval. Daar zijn de verboden rond seksualiteit tijdens de opvoeding geïnternaliseerd. In niet-westerse samenlevingen worden seksuele behoeften gecontroleerd door krachten buiten het individu. De verantwoordelijkheid voor de bescherming van vrouwen en de eer van de familie ligt bij de mannen. Door zich niet te voegen naar de seksuele normen brengen vrouwen schande over de familie. Dat is een van de ergste vergrijpen in een niet-westerse schaamtecultuur. Mannen gaan zich hierdoor dominanter gedragen en voelen zich gedwongen voortdurend het gedrag van vrouwen te controleren. Scheiding, zelfs na langdurige mishandeling, is voor vrouwen geen optie. Ze lopen grote risico's om uitgestoten te worden. Alles wat gezegd kan worden over mishandeling, misbruik en verkrachting, maar ook over seksueel plezier met een ander wordt verzwegen. Het mag in het openbaar niet worden verteld. Schaamteculturen zijn zwijgculturen. Het zwijgen beschermt de gemeenschap omdat ‘beschamende’ gebeurtenissen verregaande gevolgen kunnen hebben voor het sociale leven.

In niet-westerse culturen zijn emoties gericht op de relaties met anderen. Ze hebben betrekking op processen die bemiddelen tussen personen, acties en gebeurtenissen. In feite gaat het om in- en uitsluiting van groepen. Schaamteprocessen hebben zowel een publieke als een private functie. Zij reguleren de morele codes van de gemeenschap. Voor vrouwen betekent dit dat zij voortdurend door schaamte worden getroffen. Zoals een vrouw zei: ‘Waar is geen schaamte? Alles is ervan doordrenkt.’ Voor mannen houdt deze code in dat zij schaamte openlijk in woede mogen omzetten. Dat is nu precies het verschil met de westerse cultuur. In deze cultuur moet schaamte verborgen blijven. Elias (1982) heeft dat proces van schaamteonderdrukking gedemonstreerd en geanalyseerd aan de hand van de etiquetteboeken uit de Middeleeuwen tot aan het einde van de 19eeeuw. Volgens Elias is het kenmerkend voor de westerse cultuur dat wordt vermeden emotionele uitersten uit te drukken: ‘Sociale overleving en succes in deze samenlevingen zijn, met andere woorden, tot op zekere hoogte afhankelijk van een betrouwbaar pantser (niet te sterk en niet te zwak) van individuele zelfbeheersing. In dergelijke maatschappijen is er slechts betrekkelijk weinig ruimte voor het tonen van hevige emoties, van sterke antipathieën en afkeer van mensen, laat staan voor razende woede, blinde haat of de drang om iemand het hoofd in te slaan. Heftig geagiteerde mensen, in de greep van gevoelens die ze niet kunnen beheersen, zijn gevallen voor het ziekenhuis of voor de gevangenis. Toestanden van grote opwinding worden beschouwd als abnormaal en als een gevaarlijk voorspel van geweld in een menigte’ (geciteerd in Goudsblom, 1997, p. 169-170).

In zijn onderzoek laat Elias zien dat het verbergen van schaamte in de loop van de eeuwen steeds sterker is geworden. De schaamtedrempels zijn verhoogd en de schaamte wordt steeds meer geïnternaliseerd. Het onderzoek van Elias neemt in de wetenschappelijke literatuur een uitzonderlijke positie in. In het algemeen wordt in die literatuur nauwelijks aandacht besteed aan schaamte als een emotie die het sociale, morele en politieke leven reguleert. White (1992) noemt het gebrek aan onderzoek naar schaamte als emotie een consequentie van het eurocentrisme waaraan veel onderzoeksmodellen lijden. Misschien vindt deze lacune in de sociale wetenschappen haar verklaring in het feit dat schaamte geïnternaliseerd is in het bewustzijn van het individu en daardoor niet als een sociaal fenomeen wordt gezien. Dat neemt niet weg dat schaamte ook in West-Europa altijd van invloed is geweest op de sociale relaties. Via de internalisering van het subject is zij op een subtiele manier doorgedrongen in de sociale structuren.

Vrouwen lijden in de Europese cultuur, maar ook in niet-westerse culturen, meer aan schaamte dan mannen. Bij mannen manifesteert schaamte zich vooral in woede en agressie. Dit onderscheid tussen mannen en vrouwen is terug te vinden in de psychotherapeutische praktijk. Het zou van belang zijn dat niet alleen de psychoanalyse, maar ook de sociale wetenschappen hieraan meer aandacht zouden besteden. De aanwezigheid in onze samenleving van andere culturen waarin schaamte heel anders wordt beleefd, zou daarbij een impuls kunnen vormen.

