Jaarlijks zijn vele kinderen op tal van manieren getuige van geweld tussen hun ouders. Ze zijn gespitst op verontrustende voortekens van ruzie, maken woede-uitbarstingen mee en horen of zien harde klappen vallen. De benarde positie van kinderen als getuige van geweld thuis heeft in Nederland nog weinig aandacht gekregen, net zo min als de kwestie welke effecten het aanschouwen van geweld heeft op de ontwikkeling van kinderen. De laatste jaren komt hierin een kentering. Zichtbaar wordt dat een substantieel deel van de kinderen ondanks hun veerkracht vroeger of later schade oploopt van het geweld: ze trekken zich terug, worden depressief, boos, angstig. Ze krijgen bovendien soms zelf later opnieuw als slachtoffer of als dader te maken met geweld in intieme relaties. Afwachten tot de kinderen volwassen zijn, helpt niet. Daarom zijn passende interventies voor deze kinderen en hun gezinnen van evident belang. In dit artikel gaan we in op basale vragen zoals de (gezins)achtergronden van deze kinderen, de aard en de ernst van de mishandeling, de effecten van het geweld op kinderen en hun (latere) ontwikkeling. We staan ook stil bij de vraag aan welke principes interventies dienen te voldoen.
Paula van 26 trilt als een rietje als de glazen rinkelen en ze harde stemmen en gegil hoort van een man en een vrouw uit haar flat. Door een dunne muur van hen gescheiden, is ze ongewild getuige van ruzie en geweld. Juist de combinatie van verontrustende geluiden en haar beperkte vermogen om iets te doen is voor haar angstaanjagend. Ervaringen uit haar verleden versterken haar specifieke reactie. Paula was als kind altijd op haar hoede voor dreigend geweld. Zij en haar zus groeiden op met permanent ruziemakende ouders. Vaak draaide dat uit op geweld, ook al probeerden de kinderen uit alle macht om hun ouders af te leiden. Regelmatig zag of hoorde Paula hoe haar vader haar moeder in elkaar sloeg of zag ze de gevolgen ervan. De mishandeling was soms zo hevig dat Paula bang was dat haar moeder het niet zou overleven. Haar vader gaf altijd andere gezinsleden de schuld van zijn woede-uitbarstingen. De gezinsgesprekken die ze korte tijd hadden, waren volgens Paula geen succes. In de auto heen en terug werd er vooral geruzied. Later, na de scheiding, mishandelde haar vader ook Paula, omdat ze op haar moeder zou lijken. Haar zus werd niet geslagen maar wel psychisch geknecht. Als puber ging Paula al op kamers wonen vanwege de onveiligheid thuis. Ze maakte schulden en stopte in die periode met school.
Paula had als volwassene een tijdlang een haat-liefderelatie met een man die haar mishandelde. Zij sloeg hem ook bij tijd en wijle en had naar eigen zeggen ooit de eerste klap uitgedeeld. Ze zocht hulp en nam deel aan een groep voor mishandelde vrouwen. Tijdens de groepssessies bleek ze zich vooral te vereenzelvigen met de moeilijke positie van de kinderen van de deelneemsters. Ook vond ze het erg moeilijk om de verhalen van andere vrouwen over mishandeling aan te horen. In het relatiepatroon met haar vriend kwam verandering toen ze ongepland zwanger werd. Ze besloot het kind te krijgen. Na de geboorte verbrak ze de relatie met haar vriend, omdat ze haar kind geen getuige wilde laten zijn van de mishandeling; wel ziet ze de vader van haar kind nog regelmatig.
Paula houdt haar beide ouders op afstand. Haar vader is naar haar zeggen nog steeds agressief in zijn relaties met vriendinnen. Ze laat hem om die reden niet alleen met haar kind. Ook haar moeder krijgt weinig kans haar kleinkind te zien. Paula neemt het haar moeder kwalijk dat ze haar dochters destijds niet heeft beschermd en dat ze niet eerder bij haar man is weggegaan. Bij haar (ex-)schoonouders komen Paula en haar kind daarentegen veelvuldig over de vloer.
Cor is nu 41 jaar en intussen zelf vader van vijf kinderen. Hij is gescheiden. Cor leeft samen met zijn vriendin met wie hij twee kinderen heeft; met zijn oudste kinderen, die bij hun moeder wonen, heeft hij een bezoekregeling. Hij is er zeer uitgesproken over dat hij zijn kinderen nooit zal slaan. Zolang hij zich herinnert, liet zijn vader zijn moeder alle hoeken van de kamer zien. Volgens Cor had zijn vader totaal geen respect voor haar. Uiteindelijk scheidden zijn ouders toen Cor 14 was; alle kinderen bleven bij hun moeder wonen.
De mishandeling van zijn moeder staat Cor nog scherp voor de geest. Dat zijn vader hem, de oudste van vijf kinderen, als enige al vanaf zeer jonge leeftijd fysiek mishandelde en psychisch vernederde in het bijzijn van broers en zussen blijft in het gesprek meer op de achtergrond. Hij vertelt dat hij als volwassene lange tijd niet meer wist dat zijn vader hem mishandelde; hij had dit uit zijn herinnering gebannen. Hij vermoedt dat zijn vader hem mishandelde omdat zijn opa zo liefdevol met zijn eerste kleinzoon omging. Zijn eigen zoon daarentegen keurde opa van kindsbeen af aan nooit een blik waardig.
In de familie van zijn vader kwamen hardheid en mishandeling volgens Cor veel voor. Sommige geweldsincidenten beschrijft hij haast als heroïsch. Hij, de oudste zoon, beschermde zijn moeder en kwam voor haar op. Hij trotseerde een gevecht met zijn vader. Zo voorkwam hij met een welgemikte schop dat zijn moeder gewurgd werd; dit stelde hem in staat om hulp te halen bij de politie en huisarts. Maar er waren ook gewelddadige situaties waarin hij zich machteloos voelde. Hij deed soms alsof hij niet thuis was of niets hoorde.
Cor zag zijn vader nauwelijks meer na de scheiding van zijn ouders. Hij probeerde als volwassene verschillende malen tevergeefs contact met hem te krijgen. Evenals Paula heeft Cor, achteraf gezien, veel kritiek op zijn moeder. Hij vindt dat zij in opstand had moeten komen. Hij bekritiseert haar zwijgen en haar lijdzaamheid. In Cors ogen heeft zijn moeder de mishandeling veel te lang gedoogd. Ook vindt hij dat de hulpverlening (politie, huisarts, Riagg) op grond van de signalen in actie had moeten komen.
De levensbeschrijvingen van Paula en Cor zijn afkomstig uit een kwalitatieve studie naar de manier waarop volwassen mannen en vrouwen betekenis geven aan geweldservaringen uit hun jeugd (Dijkstra, 2000)1. Als kind voelden deze volwassenen zich thuis machteloos en angstig doordat ze vaak getuige en soms ook slachtoffer waren van indringend geweld. Deze geweldservaringen zijn in hun herinnering gekerfd; ze horen en zien de klappen nog. Ze geven verder aan dat het geweld zich herhaalt in hun eigen leven en gezin, en ook hoe ze dit patroon van geweld proberen te doorbreken. In hun terugblik vermelden ze bovendien vooral boos te zijn op hun moeder.
