Olaf de Haas heeft een moedige poging gewaagd een omschrijving van het ‘zorgproduct psychotherapie’ te geven. Sinds het in werking treden van de Kwaliteitswet Zorginstellingen zijn niet louter de zorgaanbieders verantwoordelijk voor wat zij aanbieden maar ook de cliënten(bonden) en de verzekeraars. Zij moeten rationele beslissingen kunnen nemen over de toepassing van het ‘zorgproduct’.
Voor de samenvattende beschrijving van het ‘zorgproduct’ doet De Haas een beroep op de vigerende definities van psychotherapie, waaruit hij de belangrijkste ingrediënten destilleert, om vervolgens te komen tot een omvattende omschrijving. Vanuit de opvatting dat alle belanghebbenden ‘hun’ deelvisie gerepresenteerd moeten kunnen zien, valt ook moeilijk anders te verwachten. Het zou wel eens om die reden kunnen zijn dat De Haas met grote zorgvuldigheid allerlei visies heeft bijeengebracht waarin de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, de specialistische psychotherapieverenigingen die deze vereniging constitueren en de aanpalende beroepsverenigingen (Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, Nederlands Instituut van Psychologen) zich zullen kunnen herkennen.
Taalkundig leidt dat niet steeds tot fraaie resultaten. Bijvoorbeeld: ‘Psychotherapie heeft tot doel mensen bij te staan in een in overleg met de psychotherapeut vastgesteld veranderingsproces dat leidt tot het opheffen, verminderen van en/of beter leren omgaan met psychische problemen, conflicten, stoornissen en/of klachten.’ Lopen middelen en doel hier niet door elkaar? Het doel zal immers zijn ‘het opheffen, verminderen van en/of beter leren omgaan met psychische problemen, conflicten, stoornissen en/of klachten’ en het middel om dat doel te bereiken: ‘mensen bij te staan in een in overleg met de psychotherapeut vastgesteld veranderingsproces’. Het idee dat psychotherapeuten mensen bijstaan zal overigens veel meer beroepsbeoefenaars aanspreken. Welke ‘hulpverlener’, van mantelzorger tot Riagg-medewerker, zal zich in dit beeld niet herkennen? Het gaat er natuurlijk om die bijstand zo te definiëren dat de specifieke kenmerken van psychotherapie eruit blijken, iets wat gelukkig onder de rubriek ‘Werkwijze’ gebeurt. Verder zullen weinig psychotherapeuten een veranderingsproces vaststellen, laat staan ‘in overleg’. Het veranderingsproces is nu juist de resultante van een lege artis toegepaste psychotherapeutische werkwijze.
En passant, maar daar is waarschijnlijk het overinclusieve karakter van de productbeschrijving debet aan, worden behandeling en therapie beide in de definitie van de doelstelling verstopt: het gaat weliswaar om een veranderingsproces, maar daarin kan men ook leren beter met de stoornis om te gaan. Dat is iets wat de toegenomen bescheidenheid van psychotherapeuten – die mogelijk samengaat met de toegenomen moeilijkheidsgraad van de problematiek van hun patiënten – verder kan stimuleren. De hele reeks van steunende en structurerende behandelingen komt ermee binnen het bereik van wat ooit curatief bedoelde behandelingen waren.
Er kan verder op allerhande details worden doorgeborduurd. Zo is het de vraag of het onder de ‘Aard van de toe te passen methoden’ om affecten gaat of om emoties, om gedragsverandering als zodanig, om alleen de genoemde veranderingstheorieën of ook andere, en of het gaat om het rijtje ‘efficiency, doelmatigheid en effectiviteit’ dan wel om ‘werkzaamheid, effectiviteit en doelmatigheid’. De rubriek ‘Wie komen voor psychotherapie in aanmerking?’ vermeldt dat patiënten voor psychotherapie in aanmerking komen ‘als (…) gebleken is of verwacht mag worden dat deze veranderingen niet op (…) anderszins effectieve wijze te bewerkstelligen zijn.’ Dit moet natuurlijk zijn ‘op effectievere wijze’. We moeten maar aannemen dat het stuk nog geredigeerd gaat worden, want anders zullen cliënten en zorgverzekeraars er nog flink moeite mee kunnen hebben door de bomen het bos te zien.
Kunnen we nu – met alle kanttekeningen die er te maken zijn – tevreden zijn met het eindproduct? Gegeven de wetenschap dat de psychotherapie een ‘reusachtig, geïmproviseerd rommeltje is, dat om onverklaarbare redenen nog steeds min of meer functioneert’, is deze zoveelste poging om orde te scheppen in de veelheid van werkwijzen en doelstellingen redelijk geslaagd. Toch denk ik dat het een overweging zou verdienen de productdefiniëring alsnog te vereenvoudigen. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat cliënten en verzekeraars met deze omschrijving van psychotherapie moeilijker in staat zijn een rationele beslissing te nemen over ons ‘zorgproduct’ dan bijvoorbeeld over een kijkoperatie of een dotterbehandeling en ook over ingewikkelder zaken als erfelijkheidvoorlichting of de behandeling van een chronische ziekte.