In een belangwekkend onderzoek naar emoties en cultuur heeft Anna Wierzbicka (1994) ‘de taal, de emoties en het culturele script’ onderzocht. Ze vergelijkt de taal die Amerikanen gebruiken met de taal van de Polen en tracht daarbij aan te geven wat belangrijke betekenisgevende woorden in deze twee culturele scripts zijn. Culturen hebben verschillende houdingen tegenover gevoelens. Vooral de normen voor het beheren of beheersen van gevoelens verschillen. Verder wisselen de strategieën waarin de emotionele communicatie verloopt. Anglo-Amerikanen volgen scripts waarin ze aangemoedigd worden om zich overwegend goed te voelen en ze hebben strategieën geleerd om dat te bereiken. Taal ondersteunt het script om gevoelens te analyseren en te controleren, om te voorkomen dat iemand zich slecht gaat voelen. In dit script voelen mensen schaamte wanneer het niet goed gaat, wanneer ze zich afhankelijk voelen van anderen en niet in staat zijn om problemen op eigen kracht op te lossen. In deze cultuur is therapie een belangrijk middel om weer self-made en self-supporting te worden. In de Poolse cultuur is het geen schande om te lijden en te falen. Klagen is een cultureel script, geïnspireerd door de Jiddische cultuur en vermengd met de autochtone cultuur. Iemand die zich verloren voelt of tekortschiet, vindt in klagen een uitweg en hoeft niet te vluchten in schaamte.

Het Amerikaanse script verbreidt zich op dit moment over West-Europa. De ideologie van de individualisering is de meest pregnante uiting daarvan, met als neveneffecten een sterk narcistisch verlangen naar succes, prestige, bewondering en een snelle vervulling van wensen. Mooij (2002) verwijst naar de dominante beeldcultuur waarin dat narcistische verlangen een overheersende rol speelt. Door de media en de opkomst van de nieuwe technologie is het beeld richtinggevend geworden, als een spiegel voor persoonlijke ervaring en maatschappelijke opvattingen. De taal is ondergeschikt gemaakt aan het beeld en functioneert bij de gratie van de beelden. Deze verandering wordt ondersteund door de opkomst van de nieuwe technologie waarin de werkelijkheid wordt vervormd door het beeld. ‘Een dergelijke cultuur zal gekenmerkt zijn door sterke beheersingsdrang en resultaatgerichtheid, zonder veel besef van de onvermijdelijkheid van falen’ (Mooij, p. 116). In zijn ogen zijn dit de kenmerken van een samenleving waarin zelfgenoegzaamheid, prestige, beheersing, eenheid en totaliteit het beeld bepalen. ‘Ik weet wat ik wil, ik maak zelf mijn keuze.’ Volgens Mooij wordt het narcisme van de beeldcultuur getekend door een ongelimiteerde rivaliteit en competitie in menselijke relaties. Men spiegelt zich aan elkaar, er zijn geen grenzen meer te onderscheiden, er is geen erkenning van het verschil tussen het subject en de ander. In dit proces van strijd is het voorspelbaar dat elkaar vernederen en elkaar beschamen een volgende fase kan zijn in het collectieve narcisme. In mijn ervaring met strijdende echtparen blijkt het verlies van grenzen en respect voor de waarden van de ander een veelvoorkomend verschijnsel te zijn. Het gaat hier om de onvervulbaarheid van het verlangen naar een totale eenheid, het zoeken naar een oplossing van een gevoeld ‘tekort’ dat partners op elkaar projecteren.


Psychologische visies op schaamte, woede en schuld

Psychoanalytische studies wijzen erop dat schaamte pijnlijk is omdat iemands identiteit in het geding is. Dat is bij schuld niet het geval. Daar gaat het oordeel over de daad zelf. Schuld is goed te maken of in te lossen, bij schaamte is dat veel moeilijker. Deze emotie verwijst naar fundamenteel tekortschieten, en dat geeft een gevoel van falen, van ontoereikendheid. Als je niet voldoet aan een beeld dat je van jezelf hebt of waarvan je denkt dat anderen het van je hebben, ontstaat een gevoel van schaamte. Het zelfbeeld wordt geschonden. Bij schaamte staat het zelf centraal dat veroordeeld wordt; bij schuld is het niet het zelf dat negatief beoordeeld wordt, maar een daad.