De problematiek van kinderen die getuige waren van geweld thuis wordt recentelijk zichtbaarder, maar de kinderen zelf zijn hierover nog zelden structureel ondervraagd. In dit artikel grijpen we daarom zo nu en dan ter illustratie en verdieping terug op de vroegere ervaringen van Paula en Cor.
1. | Wat valt te zeggen over de bewustwording van het probleem? |
2. | Wat zijn de aard en omvang van de problematiek van kinderen die getuige waren van geweld in hun thuissituatie? |
3. | Welke (theoretische) achtergronden worden gebruikt om de effecten van geweld in de thuissituatie op kinderen te verklaren? |
4. | Wat is bekend over de gevolgen op korte en langere termijn voor kinderen die getuige waren van geweld thuis en welke rol spelen leeftijd, geslacht en etnische achtergrond in dit verband? |
5. | Wat is bekend over de relaties van deze opgroeiende kinderen met de mishandelde moeders en mishandelende vaders? |
6. | Welke substantiële en gedocumenteerde ervaringen zijn opgedaan met al langer bestaande interventieprogramma's ten behoeve van deze doelgroep en wat zijn hierin gemeenschappelijke grondslagen en doelen? |
7. | Welke uitgangspunten worden gehanteerd bij de hulp voor deze kinderen, hun moeders, vaders en andere familieleden? |
De benarde positie van kinderen als getuige van geweld staat nog betrekkelijk kort in de aandacht; het is een jong onderzoeks- en kennisgebied (Jaffe, Wolfe & Wilson, 1990). In de vrouwenopvang wordt de laatste jaren de begeleiding van mishandelde vrouwen nadrukkelijk uitgebreid met de aandacht en zorg voor de kinderen. In de opvang behandelt men kinderen steeds meer als zelfstandige cliënten, die specifieke begeleiding nodig hebben om met de effecten van het geweld om te gaan (Riphagen, 2000; Thuisfront, 2000; Toevluchtsoord, 2002). De expertise die is opgedaan met deze kinderen is nog weinig op schrift gesteld. Zowel in de praktijk als in onderzoek ontbreken gedocumenteerde ervaringen van kinderen goeddeels: in de positie van getuige, in interactie met hun mishandelde moeders en mishandelende vaders en in hun hoedanigheid als hulpvragers. Zeker in Nederland staat de aandacht voor kinderen die getuige waren van geweld thuis nog in de kinderschoenen, al komt daar langzaam een kentering in (De Ruiter, 1999; Riphagen, 2000; Thuisfront, 2000; Dijkstra, 2000; 2001; Baeten & Geurts, 2002).
De meeste kennis op dit gebied komt van overzee. Vanaf de jaren '90 wordt vooral in Canadese en Amerikaanse literatuur structureel aandacht besteed aan deze ‘vergeten’ en ‘historisch onzichtbaar gebleven groep’ kinderen. Het is nog relatief Bohn Stafleu van Loghum hoe deze kinderen zich staande houden, wat ze nodig hebben en wat de effecten op korte en vooral op lange termijn zijn. Ook is nog weinig onderzoek verricht naar het verband tussen vrouwenmishandeling en kindermishandeling (Fantuzzo & Mohr, 1999; Hakkert & Eijken, 2001; Dijkstra, 2001). Wel verschenen er de laatste jaren boeken over de actuele stand van zaken in onderzoek, preventie en interventie bij kinderen als getuige (**Holden, Geffner & Jouriles, 1998; Geffner, Jaffe & Sudermann, 2000; Graham-Bermann & Edleson, 2001).
Het bewustzijn groeide dat zien of horen van geweld in de jeugd kwalijke effecten heeft. Deze nadelige effecten stoppen niet vanzelf wanneer het geweld ophoudt. Zowel in gezinnen als over generaties heen heeft geweld zien tijdens de jeugd en geweld ondergaan tijdens de jeugd vérstrekkende gevolgen. Er is dringend behoefte aan analyse van de problematiek en verbetering van inzicht in de doelgroep. Daarmee kan men werk maken van preventie en sneller passende hulp bieden aan kinderen die getuige zijn van geweld en aan hun gezinnen.2
Kinderen zijn op tal van manieren direct en indirect betrokken wanneer zich in het gezin voordoet. Ze zien of horen de klappen, ze zijn getuige van de dreiging, van scheldpartijen, geschreeuw, vernedering en uit de hand lopende ruzies. Soms maken kinderen letterlijk deel uit van de vechtpartijen tussen hun ouders of proberen ze tussenbeide te komen. Ze kunnen eveneens getuige zijn van schokkende consequenties, vooral wanneer kinderen de ravage zien en het geweld tot kwetsuren leidt. Paula beschreef bijvoorbeeld hoe zij als 7-jarige haar moeder na de mishandeling in het bloed en in een ‘heel vreemde bochel’ op de grond zag liggen. Ook een (plotseling) vertrek uit hun vertrouwde omgeving naar een opvangadres kan veel indruk maken op kinderen (Edleson, 1999a).
In de voorhanden zijnde onderzoeksliteratuur ligt de nadruk op fysieke mishandeling en de effecten ervan op kinderen. Fysiek geweld kan bestaan uit klappen, stompen, schoppen, slaan met voorwerpen of gebruik van wapens. Minder aandacht is er nog voor seksueel en psychisch geweld, zoals verbale bedreiging en intimidatie. Een ander kenmerk van de hier besproken literatuur is dat de moeder meestal slachtoffer is en de vader of de stiefvader/vriend van moeder de pleger. Er is nog nauwelijks aandacht voor de dynamiek van geweld in verschillende gezinsrelaties. Een kind kan immers eveneens getuige zijn van mishandeling van of door broers en zussen, zoals bijvoorbeeld Cors broers en zussen getuige waren van zijn mishandeling.
Wanneer kinderen ooggetuige zijn van geweld spreekt men in de literatuur van (eye) witness; bij oorgetuige en andere vormen van blootstelling aan geweld wordt het bredere begrip exposure gebruikt. Verder speelt bij de inschatting van de aard van het geweld de ernst een bepalende rol, waarmee wordt bedoeld: frequentie, duur en intensiteit van het geweld. Bij herhaald geweld neemt de angst voor bedreiging toe. De sfeer kan zomaar omslaan; kinderen raken daardoor het vertrouwen kwijt in de betrouwbaarheid van hun ouders.