Ook Lewis (1971) brengt naar voren dat schaamte een overheersend gevoel is. In de therapiesessies die Lewis heeft gecodeerd, blijkt schaamte meer dan andere gevoelens, zoals trots, liefde, woede, verdriet of angst, een bepalende rol te spelen. Een opmerkelijke ontdekking van Lewis is dat schaamte die niet herkend en erkend wordt en zich in het onbewuste afspeelt vaak leidt tot agressie en vervolgens tot schuldgevoel over die agressie. De schaamte wordt ontkend en verdrongen om de pijn niet te hoeven voelen. De omgebogen schaamte komt terug in een obsessieve vorm, waarbij de met schaamte beladen scène zich steeds in het innerlijk herhaalt. Dit innerlijk repeteren van de scène is een afweer tegen het pijnlijke gevoel van vernedering of het gevoel niets waard te zijn. De persoon kan hiervoor ook een beroep doen op andere mechanismen, compensatiefantasieën, en zich bijvoorbeeld verlaten op imaginaire projecten, zoals geld, roem en macht over anderen. In therapieën met mannen die hun vrouwen regelmatig slaan, keert deze niet-erkende schaamte vaak terug. De relatie tussen schaamte en woede is bevestigd in een grootschalig onderzoek van Tangney en Dearing (2002). Mensen die zich schamen, hebben de neiging zich terug te trekken en situaties te vermijden waarin ze opnieuw aan de dreiging van schaamte worden blootgesteld. Wegrennen helpt, maar niet voor lang, want de schaamte blijft. Een andere vluchtstrategie is de neiging om de schuld bij anderen neer te leggen en boos en vijandig op hen te reageren. In paarrelaties zijn deze beide reactiepatronen destructief. Beide bewegingen zijn ook componenten van de spiraal van schaamte en geweld waarin relaties vastlopen.

Uit het onderzoek van Tangney en Dearing blijkt voorts dat schuld niet op dezelfde manier is verbonden met woede als schaamte. Mensen die zich schuldig voelen, blijven verbonden met anderen en willen ‘hun fouten’ goedmaken. En anders dan schaamte leidt schuld niet direct tot een aantasting van het gevoel van eigenwaarde. Mensen die zich schamen, hebben de neiging om destructiever te opereren dan mensen die neigen tot schuldgevoel. Uit ander onderzoek (Tangney, 1995; Lansky, 1987) blijkt dat paren bij wie schaamte een grote rol speelt meer risico lopen escalerende ruzies te krijgen. Ze brengen niet alleen hun kwetsbaarheid mee in de relatie, maar ook het onvermogen om zich veilig te hechten en ze zijn bang om negatief beoordeeld te worden. Ook ontbreekt het ze aan empatisch vermogen. Schaamtegebonden relaties worden gekarakteriseerd door herhaling van afwijzing en openlijke vernedering. Het ontbreekt in die verbintenissen aan interacties waarin het beeld van zichzelf en van de ander wordt bevestigd en de integriteit van de relatie in stand kan blijven.

Mannen blijken gevoeliger te zijn voor schaamte als het om sociale status gaat en vrouwen zijn gevoeliger als de verbintenis in het geding is. Mannen vertonen eerder vlucht- of aanvallend gedrag als ze zich vernederd voelen, vrouwen zijn meer geneigd de zaak te sussen en ervoor te zorgen dat de band in tact blijft. Bovendien hebben vrouwen in het algemeen meer last van schaamtegevoelens dan mannen. Uit het onderzoek van Tangney en Dearing blijkt dat schaamte van vrouwen zich vooral uit in zelfbeschadiging, zelfverachting en zelfverminking. Bij mannen komt dat zelden voor omdat de schaamte bij hen naar buiten wordt geprojecteerd. Uit verschillende andere studies blijkt dat mannen die slaan meer schaamtereacties hebben en in hun jeugd meer dan anderen zijn afgewezen, vernederd en uitgescholden, zowel publiekelijk als privé (Dutton, Van Ginkel & Starzomski, 1995). Voor vrouwen die geslagen zijn, is schaamte een primaire reactie. Ze zijn geneigd de schaamte over de gewelddadige incidenten te internaliseren en zichzelf de schuld daarvan te geven.

Theoretici zijn het erover eens dat schaamte, gehechtheid en zelfgevoel onderling samenhangen. Hoe die samenhang er precies uitziet, is minder duidelijk. Volgens Tangney en Dearing (2002) leidt een opvoeding die gebaseerd is op beschamen tot schaamtegevoeligheid in latere relaties en tot meer uitbarstingen van geweld in oplopende ruzies. De analyticus Morrison (1989) spreekt over een dynamische spanning tussen ervaringen van het zelf die naar buiten gericht zijn en naar binnen gerichte ervaringen die het leven klein en onbeduidend doen lijken. Schaamte kan volgens hem verbonden worden met beide polen. Hij vraagt zich af of narcistische kwetsbaarheid leidt tot een gevoel van schaamte omdat een kind niet in staat is zich onafhankelijk en autonoom te ontwikkelen in de buitenwereld, of dat schaamte zich in de binnenwereld manifesteert omdat een kind er niet in slaagt een gevoel van eigenwaarde vast te houden in het verlangen naar de belangrijke ander.

Ook psychoanalytici als Kernberg (1975), Kohut (1971), Lewis (1971) en Lansky (1987) hebben de afgelopen decennia schaamte, narcisme en hechting met elkaar verbonden. Kohut (1971) verbindt schaamte, geuit op een gewelddadige manier, met narcistische woede die voorkomt bij mensen, vooral mannen, die zich in de primaire groep (familie, gezin) bedreigd voelen. Het behoud van zelfwaardering hangt bij deze mannen af van de onvoorwaardelijke waardering van een ander die dat steeds bevestigt of van iemand die er permanent is en geïdealiseerd wordt. Een belangrijk element in het ontstaan van schaamte is de wijze waarop kinderen feedback krijgen. De blik van de ander die bemoedigt of ontmoedigt, is bepalend. Als de blik van de ouder stelselmatig het bestaan van het kind ontkent, is het kind aan zichzelf overgeleverd. In de theorie van Kohut is er een verschil tussen het ideaalbeeld van moeder en vader. De moeder is meer bepalend dan de vader bij de vorming van het zelfbeeld van het kind in het eerste jaar. Wanneer de behoefte om als een totaal, uniek geliefd wezen behandeld te worden wordt bevredigd, draagt dit bij tot een stabiel zelfgevoel van het kind. Als dat verlangen regelmatig ontkend wordt, leidt dat tot een kwetsbaar, schaamtegevoelig zelfbeeld. Het kind voelt zich steeds in de ogen van de ander tekortschieten. Het gevolg daarvan is het ontstaan van een overdreven positief zelfbeeld ter compensatie van het falende zelf, meestal resulterend in een narcistische persoonlijkheidstoornis. (Morrison, 1989).

In dit psychoanalytische gedachtegoed gaat schaamte samen met het niet voldoen aan de standaarden van het ideaalbeeld van de ouders, die door het kind worden geïnternaliseerd. De afwezigheid van een ideaal of een doel is een bron van de teleurstelling over het zelf en het ontstaan van een minderwaardigheidsgevoel. Kenmerkend voor dit gevoel is een gevoel van leegte, somberheid of depressiviteit, dat moet worden afgeweerd. Bij hun vlucht in narcisme zijn vooral mannen geneigd om vrouwen te idealiseren en ze als heilige (de moeder, de mooiste) op een voetstuk te zetten. De narcistische woede komt op wanneer de waardering wegvalt of wanneer de idealisering van de ander geen stand meer houdt; dit kan men zien als een verdedigingsmechanisme van een weinig coherent zelf tegen overweldigende schaamtegevoelens. Wanneer hun vrouw vervolgens met verlating dreigt, is dat vaak de aanleiding voor mannen om te gaan slaan.

Ook bij Kernberg (1975) wordt schaamte verbonden met afweer en verdediging van het zelfbeeld dat in de ogen van de ander niet voldoet. Deze auteur heeft het ‘Jekyll & Hyde-mechanisme’ beschreven, een splitsing van de goede en slechte aspecten van het zelf, die ook vaak door vrouwen wordt herkend als ze hun man beschrijven. ‘In de buitenwereld is hij een andere man, charmant en geweldig. Binnen verandert hij, ik zie het vaak al aan zijn gezicht.’ Meestal wordt dit splitsingsmechanisme als een van de belangrijkste verdedigingsmiddelen gezien van een narcistische persoonlijkheidsstructuur.


Visies uit de forensische psychiatrie

Dutton (1998) heeft in zijn forensisch-psychiatrische praktijk 700 mannen onderzocht en gevolgd die zich schuldig hadden gemaakt aan mishandeling. Hij stelde bij de meerderheid een posttraumatisch stresssyndroom vast. Volgens Dutton zijn er drie terugkerende elementen in de geschiedenis van mannen die zich misdragen als partner: onverwachte en willekeurige ernstige mishandeling en vernedering door hun vader, een onveilige gehechtheid aan hun moeder, en het getuige geweest zijn van het mishandelen en vernederen van hun moeder door hun vader. Deze ervaringen zijn volgens Dutton niet los van elkaar te zien in de ontwikkeling van de gewelddadige man. Zij creëren een voedingsbodem voor gewelddadig gedrag in het verdere leven. De herhaling van het geweld bij conflicten brengt hij in verband met het repeterend gedrag dat bij gewelddadig getraumatiseerde mannen vaak optreedt. Kenmerkend is een machteloze woede, aangedreven door een enorme angst opnieuw verlaten te worden, die niet onder controle kan worden gehouden. Bij het slaan van zijn vrouw dissocieert de man en wordt hij als het ware een ander. Zijn vrouw wordt diegene die niet te vertrouwen is, de hoer. Dutton ziet het beschaamd worden van jongens door hun vader als één van de zwaarwegende ervaringen die resulteren in de herhaling van het geweld dat ze zelf ondervonden hebben. De emotionele uitbarsting gaat gepaard met het vernederen en beschamen van de ander die als vijand wordt beleefd. Helaas ontbreekt, net als bij de meeste psychoanalytici, ook bij Dutton de sociaal-culturele context waarin geweld wordt gebruikt. Hij noemt in dat verband geen enkel cultureel element en vat het subject op als een zelfstandige, isoleerbare eenheid van ervaringen. Evenmin maakt hij onderscheid tussen vrouwen en mannen, ook niet als het over het socialisatieproces gaat.