Duidelijk wordt in ieder geval wel dat meervoudig geweld van psychische, seksuele en fysieke aard helaas niet uitzonderlijk is. Kinderen zijn, behalve of in plaats van slachtoffer, dikwijls getuige van geweld thuis. Naar schatting is 30 tot 40% van de populatie kinderen die verblijft in een opvanghuis zowel getuige als slachtoffer (Jazwinsky & Augustine, 1999). Verder schat men op basis van divers onderzoek dat kindermishandeling in 30 tot 60% van de gevallen samengaat met vrouwenmishandeling. Het hoogste percentage van 60% vond men bij kinderen in opvanghuizen (Lamers-Winkelman, 1999). Het is ijdele hoop dat kinderen de mishandeling van hun moeder niet opmerken; meer dan 80% is daarvan getuige (Jaffe, Wolfe & Wilson, 1990). Ook ontstaat meer inzicht in de schade die het zien van geweld aanricht in het cognitieve, sociale en psychische functioneren van de kinderen. Meerdere auteurs stellen dat de effecten van het getuige zijn van geweld vergelijkbaar zijn met de gevolgen van kindermishandeling (Graham-Bermann, 1998; Eddleson, 1999; Coventry Social Services, 2001).3
Er zijn (nog) geen onderzoeksgegevens bekend over hoeveel kinderen jaarlijks worden blootgesteld aan geweld thuis. Wel is er in de VS op grond van extrapolaties uit bestaand onderzoek geschat dat het om tussen de 3,3 miljoen en 10 miljoen kinderen gaat, cijfers die Edleson (1999a) toelicht. Gezien de beperkingen in de gekozen onderzoeksgroep is 3,3 miljoen volgens Edleson een onderschatting; realistischer is de becijferde 10 miljoen. Dit komt er omgerekend op neer dat circa eenderde van alle Amerikaanse kinderen getuige is geweest van geweld tussen hun ouders. In Nederland worden naar schatting jaarlijks zo'n 80.000 kinderen verwaarloosd, mishandeld en seksueel misbruikt. Aannemelijk is dat het aantal kinderen dat getuige is van geweld nog aanzienlijker hoger ligt (Baeten & Geurts, 2002).
Om de effecten van geweld op kinderen te interpreteren beschrijven we drie theoretische achtergronden die in de onderzoeksliteratuur veel worden aangehaald (Dijkstra, 2001b). Zowel de hechtingstheorie en de traumatheorie als de sociale leertheorie gaan in op het ontstaan, het voortduren en de gevolgen van geweld. Deze theoretische modellen en hun onderling verbindende schakels zijn niet exclusief ontwikkeld voor kinderen als getuige van geweld. Wel zijn ze eerder al toegepast op slachtoffers en plegers van geweld.
Vanuit het theoretisch perspectief van de gehechtheid stelt men zich de vraag hoe een hechting zich door interacties tussen ouders en kind ontwikkelt tot een blijvend hechtingspatroon en een innerlijk werkmodel (Nicolai, 2001). Doordat het kind de reacties van de primaire verzorger waarneemt, vindt het in de spiegel van de ouder een beeld van zichzelf en ontstaat een psychologisch zelf. Op deze wijze leert een kind zichzelf en anderen te zien en te begrijpen in termen van mentale toestanden. Dit zogenaamde vermogen tot mentalisering is cruciaal voor een gezonde ontwikkeling. Het maakt een kind bovendien weerbaarder tegenover negatieve ervaringen doordat het kan reflecteren en afstand kan nemen (Van Gael, 2002).
Op deze manier wordt een theoretisch verband gelegd tussen hechting en trauma. Dit verband tussen trauma en hechting is ook relevant voor kinderen die in hun gezin geweld meemaken. Het vertrouwen en de gehechtheid van kinderen worden dan geschaad doordat de ouders niet garant kunnen staan voor de bescherming van het kind (Dutton, 2000). Dit is van invloed op het type innerlijk werkmodel dat een kind over zichzelf en anderen opbouwt. Belangrijk daarbij is de mogelijkheid dat een veilig en onveilig werkmodel zich naast elkaar ontwikkelen. Elke ouder brengt namelijk onafhankelijk van de andere ouder een werkmodel over op het kind. Dit biedt grote psychische overlevingswaarde voor een kind. Het verduidelijkt waarom in het vroege leven van een kind een ondersteunende en stabiele relatie met een ouder of volwassene bescherming biedt tegen psychische problemen (Van Gael, 2002). Het werkmodel ontwikkelt zich in de loop der tijd tot een soort blauwdruk voor de gehechtheid in latere intieme relaties (Dutton, 2000; Nicolai, 2001).
Kinderen beschikken dikwijls over voldoende veerkracht om met moeilijke situaties om te gaan. Toch zijn ze fysiek en psychisch kwetsbaarder dan volwassenen omdat hun persoonsontwikkeling volop gaande is. Wanneer kinderen in de positie van getuige ernstige bedreiging, grote angst en machteloosheid ervaren, spreekt men van traumatisering. Kinderen ‘ruiken’ de angst, horen de klappen en het geschreeuw en zien verwondingen, maar ze kunnen zelf meestal bitter weinig doen om het geweld te voorkomen of te stoppen. Men spreekt van chronische traumatisering wanneer ernstig geweld herhaaldelijk voorkomt. De indringende gebeurtenissen veranderen denkbeelden over zichzelf, relaties met anderen en de toekomst vaak blijvend. De wereld is dreigend geworden en met een grauwsluier bedekt. Kinderen kunnen ook proberen om het trauma meester te worden door het te herhalen in spel, gedachten of gedrag. Ze kunnen van getuige of slachtoffer veranderen in een pleger (Terr, 1990).
Als gevolg van trauma kunnen zich neurobiologische, cognitieve en affectieve veranderingen voordoen. Neurobiologische verandering heeft betrekking op veranderingen in hersenstructuur, hersenverbindingen en de werking van neurotransmitters, klieren en hormonen. Op het cognitieve vlak veranderen basisovertuigingen over zichzelf en anderen. Een eveneens ingrijpende verandering is te constateren op het vlak van de affecten: herbeleving, vermijding, prikkelbaarheid en afgevlakte of overweldigende emoties (Dijkstra, 2000).
Van posttraumatische stressklachten spreekt men wanneer er zich over een langere periode combinaties van deze verschijnselen voordoen. Bij kinderen die getuige waren van geweld zijn in onderzoek depressie, angst, slapeloosheid, verhoogde prikkelbaarheid, agressie, nachtmerries, overgevoeligheid (op scherp staan) en gespannenheid waargenomen (Graham-Bermann, 1998).
Volgens de theorie van het sociaal leren zijn observeren en imiteren belangrijke middelen voor kinderen om nieuw gedrag te leren. Dit proces wordt modeling genoemd. Wanneer kinderen thuis geweld zien tussen hun ouders kunnen zij daaruit de conclusie trekken dat geweld loont: je kunt daarmee gedaan krijgen wat je wilt. Ook kunnen ze leren dat mannen macht mogen uitoefenen en dat vrouwen ondergeschikt zijn; mannen genieten privileges en vrouwen dienen gehoorzaam te zijn. Het wordt daarmee gewoon, acceptabel en gerechtvaardigd om geweld in intieme relaties te gebruiken. Het is een middel om conflicten op te lossen (Straus, Gelles & Steinmetz, 1980).
De drie theoretische modellen geven alle een centrale plaats aan leereffecten. Deze leiden tot veranderingen op het gebied van gehechtheid en betekenissysteem; affecten en impulsen; conflictbeheersing; hersenstructuur en bewustzijn (dissociatie, concentratie, amnesie). Daarmee verbinden deze theoretische perspectieven de mentale en emotionele toestand met het handelen. Toegepast op ons thema trachten ze de gevolgen in het gedrag van kinderen inzichtelijk te maken en te verhelderen waarom kinderen zich agressief voelen, willen slaan, bang en depressief zijn en zich terugtrekken.