Weijers (2000), die zich heeft beziggehouden met het strafrecht voor jongeren, betrekt de culturele context wel in zijn redeneringen over schaamte en schuld. In zijn beschouwingen buigt hij de begrippen schuld en schaamte naar elkaar toe. Hij beweert dat schaamte veel weg heeft van faalschuld, die geïnduceerd wordt als een kind niet voldoet aan de standaard van de opvoeders. Interessant in zijn redenering is de betekenis van het morele appel op schaamte in de opvoeding. Weijers ontdoet de schaamte van haar destructieve uitwerking door het begrip faalschuld eraan te verbinden. In de context van de opvoeding is schaamte een proces waarin het vertrouwen van opvoeders wordt beschaamd en dit beschamen houdt tegelijkertijd de belofte in dat de vertrouwensband zal worden hersteld. Het gevoel van falen is dan niet verbonden met hoge, onbereikbare idealen, maar wordt gezien als het effect van tekortschieten ten opzichte van de alledaagse standaarden waaraan men zich gebonden acht.


Van theorie naar praktijk

Wat kan de theorie nu betekenen voor het praktische werk van psychotherapeuten met gezinnen en paren die conflicten gewelddadig oplossen? Schaamte benoemen en schaamtepatronen ontrafelen blijkt de aangewezen manier om de angel uit de spiraal van schaamte en geweld te halen. De gewelddadige uitbarstingen verminderen als de schaamte en de pijn die ermee verbonden zijn weer gevoeld mogen worden. Pas dan kunnen de verdedigingsmechanismen - woede of dissociatie - worden opgeheven. Erkenning, empathie en begrijpen zijn de helende begrippen in de psychotherapeutische praktijk.

Een tweede weg is die van de schuldinductie, het verschuiven van schaamte naar schuld en vervolgens naar boete en genoegdoening. De sociaal-psychologen Tangney en Dearing (2002) zijn de pleitbezorgers van deze tweede weg, omdat zij ervan uitgaan dat schaamte eerder leidt tot geweld dan schuld. Zij hebben programmatische preventieprojecten ontwikkeld om beschaming te voorkomen. Hun therapie berust op een gedragsmatige, cognitieve aanpak en past uitstekend in de Amerikaanse samenleving. Ze is gericht op een snel herstel van grenzen en wil mensen opnieuw verantwoordelijk maken door het beschamingsproces om te buigen naar schuld via schuldinducties.

In de opvoeding zijn talloze situaties mogelijk waarin kinderen worden vernederd of gepest als ze iets niet goed doen. Kinderen beschamen heeft volgens Tangney en Dearing geen zin; spreek ze liever aan op het gedrag dat verwacht mag worden en geef ze een gerichte straf. De implicatie van hun benadering is dat mensen die grootgebracht zijn in een schaamtecultuur eerder de neiging zullen hebben om conflicten gewelddadig op te lossen dan mensen die in schuldculturen zijn opgevoed. Deze conclusie is zeer twijfelachtig. De onderzoekers miskennen de betekenis die schaamte in de door hen onderzochte populatie heeft. Hun onderzoek heeft betrekking op de Verenigde Staten en laat zien dat schaamte in dat land een grote rol speelt en van grote invloed is op het geweld in de samenleving, maar dat wil niet zeggen dat de Amerikaanse samenleving als een schaamtecultuur beschouwd moet worden. Toch kiezen zij er - merkwaardig genoeg - niet voor om die schaamte in haar eigen dynamiek te erkennen en van daaruit te bestrijden, maar om haar onschadelijk te maken langs de omweg van een soort collectieve schuldinductie. Een garantie voor succes van een dergelijke pedagogiek ontbreekt.

Een ander voorbeeld van de tweede weg is de benadering van Weijers (2000). In zijn onderzoek heeft Weijers zich beziggehouden met de pedagogische grondslagen van het strafrecht. Het gaat er bij hem om jongeren te helpen om de morele verantwoordelijkheid voor de daad op zich te nemen. In de ontwikkeling van het kind ziet hij twee manieren om een moreel appèl op de dader te doen: de confrontatie met het schuldgevoel en het beroep op de schaamte. In het strafrecht gaat het om het eerste, in de sociale verhoudingen om het tweede. Beide trajecten hebben een eigen werking. Op grond daarvan betwijfelt Weijers of het beschamen van delinquenten of mishandelaars in relaties, waarmee in Nieuw-Zeeland en Australië wordt geëxperimenteerd, wel zin heeft. Deze weg is die van reintegration shaming: het herstel van de maatschappelijke controle door beschaming. In die landen zijn experimenten gedaan met dit beschamingsproces met het doel jonge delinquenten weer op het rechte pad te krijgen. Deze methode is geïnspireerd op de schaamtecultuur in Japan, waar de misdaadcijfers zeer laag zijn. Braithwaits (1989), de bedenker van de methode, wil met zijn aanpak de maatschappelijke controle over crimineel gedrag herstellen. Zijn methode is in gezinnen ook toegepast met mishandelaars. Het blijkt dat zij effect heeft op de daders, als het beschamingsproces wordt gecombineerd met een training die gericht is op het beheersen van de agressieve impulsen. Weijers heeft kritiek op deze experimenten, vooral vanwege het instrumentele karakter van de methode en het gebruik van slachtoffers bij de behandeling van de delinquenten. Hij betwijfelt of het beschamingproces à la Braithwaits effect kan hebben. Hij gelooft meer in het eerherstel via de morele schuld als instrument, zoals dat gestalte krijgt in ‘het moreel appel van de rechter’.

Geen van deze drie wegen is op zichzelf in staat om de schaamtespiraal te doorbreken. Dat kan vermoedelijk alleen door een combinatie van verschillende elementen. In mijn praktijk blijkt dat erkenning en bewustwording van de schaamte een belangrijk element is in de behandeling van partners in geweldsituaties. Maar de behandeling heeft pas werkelijk effect wanneer deze gepaard kan gaan met een verschuiving van schaamte naar schuld.

Wat de reintegration shaming betreft, heeft Weijers waarschijnlijk gelijk dat deze methode weinig geschikt is voor de westerse cultuur. In de Australische praktijk is zij voornamelijk toegepast op delinquenten en mishandelaars uit niet-westerse culturen. In Nederland zou ze een nuttige functie kunnen vervullen in de behandeling van migrantengezinnen. De grootste spanning in veel migrantengezinnen houdt verband met de botsing tussen de patriarchale wetten van de eigen gemeenschap en de vrijheden in de Nederlandse samenleving. Het is mijn ervaring dat in niet-westerse gezinnen waarin schaamte een leidend principe is de familie een belangrijke rol kan spelen bij het tegengaan van gewelddadig gedrag. Ik zoek daarbij naar iemand in de familie of in de bredere gemeenschap die gezag heeft en gerespecteerd wordt en die in staat is om de schaamte te gebruiken als een middel om de dader met de gevolgen van zijn gedrag te confronteren. Het hangt van de cultuur en gemeenschap af hoe en op welke manier deze autoriteit wordt ingezet.

Overigens liggen hier voor de therapeut enkele dilemma's. Het beschamingsproces dat door de gezagsdrager op gang komt, kan gemakkelijk uitmonden in collectieve wraak of uitstoting. In dat geval komt de therapeut in een hachelijke situatie, waarbij hij voor de vraag staat hoe hij de gevolgen van een dergelijke ingreep in zijn behandeling moet plaatsen. Hij loopt het risico zowel met zijn ethiek als met de Nederlandse wetten in conflict te raken.


Verschuiving van schaamte naar schuld

Voor therapeutische interventies in westerse gezinnen en paren sta ik een gemengde interventie van schaamte en schuld voor. De zoektocht met het paar of gezin heeft een sequentie die loopt van schaamte naar schuld, naar bekennen en vervolgens naar boete, vergelding, vergeving en eventueel verzoening. De eerste stap is het benoemen van de vernederingen en de kwetsuren en van de schaamte die daarmee gepaard gaat. Daarbij moet ook geïnventariseerd worden hoe en op welke manier en in welke vormen de schaamte wordt gevoeld en geuit.

Hij: ‘We hebben een enorme ruzie gehad, ik voel me daar slecht over, ik had mezelf niet meer in de hand. Ik weet niet hoe ik het goed moet maken. (Huilt.) Ook daar schaam ik me over, ik deug niet, op mijn werk gaat het ook al slecht.’

Zij: ’Ik durf mijn gezicht niet meer te tonen, ik schaam me omdat ik de ruzie niet heb kunnen voorkomen. Ik ben in bed gaan liggen en ik heb veel slaappillen ingenomen. Nee, ik wilde niet dood, maar er gewoon even niet meer zijn.’