1. | de frequentie, duur en intensiteit van het geweld; |
2. | is het kind naast getuige ook slachtoffer van het geweld? |
3. | de aanwezigheid - bij herhaald geweld - van angst voor dreigend geweld; |
4. | de ontwikkelingsfase waarin het kind verkeert; |
5. | het geslacht van het kind; |
6. | de culturele achtergrond van het kind. |
Het negatieve effect van de mishandeling op kinderen is groter wanneer het geweld gepaard gaat met doodsdreiging en wanneer kinderen zich machteloos voelen en het geweld als onvoorspelbaar ervaren (Holden en anderen, 1998; Geffner en anderen, 2000). Kinderen kunnen getraumatiseerd raken door hun machteloze positie bij escalerende conflicten. In onderzoek is vastgesteld dat ongeveer 40% van de kinderen die thuis met regelmaat geweld tussen hun ouders zagen daardoor posttraumatische klachten krijgt: depressie, angst, woedeaanvallen, slaapproblemen en problemen in de sociale omgang (Graham-Bermann, 1998). Om enige greep te krijgen op de situatie ontwikkelen kinderen soms de overtuiging dat zij eigenlijk verantwoordelijk zijn voor de ruzies. Dit zorgt ervoor dat er tenminste enige hoop op verandering kan blijven bestaan.
1. | Jonge kinderen kunnen zich minder dan oudere kinderen aan mishandeling onttrekken. Ze hebben bovendien nog minder mogelijkheden tot hun beschikking om met het geweld om te gaan. Soms hebben ze nog geen woorden om kenbaar te maken wat er thuis gebeurt. Ook duwen ze de onaangename informatie over de mishandeling vaker naar de achtergrond (Rossman & Ho, 2000). |
2. | Heel kleine kinderen die aanwezig zijn bij mishandeling laten verstoringen zien in voeding en slaap, en zijn heel bang voor hard geluid. Kleuters kunnen al de verantwoordelijk voor de mishandeling op zich nemen door te denken dat zij er de aanleiding toe zijn. Oudere kinderen kunnen agressie nabootsen, problemen krijgen in de omgang met anderen, spijbelen van school (Groen, 1998; Rossman & Ho, 2000). |
3. | Meisjes trekken zich iets vaker terug; jongens zijn vaker luidruchtig en agressief naar anderen. Jongens die hebben gezien dat hun moeder mishandeld werd, zouden hun agressie meer naar buiten brengen dan meisjes en eerder de straat, het schoolplein of het klaslokaal onveilig maken. Meisjes zouden zich vaker terugtrekken, zorggedrag ontwikkelen en zich moeilijker los kunnen maken van hun ouders (Groen, 1998). Op de buitenwereld gerichte agressie van kinderen is bovendien, zo blijkt uit evaluaties, minder makkelijk te veranderen dan het doorbreken van in zichzelf gekeerd gedrag (Graham-Bermann, 2001). |
4. | Zowel meisjes als jongens die getuige waren van geweld zijn later in relaties extra kwetsbaar voor geweld (Falshaw, Brown & Hollin, 1996). Jongens lopen meer kans om gewelddadig gedrag later na te bootsen of in de vorm van fysiek, psychisch en seksueel geweld te herhalen in intieme relaties, vooral wanneer ze als kind zagen hoe hun vader hun moeder sloeg (Sudermann & Jaffe, 1997; Indermaur, 2001). Meisjes lopen een verhoogd risico (Health Canada, 2001) om later slachtoffer te worden van geweld in een relatie. |
5. | Uit recente prevalentiestudies in de Verenigde Staten (Silverman, Raj, Mucci & Hathaway, 2001) en Australië (Indermaur, 2001) blijkt dat veel jongeren ervaring hebben met geweld tijdens hun verkering. Silverman en anderen (2001) vermelden dat één op de vijf meisjes in die periode slachtoffer is van geweld in een intieme relatie. Het verkeringsgeweld draagt onafhankelijk van de voorgeschiedenis en gezinsachtergrond van de meisjes bij aan de ernst van hun problemen, zoals drugsverslaving, riskant seksueel gedrag en pogingen tot suïcide. |
6. | De niet-westerse culturele achtergrond van kinderen kan het praten over geweld moeilijker maken, zeker wanneer over de schande van de mishandeling niet met anderen buiten de familie mag worden gesproken. Daarnaast schamen kinderen zich soms dat ze niet bij hun vader wonen en ervaren ze de schande te horen tot een ‘gebroken gezin’. Verder kan de (vreemde) taal en de verbale gerichtheid van een programma een barrière vormen. Om een passend interventieaanbod te doen voor een diversiteit van kinderen is een mix nodig van verbale en non-verbale methodieken, bijvoorbeeld: verzorging van dieren, gebruik van tekenfilms met dieren en spelvormen (Yukon Society, 1996). Ook het spreken van de moedertaal kan kinderen helpen zich te uiten (Toevluchtsoord, 2002). Van belang is het om gevoeligheid aan de dag te leggen voor en rekening te houden met de specifieke culturele achtergrond van kinderen. |
Kinderen die herhaaldelijk getuige zijn van geweld tussen hun ouders raken in grote verwarring over het gedrag van volwassenen. Zeker jonge kinderen kunnen zich verantwoordelijk voelen voor de mishandeling. Ze willen, net als Cor, hun moeder, broer of zus beschermen, troosten en steunen. In sommige relaties worden de rollen blijvend omgedraaid en zijn kinderen gespitst op het welzijn en de behoeften van hun moeder. Ook raken kinderen in de war door hun wens dat het geweld ophoudt. Ze geven dan soms hun moeder de schuld van de mishandeling doordat zij niet doet wat hun vader van haar vraagt. Ze kunnen ook in de knoop raken vanwege hun gevoelens van liefde én haat voor hun vader (Patterson, 1990; Baeten & Geurts, 2002).
Het is voor kinderen moeilijk om met de tegenstrijdigheid om te gaan dat ouders van elkaar houden en elkaar pijn doen. Juist door de intimiteit die partners delen, weten ze elkaar zeer te kwetsen (Van Lawick & Groen, 1998). Geweld roept veel spanning op en maakt de relaties tussen kinderen en hun ouders ambivalent. Kinderen voelen zich vaak tussen twee vuren geplaatst; ze hebben dan het gevoel dat ze moeten kiezen tussen hun ouders. Door de mishandeling raken ze het vertrouwen in hun ouders en in een veilig thuis kwijt. Soms zijn kinderen bang voor en boos op vader; ze missen hun vader ook. Vooral jongens kunnen ook een bondgenootschap voelen met hun sterke vader (Dijkstra, 2000; Dijkstra, 2001a).
Vooral in Canada en de VS (Dijkstra, 2001b) en recentelijk ook in Nederland (De Ruiter, 1999; Thuisfront, 2000; Riphagen, 2000) zijn voor kinderen die getuige zijn van geweld vanaf de jaren '90 groepsgerichte interventieprogramma's opgezet, in het bijzonder voor kinderen in de leeftijdsgroep van 6 tot 12 jaar. In parallelle groepen wordt vaak tegelijkertijd aan mishandelde moeders opvoedingsondersteuning en soms ook begeleiding geboden.4In veel mindere mate richt men zich nog op (gedwongen) behandeling van de plegers van geweld. Er is ook nog nauwelijks aandacht voor mishandelende vaders als opvoeders (Peled, 2002). Opmerkelijk is dat deze programma's zich hebben verbreed van residentiële opvang naar een ambulant aanbod op school, in de buurt, in de hulpverlening en in ziekenhuizen (Dijkstra, 2001b). Hiermee wordt geprobeerd om in een zo vroeg mogelijk stadium voorlichting, opvang en begeleiding te bieden. Daarmee bereikt men ook kinderen uit de doelgroep, die nooit in de opvang terechtkomen of die na de opvang weer thuis wonen. Dit ambulante aanbod sluit beter aan bij het gegeven dat veel mishandelde vrouwen en hun kinderen na een periode in de opvang weer naar huis terugkeren.
1. | de veiligheid van kinderen en hun mishandelde moeders vergroten door een veiligheidsplan te maken5; |
2. | empowerment: de fysieke weerbaarheid en mentale weerbaarheid van kinderen en hun moeders vergroten en hun zelfwaardering versterken; |
3. | het geweld, de consequenties van het geweld op de opvoeding en de effecten van het geweld op kinderen bespreekbaar maken. |
Er zijn nog weinig evaluaties van deze behandelprogramma's beschikbaar; deze kostbare studies moeten voldoen aan strenge criteria. Wel zijn de voorlopige resultaten tamelijk hoopvol. Kinderen hebben meer kennis van geweld en de effecten; ze zijn minder angstig, beschermen zichzelf beter en weten hoe ze zichzelf in veiligheid kunnen brengen; ze trekken zich minder terug en zijn minder depressief, ze hebben meer vertrouwen in zichzelf en ze hebben meer contact met anderen (Graham-Bermann, 2001).
Het geweld dat kinderen thuis van hun ouders zien, speelt zich af tussen partners die zich - ondanks het geweld - vaak nauw met elkaar verbonden voelen. De hulpverlening zal moeten aansluiten op de wens van mishandelde vrouwen. Velen van hen willen dat het geweld stopt maar niet dat de relatie eindigt. Voor de kinderen geldt dat zij specifieke aandacht en hulp nodig hebben, ook nadat het geweld is gestopt en ook in het geval dat de relatie met de geweldpleger wordt verbroken. Het gaat niet vanzelf goed met kinderen als hun moeder haar leven weer meer op orde heeft en ze hun vader zo nu en dan zien. In de praktijk is nog geen volledig en samenhangend hulpaanbod voorhanden voor kinderen, hun moeders en vaders. We gaan hier uitvoeriger in op een aantal al eerder geformuleerde uitgangspunten (Baeten & Geurts, 2002). Deze uitgangspunten verdienen verdere ontwikkeling en uitwerking naar de praktijk.
Beëindiging van het geweld is een belangrijk en eerste doel van de hulpverlening. De veiligheid van de individuele gezinsleden dient gewaarborgd te zijn. Wanneer dat niet het geval is, ontbreekt ook in de behandeling de veiligheid die nodig is om onderliggende problemen bespreekbaar te maken (Van Lawick & Groen, 1998; Goldner, 1997).
Het eerste aandachtspunt bij het verlenen van hulp is dat elk van de betrokken gezinsleden de eigen verantwoordelijkheid voor de beëindiging van het geweld erkent en neemt. Hierbij dienen duidelijke, bindende afspraken te worden gemaakt. Wanneer de gewelddadige partner immers kan inzien dat hij zelf verantwoordelijk is voor het geweld wordt het ook mogelijk met hem afspraken te maken over beëindiging van het geweld en hem te leren hoe hij op een vreedzamer manier met conflicten kan omgaan. Wanneer het geweld terugkeert, wordt een pas op de plaats gemaakt. De therapie wordt pas hervat als het hem (opnieuw) lukt om zichzelf en de ander bijtijds te kalmeren, bijvoorbeeld met behulp van de time-outprocedure.
Voor de mishandelde partner geldt dat ook zij verantwoordelijkheid moet nemen, en wel voor haar eigen veiligheid en die van de kinderen. Dat betekent bijvoorbeeld dat ze moet leren vroegtijdig signalen te herkennen die een voorbode zijn van geweld door de partner en in conflictsituaties te onderkennen welke van haar reacties bijdragen tot verdere escalatie.
De gevolgen voor kinderen kunnen ernstig zijn wanneer zij getuige zijn van geweld. In veel gevallen zijn zij naast getuige ook slachtoffer van geweld. De hulpverlener die een echtpaar in behandeling heeft in verband met geweldsproblematiek zal zich dus in alle gevallen de vraag moeten stellen welke schade de kinderen hiervan ondervinden. Daarbij kan zij of hij niet afgaan op het oordeel van de ouders. De kans is groot dat hun waarneming gekleurd wordt door hun behoefte en pogingen het kind af te schermen van het geweld. Ondanks de vaak goede intenties van ouders zijn immers heel veel kinderen direct of indirect getuige van het geweld (Lamers-Winkelman, 2000). De kinderen van hun kant beschikken vaak over veel veerkracht en een aanpassingsvermogen dat maakt dat het ogenschijnlijk beter met hen gaat dan in werkelijkheid het geval is. De hulpverlener zal zich dus zelf - of met hulp van deskundige anderen - een oordeel moeten vormen over het welzijn van de kinderen en de hulp die zij nodig hebben.
Nog los van de specifieke hulp die kinderen nodig hebben, geldt dat het in het algemeen helpend voor hen zal zijn wanneer zij actief bij de hulp worden betrokken. Dat kan bijvoorbeeld ook bij het maken van afspraken over de beëindiging van het geweld. Kinderen hebben daar direct belang bij. Ouders zijn verantwoordelijk voor het stoppen van het geweld, maar succes is niet verzekerd. Daarom is het zinvol om met kinderen te overleggen over hun veiligheid. Afhankelijk van hun leeftijd kunnen zij ook een time-out stellen. En als dat niet mogelijk is, kunnen samen met hen telefoonnummers en adressen worden gezocht van vrienden of kennissen op wie zij een beroep kunnen doen op het moment dat zij zich bedreigd voelen. De schadelijke gevolgen van het aanschouwen van geweld kunnen beperkt worden wanneer de hulpverlener erin slaagt de kinderen de controle over hun eigen situatie terug te geven.