Uit dit citaat blijkt hoe zwaar de pijn van de schaamte voor hem weegt en hoe moeilijk het voor hem is om zichzelf niet meer in de hand te hebben. Als dit is uitgesproken, helpt een schuldbekentenis om de schaamte te verminderen. Voor haar is de pijn van de schaamte ook groot; ze verwijt zichzelf dat ze de ruzie niet heeft kunnen vermijden en ze trekt zich terug, ze schaamt zich ook voor hem, maar spreekt dat niet uit.

Hij: ’Ik kan het niet verdragen als zij zich terugtrekt en voor mij afsluit. Eerst doe ik mijn best om het weer goed te maken, maar als ze lang niet reageert, dan word ik toch weer boos, ook al weet ik dat het niet helpt. Ik voel dat ze in staat is om wraak te nemen en dat maakt me weer bang. Vervolgens schaam ik me voor mijn angst en heb ik toch de neiging om haar weer te gaan slaan. Ik wil een reactie van haar. Ik wil dat ze het me vergeeft.’

Zij: ’Ik durf de straat niet meer op, ik wil geen contact met je als je zo humeurig en boos bent. De vlam kan zo weer in de pan schieten. Ik pas ervoor. Ik kies na zo'n ruzie voor een snelle verdwijntruc.’

Als hij in staat is toe te geven dat hij zich schaamt en zich vervolgens schuldig voelt over wat hij heeft aangericht, komt de volgende stap aan de orde: welke schuld er te vereffenen valt en hoe. De stap die daarop volgt, bestaat eruit met elkaar de aard en de omvang van de gevoelde schuld vast te stellen. Niet alleen van de man, omdat hij geslagen heeft en wellicht spullen heeft vernield, maar ook van de vrouw, ook al is haar aandeel ogenschijnlijk van minder gewicht. Van beide partijen wordt vastgesteld welk aandeel ze hebben in de uit de hand gelopen ruzie. Vanuit deze inventarisatie volgen de opdrachten richting genoegdoening. De laatste stap is: de straf vaststellen. In het therapeutische proces is dit een ongebruikelijke stap; toch moet die worden gezet omdat anders de schuld blijft bestaan en vergeving en verzoening onmogelijk worden (Groen, 2000).


Schaamte en de therapeut: enkele valkuilen

Ook de therapeut zelf kan verstrikt raken in de schaamtegevoelens van het paar of het gezin in de spreekkamer. Hierdoor kan een diffuse sfeer ontstaan die kan omslaan in een collectieve dissociatie over de gewelddadige incidenten. Het gevolg daarvan is dat de pijnlijke onderwerpen worden vermeden. De therapeut vraagt dan niet meer door naar details of feitelijkheden.

De therapeut kan tijdens de sessies voorts bevangen raken door plaatsvervangende schaamte. Deze kan zich uiten in woede op de mishandelaar. Deze vorm van tegenoverdracht is verlammend en wordt vaak niet onderkend. In onderzoek blijkt dat veel therapieën om die redenen stagneren of vastlopen (Lewis, 1987; Tangney, 1995; Sheff, 1987). Een voorbeeld: een man vertelt zonder blijk van schaamte of schuld hoe hij zijn zwangere vrouw na een lange ruzie en pesterijen over en weer in elkaar slaat en op een balkon opsluit. Hij beschrijft hoe hij haar in haar buik trapt. De therapeut voelt plaatsvervangend de pijn en de schaamte en merkt dat zijn toon bozer wordt. De dader weet dat zijn gedrag niet deugt en gaat zich verdedigen. Er sluipt vijandigheid in het contact en die belemmert de voortgang van de behandeling.

Een tegenovergestelde vorm van tegenoverdracht bestaat eruit dat de verhalen van cliënten juist verboden verlangens en fantasieën bij de therapeut oproepen. De schaamte over de geprikkelde verbeelding kan een hindernis vormen om door te vragen of juist leiden tot overvragen, waardoor de cliënten weerstand gaan bieden. Geweld, angst en opwinding horen voor veel mensen bij elkaar. Perverse beelden van machtsuitoefening roepen soms primitieve drijfveren wakker. Een hoge staat van opwinding hoort bij geweldservaringen, evenals schaamte over de verbeelding.