Het kind, de moeder en haar gewelddadige partner houden samen bepaalde interactie- en gedragspatronen in stand. Voor een effectieve aanpak van het geweld is het van belang die patronen te doorbreken. Er zijn onvoldoende mogelijkheden deze patronen te beïnvloeden wanneer de verschillende gezinsleden alleen als individu worden begeleid en ondersteund. De time-outprocedure is een voorbeeld van een systeemgerichte aanpak. Toegepast in een individuele behandeling is de time-out niet effectief of werkt deze zelfs escalatie in de hand. Wanneer iemand die vaker geweld gebruikt door de time-outprocedure leert het huis te verlaten op het moment dat hij woede voelt opkomen, dan moet ook zijn partner adequaat op zijn gedragsverandering reageren. De time-outprocedure werkt niet wanneer zij de gewoonte heeft om zich in de deurpost op te stellen op het moment dat hij de benen wil nemen, hem verwijt dat hij altijd voor problemen op de loop gaat en eist dat hij het probleem onmiddellijk met haar uitpraat.
In een systeemgerichte benadering (Lange, 1994) zijn de interventies gericht op de interacties tussen de betrokkenen. Behalve op het afleren van het gewelddadige gedrag door de pleger en het herstel van schade bij het slachtoffer en bij het kind dat getuige is, moet de hulp er ook op gericht zijn de onderlinge relatie tussen de partners en tussen ouders en kind(eren) te verbeteren of te herstellen.
Partners zullen voor zichzelf en met elkaar moeten nagaan hoe hun - gewelddadige - gedrag dat van de ander en de overige gezinsleden beïnvloedt en hoe zij op hun eigen manier reageren op het gedrag van de ander. Ook dienen zij met elkaar - ondersteund door hulpverlening - meer zicht te krijgen op de betekenis van het geweld en is het van belang dat zij andere omgangsvormen en communicatiepatronen ontwikkelen. Als partners moeten ze leren op een andere, geweldloze manier met conflicten om te gaan.
In hun rol van ouders moeten zij meer oog krijgen voor de behoeften van hun kind(eren) en dragen zij verantwoordelijkheid als opvoeders. In de praktijk blijkt dat vooral aan moeders individueel en groepsgewijs opvoedingsondersteuning wordt aangeboden. Bij opvoedingsproblemen die ontstaan als gevolg van de mishandeling benadert men vooral mishandelde moeders als primaire verzorger. Zij worden het meest direct aangesproken op en verantwoordelijk gehouden voor de kwaliteit van de opvoeding, ook wanneer deze moeders zelf getraumatiseerd zijn door het geweld (Levendovsky & Graham-Bermann, 2000). Getraumatiseerde moeders worden vaak opgeslokt door hun eigen kopzorgen; ze schenken hun kinderen weinig aandacht en zijn snel geïrriteerd. Moeders kunnen hun spanning mentaal en fysiek afreageren op de kinderen. Evenzeer is het mogelijk dat zij juist haar kinderen de moeilijke tijd probeert te vergoeden nadat zij uit de mishandelende relatie is gestapt (Dijkstra, 2001a). De opvoeding wordt voor moeders niet direct gemakkelijker nadat het geweld gestopt is. De kinderen kunnen juist na het geweld in een relatief veilige situatie sterker gaan ageren of zij aanvaarden het gezag van hun moeders niet. Ook het leven van de moeders zelf staat op zijn kop. Het is belangrijk aandacht te schenken aan deze dynamiek in de relaties tussen kinderen en hun mishandelde moeders.
Voor (voormalige) mishandelende vaders is soms plegerhulp beschikbaar, maar hun rol als opvoeder is onderbelicht. Het is de vraag of tijdens plegerbehandeling aan de orde komt dat de vaders hun kinderen willens en wetens bloot hebben gesteld aan het geweld tegen hun moeder en wat daarvan de consequenties zijn. Er is nog nauwelijks een methodiek ontwikkeld waarbij wordt ingegaan op de wijze waarop zij aanspreekbaar dienen te zijn op de opvoeding van hun kinderen. Het gaat hier om de voorwaarden waaraan ze als redelijk betrouwbare co-opvoeders moeten voldoen, zoals geen geweld gebruiken, niet dreigen, geen kwaad spreken over de moeder en zich verplaatsen in de kinderen (Dijkstra, 2002). Er is nog weinig kennis beschikbaar over de manieren waarop vaders kunnen bijdragen tot het herstel van hun kinderen, bijvoorbeeld door ze te verzekeren dat zij (de kinderen) geen schuld hadden aan de mishandeling (Peled, 2002). Hoe kunnen deze vaders een betrouwbare opvoeder worden? De invulling van het vaderschap van mannen die hun vrouw en soms ook hun kinderen mishandelden, is nog een gesloten boek. In veel gevallen verdwijnen mishandelende vaders bij de opvoeding naar de achtergrond. Dit gebeurde bijvoorbeeld ook bij de scheiding van Cors ouders; tegen zijn zin zag hij zijn vader daarna jaren niet meer. Een ander gevaar is dat vaders doorgaan met hun mishandelende gedrag. Nadat haar moeder was weggegaan, werd Paula door haar vader geslagen.
Het is belangrijk om niet alleen aandacht te besteden aan interactie- en communicatiepatronen, maar ook de gezinsproblemen te benaderen vanuit een intergenerationeel perspectief. De individuele geschiedenis van beide ouders en de families waaruit zij afkomstig zijn, verdienen de nodige aandacht. In hoeverre dragen de ervaringen en opvattingen die zij vanuit hun geschiedenis in hun relatie inbrengen bij aan de instandhouding, vermijding of doorbreking van het geweld? Zijn zij zelf getuige of slachtoffer geweest van geweld? Cor bijvoorbeeld beschreef dat bijna alle familieleden van vaders kant sloegen en dat zij hardheid tot deugd hadden verheven.
Hulpverlening die gericht is op de verwerking van vroegere - traumatische - ervaringen draagt bij tot het doorbreken van het geweldspatroon. Dat kan herhaling van geweld in huidige en toekomstige relaties én toekomstige generaties voorkomen (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986; Baartman, 1996). Vooral voor de kinderen is dit van groot belang. Een voorbeeld van herhaling van het geweld zagen we bij Paula. In haar jeugd was zij getuige en slachtoffer van mishandeling door haar vader en later koos Paula op haar beurt een gewelddadige partner. Zij vond de kracht om de cyclus van het geweld te doorbreken door na de geboorte van haar kind de relatie met deze man te verbreken. Verwerking van de geweldservaringen en herstel van ontwikkelingskansen zijn in veel gevallen belangrijke voorwaarden om het geweldpatroon te doorbreken (Baartman, 1996). Het hulpaanbod zal zich daarop moeten richten.
Een systeemgerichte aanpak stelt hoge eisen aan de behandelaar. De confrontatie met geweld raakt direct aan haar of zijn eigen waarden en normen en aan maatschappelijke opvattingen over goed en kwaad. De neiging om partij te kiezen voor de een en tegen de ander is een belangrijke valkuil. Partijdigheid zal bijdragen tot escalatie van de conflicten in het gezin. Tegelijkertijd hebben gezinsleden weinig boodschap aan een hulpverlener die geen positie inneemt ten opzichte van het gepleegde geweld. In de methodiek van CLAS, de Contextuele Leergroepen voor Alle betrokkenen bij Seksueel misbruik, is een uitweg uit dit dilemma gevonden door de keuze voor meervoudige partijdigheid: hulpverleners bieden steun aan alle individuele gezinsleden ongeacht hun gedrag, maar die steun mag niet leiden tot de veroordeling van andere gezinsleden (Baeten, Zwikker, Baartman & Janssen, 2000). Daarbij wordt wel een belangrijk onderscheid gemaakt: tussen de persoon en zijn gedrag. Het seksueel misbruik (of het fysieke geweld) van de pleger wordt veroordeeld, maar niet de persoon van de pleger. Van Lawick en Groen (1998) gaan nog een stapje verder. De therapeut zegt bijvoorbeeld bij hen: ‘Het (geweld) maakt je relatie onveilig zodat je niet meer van elkaar kunt genieten, maar het maakt ook de therapie onveilig. We kunnen geen dingen bespreken als het gevaar bestaat dat jij haar thuis weer gaat slaan, misschien wel om de dingen die zij hier gezegd heeft. Dat vind ik zelf ook te onveilig. Ik kan niet goed werken als ik me steeds zorgen maak over of het bij jullie thuis uit de hand loopt en of Bianca gevaar loopt. We zullen dus eerst moeten werken aan een oplossing voor dat probleem zodat er thuis geen klappen meer vallen. Nu heb ik al heel veel gewerkt met paren waarbij mannen hun vrouwen slaan. Ik weet inmiddels dat dat meestal geen slechte mannen zijn’ (p. 33). Zij geven geen moreel oordeel maar kiezen voor een functionele benadering van het geweld: het gebruik van geweld staat de behandeling in de weg.
Hulpverlening aan gezinnen waarin geweld domineert, is complex en stelt hoge eisen aan de behandelaar. Beëindiging van het geweld is geen einddoel maar een noodzakelijke voorwaarde om tot een effectieve behandeling te kunnen komen. De positie van kinderen die getuige zijn van het geweld is in de hulpverlening aan mishandelde vrouwen lange tijd onderbelicht gebleven. Het wordt tijd die schade nu in te halen en bij mishandeling door te vragen op de effecten van het geweld op de kinderen. Op regionaal niveau is een hulpaanbod nodig dat aansluit bij de wensen en behoeften van gezinsleden. In het bijzonder dient dit aanbod rekening te houden met de kwetsbaarheid én veerkracht van kinderen die getuige zijn van geweld. Het is belangrijk om niet alleen volwassenen zoals moeders en beroepsbeoefenaren te ondervragen, maar ook van kinderen zélf te horen waaraan ze behoefte hebben. Voorts moeten de vaders ook in hun hoedanigheid van opvoeder worden aangesproken op hun mishandelende gedrag. De kinderen hebben daar recht op.
Literatuur
Baartman, H.E.M. (1996). Opvoeden kan zeer doen. Over oorzaken van kindermishandeling, hulpverlening en preventie. Utrecht: SWP. |
Baeten, P.C.A.M., & Geurts, E. (2002). In de schaduw van het geweld. Kinderen die getuige zijn van geweld tussen hun ouders. Utrecht: NIZW. |
Baeten, P.A.C.M., Zwikker, M.C., Baartman, H.E.M., & Janssen, C.G.C. (2000). Verder met CLAS. Resultaten en overdraagbaarheid van contextuele hulpverlening na seksueel misbruik. Utrecht: NIZW. |
Boszormenyi-Nagy, I., & Krasner, B.R. (1986). Between Give & Take. A Clinical Guide to Contextual Therapy. New York: Brunner/Mazzel. |
Coventry Social Services (2001). Domestic violence, www.coventry.gov.uk/social/child/dome/witness |
Dijkstra, S. (2000). Met vallen en opstaan. Hoe vrouwen en mannen betekenis geven aan geweldservaringen uit hun kindertijd. Delft: Eburon. |
Dijkstra, S. (2001a). Met de vingers in de oren. Kinderen als getuige van geweld tussen hun ouders. Tijdschrift over Kindermishandeling, 1, 5-9. |
Dijkstra, S. (2001b). Kinderen die getuige zijn van geweld tussen hun ouders. Een basisverkenning van korte en lange termijn effecten. Den Haag: Ministerie van Justitie. |
Dijkstra, S. (2002). Trust can grow in a safe place. An exploration of interventions for children who witnessed abuse, their abused mothers and abusive fathers. Lezing gehouden op het 7e Interdisciplinary Conference European Research Network on Conflict, Gender and Violence, 22 september, Valencia. |
Dutton, D.G. (2000). Witnessing parental violence as a traumatic experience shaping the abusive personality. In R. Geffner, P.G. Jaffe, & M. Sudermann (Eds.), Children exposed to domestic violence. Current issues in research, intervention, prevention and policy development (pp. 59-67). New York: Haworth Maltreatment and Trauma Press. (Tegelijkertijd gepubliceerd in Journal of Aggression, Maltreatment and Trauma, 3, 170-186.) |
Edleson, J.L. (1999a). Children's witnessing of adult domestic violence. Journal of Interpersonal Violence, 14, 839-870.![]() |
Edleson, J.L. (1999b). The overlap between child maltreatment and women battering. Violence against women, 5, 134-154.![]() |
Fantuzzo, J.W. & W.K. Mohr (1999). Prevalence and effects of child exposure to domestic violence. The Future of Children,9, 21-33.![]() ![]() ![]() |
Falshaw, L., Browne, K.D., & C.R. Hollin (1996). Victim to offender: a review. Aggression and Violent Behavior, 1, 389-404.![]() |
Gael, M. Van (2002). De missing link tussen trauma en borderlineproblematiek. Een benadering vanuit de hechtingstheorie. Tijdschrift voor Psychotherapie, 28, 365-385. |
Geffner, R., Jaffe, P.G., & Sudermann. M. (Eds.) (2000). Children Exposed to Domestic Violence. Current Issues in Research, Intervention, Prevention and Policy Development. New York: Haworth Maltreatment and Trauma Press. |
Goldner, V. (1997). De genderdialoog. passie, macht, subjectiviteit en therapie. Amsterdam: Van Gennep. |
Graham-Bermann, S.A. (1998). The impact of woman abuse on children's social development: Research and theoretical perspectives.