Vormen van intervisie of nog liever supervisie zijn onontbeerlijk in het werken met gezinnen en paren waarin geweld gebruikt wordt als bezwering van conflicten. Om over dergelijke tegenoverdrachtgevoelens te praten moet de context veilig zijn. Verder valt aan te raden om een gevarieerde praktijk te organiseren, waarin geweldscasussen afgewisseld worden met andere problematiek of activiteiten. Secundaire traumatisering kan voorkomen worden als ook de psychotherapeut aandacht krijgt en tijd neemt om stil te staan bij de effecten van de verhalen in zijn ziel. Schaamte is een moeilijk onderwerp in de therapeutische praktijk en dat geldt niet alleen voor cliënten maar ook voor therapeuten. De paradox van schaamte is dat je je schaamt over je schaamte. Het is een tegenstrijdig proces dat zichzelf niet opheft. Die paradox manifesteert zich niet alleen in de praktijk maar ook in de reflectie op die praktijk, zoals die in supervisie en intervisie plaatsvindt. Het is de kunst om tijd en ruimte te scheppen waarin die reflectie over de effecten van die paradox tot zijn recht kan komen.


Literatuur

Braithwaite, J. (1989). Crime, Shame and Reintegration. Cambridge: Cambridge University Press.
 
Dutton, D.G. (1998). The abusive personality. New York: Guilford Press.
 
Dutton, D.G., Ginkel, C. van, & Starzomski, A. (1995). The role of shame and guilt in the intergenerational transmission of abusiveness. Violence and victims, 10, 121-131.
ChemPort PubMed
 
Elias, N. (1982). Het civilisatieproces. Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen. Utrecht: Het Spectrum.
 
Goudsblom. J. (1997). Het regime van de tijd. Amsterdam: Meulenhoff.
 
Groen, M.A. (2000). Een geritualiseerde vorm van vergelding bij slaande ruzies in partnerrelaties. In J. Goudswaard, Vergeven en vergelden. Amsterdam: Van Gennep.
 
Kernberg. O.F. (1975). Borderline condition and pathological narcissism. New York: Aronson.
 
Kohut, H. (1971). The analysis of the self. New York: International Universities Press.
 
Lansky, M. (1987). Shame and domestic violence. In D.L. Nathanson, The many faces of shame (pp. 335-362). New York: Guilford Press.
 
Lawick, J. van, & Groen, M. (1998). Intieme Oorlog. Amsterdam: Van Gennep.
 
Lewis, H.B. (1971). Shame and guilt in neurosis. New York: International Universities Press.
 
Lewis, H.B. (1987). The role of shame in depression over life span. In H.B. Lewis (Ed.), The role of shame in symptom formation (pp. 29-50). Hillsdale: Lawrence Erlbaum Associates.
 
Mooij, A.W.M. (2002). Psychoanalytisch gedachtegoed. Amsterdam: Boom.
 
Morrison, A.P. (1989). Shame: The underside of narcissism. Hillsdale, NJ: Analytic Press.
 
Sheff, T.J. (1987). The shame-rage spiral: Case study of an interminable quarrel. In H.B. Lewis, The role of shame in symptom formation (pp.109-149). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.
 
Tangney, J.P. (1995). Recent advances in the empirical study of shame and guilt. American Behavioral Scientist, 38, 1132-1145.
CrossRef
 
Tangney, J.P., & Dearing, R.L. (2002). Shame and Guilt. New York: The Guilford Press.
 
Weijers, I. (2000). Schuld en Schaamte. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
 
Wierzbicka, A. (1994). Emotion, Language, and Cultural Scripts. In S. Kiayama & H.R. Markus (Ed.), Emotion and culture. (pp. 133-196). Washington: American Psychological Association.
 
White, G.M. (1992). Ethnopsychology. In T. Schwartz, M. White, & C. Lutz (Eds.), New directions in psychological antropology (pp. 21-46). Cambridge: Cambridge University Press.
 

The connection between shame and violence
Shame is an important emotion. The focus in this article is on the spiral of shame and violence in couples. When physical violence is used, both men and women feel ashamed of the consequences of the battering, but in a different way. Men, mostly the batterers, deny the feeling of shame and react with anger if they feel attacked or humiliated. Women that feel ashamed react mostly with withdrawal, self-denial, self-humiliation, and self-destructive behaviour. In this paper shame, rage, avoidance, humiliation, and revenge are connected.
In therapy with those couples it is necessary to bring the shame into the light and to work through the process of feeling ashamed and shaming the other. The focus is on the relation of shame and violence and the possibilities of therapeutic interventions. Underneath the dynamic of violence patterns in families, shame is an important phenomenon that is often denied by the therapist. Important anthropological, psychological and forensic science theories on shame in western and non-western cultures are presented. The main question is how these theories can be of help to understand the dynamics of shame and to find effective therapeutic interventions to end the spiral of shame and violence. In the work with migrant families it is important that the therapist acknowledges the differences in the shame pattern between western and non-western cultures. Finally, the therapist's countertransference and the possibilities to deal with this process are discussed.
Naar boven