In G.W. Holden, R. Geffner & E.N. Jouriles (Eds.), Children exposed to marital violence. Theory, Research, and Applied Issues (pp. 21-55). Washington: American Psychiatric Association.![]() |
Graham-Bermann, S.A. (2001). Designing intervention evaluations for children exposed to domestic violence: applications of
research and theory In S.A. Graham-Bermann & J. Edleson (Eds.), Domestic violence in the lives of children (pp. 237-268). Washington: American Psychological Association.![]() |
Graham-Bermann, S.A., & Edleson, J. (Eds.) (2001). Domestic violence in the lives of children, Washington: American Psychological Association. |
Groen, M. (1998). De reproductie van geweld. In J. van Lawick & M. Groen. Intieme oorlog. Over geweld en kwetsbaarheid in gezinsrelaties (pp. 73-91). Amsterdam: Van Gennep. |
Hakkert, A., & Eijken. T. (2001). Korte beleidsverkenningen. Huiselijk geweld en straatgeweld: een relatie? Den Haag: ministerie van Justitie. |
Holden, G.W., Geffner, R., & Jouriles, E.N. (Eds.) (1998). Children exposed to marital violence. Theory, Research, and Applied Issues. Washington: American Psychiatric Association. |
Hughes, H.M., &. Luke, D.A (1998). Heterogeneity in adjustment among children of battered women. In G.W. Holden, R. Geffner
& E.N. Jouriles (Eds.), Children exposed to marital violence. Theory, Research, and Applied Issues (pp. 185-222). Washington: American Psychiatric Association.![]() |
Indermaur, D. (2001). Young Australians and Domestic Violence. Trends and Issues. Summary, no 195. Australian Institute of Criminology. (Gevonden op http://www.aic.gov.au |
Jaffe, P.G., Wolfe, D.A., & Kaye Wilson, S. (1990). Children of battered women. London/New Delhi: Sage. |
Jazwinski, E., & Augustine, M. (1999). Children Who Witness Abuse Programs in British Columbia. In Creating a Legacy of Hope. International Conference on Children Exposed to Domestic Violence (pp. 7–12). Conference Proceedings. Vancouver: Yukon Society. (Gevonden op http://www.bcysth.ca |
Kelly, K. (1995/2001). The National Clearinghouse on Family Violence, Dating Violence, factsheet, Health Canada. (Gevonden op http://www.hc-sc.gc.ca/nc-cn |
Lamers-Winkelman, F. (1999). Het (seksueel) mishandelde kind: diagnostiek en behandeling. In P.G.H Aarts & W.D. Visser (red.),Trauma. Diagnostiek en behandeling. Houten: Icodo/Bohn Stafleu Van Loghum. |
Lamers-Winkelman, F. (2000). Geweldige kinderen. Lezing gehouden op de studiedag van Transact ter gelegenheid van de presentatie van het programma Let op de kleintjes, Utrecht, 8 februari. |
Lange, A. (1994). Gedragsverandering in gezinnen. Groningen: Wolters-Noordhoff. |
Lawick, J. van, & Groen, M. (1998). Intieme oorlog. Over geweld en kwetsbaarheid in gezinsrelaties. Amsterdam: Van Gennep. |
Levendosky, A.A., & Graham-Bermann, S.A. (2000). Trauma and parenting in battered women: an addition to an ecological model of parenting. Children Exposed to Domestic Violence. Current Issues in Research, Intervention, Prevention and Policy Development (pp. 25-36). New York: Haworth Maltreatment and Trauma Press. (Tegelijkertijd gepubliceerd in Journal of Aggression, Maltreatment and Trauma, 3, 25-36.) |
Nicolai, N. (2001). Hechting en psychopathologie: een literatuuroverzicht. Tijdschrift voor psychiatrie, 43, 333-343. |
Patterson, S. (1990). I wish the hitting would stop. A workbook for children living in violent homes. Fargod: Rape and Abuse Crisis Center. |
Peled, E. (2002). Het ouderschap van mannen die vrouwen mishandelen. Vragen en dilemma's. Paspoort Maatschappelijk Werk, 2, 47-60. |
Riphagen, M. (2000). Spelenderwijs. Activiteitenboek doelgericht spelen voor kinderen in de hulpverlening. Dordrecht: Stichting Blijf van m'n Lijf. |
Rossman, B.R.R., & Ho, J. (2000). Posttraumatic response and children exposed to parental violence. In: R. Geffner, P.G. Jaffe & M. Sudermann (Eds.), Children Exposed to Domestic Violence. Current Issues in Research, Intervention, Prevention and Policy Development. New York: Haworth Maltreatment and Trauma Press. (Tegelijkertijd gepubliceerd in Journal of Aggression, Maltreatment and Trauma, 3, 85-107.) |
Ruiter, A.M. de (1999). Let op de kleintjes. Handleiding voor psycho-educatie aan kinderen die getuige zijn (geweest) van geweld in relaties. Utrecht: TransAct. |
Silverman, J.G., Raj, A., Mucci, L.A., & Hathaway, J.E. (2001). Dating violence against adolescent girls and associated substance
abuse, unhealthy weight control, sexual risk behavior, pregnancy and suicidality. Journal of the American Medical Association, 286, 572-579.![]() ![]() ![]() |
Straus, M., Gelles, R.J., & Steinmetz, S. (1980). Behind closed doors. Violence in the American family. Garden City, New York: Doubleday. |
Sudermann, M., & Jaffe, P. (1997). Children and youth who witness violence. New directions in intervention and prevention. In D. Wolfe, R.J. McMahon & R.D. Peters (Eds.), Child Abuse. New Directions in Prevention and Treatment Across the Lifespan (pp. 55-79). Newbury Park/Londen/New Delhi: Sage. |
Sudermann, M., & Jaffe. P. (1999). A Handbook for Health and Social Service Providers and Educators on Children Exposed to Woman Abuse/Family Violence. Ontario: Health Canada. |
Terr, L. (1990). Too scared to cry. New York: Basic Books. |
Thuisfront (2000). Preventie van thuisgeweld tegen vrouwen in Groningen, Friesland en Drenthe. Groningen: Thuisfront. |
Toevluchtsoord (2002). Jaarverslag Stichting Toevluchtsoord 2001. Groningen: Scholma Druk. |
Yukon Society (1996). Children Who Witness Abuse Counselling Source Book, Vancouver. (Gevonden op http://www.istar/~bcysth |
Carved out in memory: Children as witnesses of violence between their parents
1 | In dit onderzoek werd een specifieke groep van 28 vrouwen en mannen geïnterviewd over de aard van fysieke en seksuele geweldservaringen uit hun kindertijd en de invloed ervan op hun latere leven, in het bijzonder hun relaties met belangrijke anderen, zoals partners, kinderen, broers, zussen en ouders. |
2 | Er is een discussie gaande over de vraag hoe het getuige zijn van geweld te conceptualiseren is. Sommige auteurs beschouwen het getuige zijn van geweld als een vorm van (psychische) kindermishandeling; andere zijn huiverig vanwege de juridische en morele consequenties. Deze laatste groep is van mening dat deze gedachtegang juist haaks staat op het doel om de weerbaarheid van mishandelde vrouwen en kinderen te vergroten (zie onder anderen Edleson, 1999b). |
3 | Islamitische meisjes die geweld in een intieme relatie meemaken, komen daarmee niet naar buiten omdat ze vanuit hun cultuur geen relatie mogen hebben. Zij leven dan met een dubbel geheim (persoonlijke mededeling Shahnaz Rahman, 2001). |
4 | De leidende gedachte om hulp aan kinderen en hun moeders te bieden is pregnant samengevat in ‘Effectieve interventie gericht op kinderen kan niet los worden gezien van een effectieve aanpak van de mishandeling van vrouwen’ (Sudermann & Jaffe, 1999). |
5 | Kinderen leren zich in veiligheid te brengen en een plan te maken wat ze kunnen doen om zichzelf te beschermen. Het kan zijn dat ze een vertrouwenspersoon aanspreken zoals een leerkracht, een vriendje of de politie, of dat ze in geval van ruzie naar de buren gaan. Ook kunnen ze voor hun eigen veiligheid buiten de ruzie blijven, naar hun kamer gaan of een alarmnummer bellen (Patterson, 1990). |