H.M.J.A. Gerritzen (red.) (2001). Adolescentie en seksualiteit. Psychoanalytische beschouwingen over een intrigerende levensfase. Assen: Van Gorcum. 90 pp., prijs Euro 13, 37

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2002
10.1007/BF03061972

Gelezen

H.M.J.A. Gerritzen (red.) (2001). Adolescentie en seksualiteit. Psychoanalytische beschouwingen over een intrigerende levensfase. Assen: Van Gorcum. 90 pp., prijs Euro 13, 37

Lut De RijdtContact Information

(1) 

Samenvatting  
Voorliggend boekje is de neerslag van een studiedag over de ontwikkeling van de seksualiteit gedurende de adolescentie. Tegen de achtergrond van wat men een normale ontwikkeling kan noemen, bespreken zeven psychoanalytici aan de hand van klinische vignetten en voorbeelden uit de literatuur mogelijke ontwikkelingsbreuken en de behandeling ervan.
Lut De Rijdt, kinder- en jeugdpsychiater, psychoanalytica, is Verantwoordelijke voor de adolescentenafdeling van het Universitair Centrum St.Jozef te Kortenberg.

Voorliggend boekje is de neerslag van een studiedag over de ontwikkeling van de seksualiteit gedurende de adolescentie. Tegen de achtergrond van wat men een normale ontwikkeling kan noemen, bespreken zeven psychoanalytici aan de hand van klinische vignetten en voorbeelden uit de literatuur mogelijke ontwikkelingsbreuken en de behandeling ervan.

Opdat de seksualiteit een bevredigende plaats in het leven krijgt, is – psychoanalytisch gezien – niet alleen de aanleg belangrijk, maar vooral ook de manier waarop vroegere ontwikkelingsstappen in de adolescentie herwerkt worden. De adolescentie wordt ook wel eens een tweede kans genoemd. In die levensfase krijgt zowat alles een seksuele lading. Het is dan ook logisch de seksualiteit te verbinden met alle andere ontwikkelingslijnen, wat hier vooral gebeurt met de separatie-individuatieproblematiek.

Vandeputte selecteert literatuurfragmenten die aantonen hoe de lichamelijkheid in deze levensfase moet bedwongen worden. Volgens deze auteur is het doel van psychotherapie bij adolescenten dat ze hun incestueuze verlangens voor altijd uitbannen, zodat ze kunnen liefhebben als een volwassene. Die stelling roept volgens mij een vraag op die ook bij Freud onbeantwoord bleef: gaat het Oedipuscomplex ten onder of wordt het verdrongen? Doel van psychotherapie bij adolescenten is alleszins dat het Oedipuscomplex minder ‘in de weg zit’, dat het de ontwikkeling minder zal afremmen of hinderen.

Heuves probeert te vatten wat er gebeurt bij de herbeleving en definitieve oplossing van het Oedipuscomplex tijdens de adolescentie. Terecht legt hij er de nadruk op dat het niet gaat om een reële interactie tussen ouders en kinderen, maar om interne objecten. Belangrijk is het een derde positie te leren innemen: het kind leert kijken naar een relatie waar het buiten staat en toch deel van uitmaakt, waardoor symbolisatie en empathie tot ontwikkeling komen. Volgens Heuves bestaan de tweepersoonsrelatie en de driepersoonsrelatie vanaf het begin als twee gescheiden ontwikkelingslijnen naast elkaar. Hierdoor komt het onderscheid oedipaal-preoedipaal ter discussie te staan. Het is een boeiend uitgangspunt te denken dat de adolescent deze twee posities alternerend kan innemen, wat doet denken aan de opvatting van Klein dat de paronoïd-schizoïde positie nooit helemaal overwonnen wordt. De twee ‘posities’ ontwikkelen zich vanaf het begin gelijklopend, maar worden toch niet als gelijkwaardig voorgesteld. Zoals bij Klein wordt de dyadische positie voorgesteld als een af en toe noodzakelijk regressief manoeuver in tegenstelling tot de triadische positie die van een hogere, progressieve orde is. In het klinische materiaal dat Ploegsma presenteert, wordt sprekend duidelijk dat de (onbewuste) intergenerationele overdracht van seksualiteit een grote rol speelt in de ontwikkeling en kan leiden tot repetitie, reparatie en reënscenering (re-enactment) van de conflicten van de ouders in het leven van de adolescent. Ze stelt dat we onze seksualiteit meer van onze ouders krijgen dan de meeste mensen lief is en dat het belangrijk is te differentiëren tussen het geïnternaliseerde gezin en het reële gezin van de adolescent.

Het artikel van Hauber over de vader-zoonrelatie doet me de vraag stellen of de ontwikkeling van mannelijkheid bij jongetjes moet samengaan met de instandhouding van seksespecifieke rollenpatronen, zoals de zorgende moeder en de op de buitenwereld gerichte vader. Volgens Hauber speelt de ‘pedicatiofantasie’, waarin het kleine jongetje via anale coïtus door vader de mannelijke kracht zou krijgen om zich uit de symbiose met moeder los te maken, een belangrijke rol in de latere adolescentaire ontwikkeling. De symbolische functie van de vader om tussenbeide te komen in de relatie tussen de jongen en zijn moeder is uiteraard belangrijk. Ik merk in mijn therapieën met adolescenten dat deze injectiefantasieën kunnen leiden tot een positieve identificatie met de mannelijkheid van de vader, maar evenzeer een beangstigend homoseksueel karakter kunnen krijgen vanwege de vereiste passiviteit die kan leiden tot een identificatie met de vrouwelijke positie.

In zijn artikel over aseksuele adolescenten bespreekt Gerritzen de ascese als verdedigingsmechanisme tegen het orgastische en naar lustbevrediging strevende lichaam. Hij stelt dat de verheerlijking van het aseksuele lichaam bij de adolescent niet altijd vanuit religieuze motieven gebeurt, maar dat morele waarden altijd meespelen bij het opgeven van zinnelijk genot als oplossing voor het adolescentaire conflict. In zijn voorbeelden, vooral hagiografieën, stelt Gerritzen naar mijn mening mystiek en pathologie te veel aan elkaar gelijk. Dit is een miskenning van authentieke religiositeit.

Westerborg geeft een summiere maar interessante aanzet om na te denken over seksualiteit en psychotherapie bij allochtone jongeren. Hoe kan onze klemtoon op het ‘verwoorden’ van conflicten helend zijn in een Islamcultuur waarin een zonde pas is begaan als ze is toegegeven en verwoord? In een cultuur waarin het accent niet ligt op schuld maar op schaamte, een cultuur die aanzet tot wegwerken en repareren – bijvoorbeeld: hersteloperaties van het geschonden maagdenvlies – in plaats van onder ogen zien en doorwerken? Wat te doen met onze klemtoon op de separatie-individuatie in een cultuur waarin loskomen van de ouders zeker niet gezien wordt als een belangrijk goed en waar de groepsnorm boven de individuele norm staat? Het artikel zet aan tot respect voor andere culturen en ontwikkelingen, en waarschuwt voor een therapeutische aanpak van allochtone jongeren vanuit een louter westerse visie. Deze leidt volgens de auteur tot een grote eenzaamheid bij de jongere, omdat de verhouding met zijn eigen cultuur niet kan genegeerd worden, zeker niet als hij in aanraking komt met totaal andere normen en waarden.

In het slothoofdstuk verbindt Mettrop-Wurster in enkele klinische voorbeelden de seksualiteit met andere ontwikkelingslijnen. Zij vraagt zich af of de incestdreiging wel zo reëel is voor het kind en stelt dat juist het ontbreken van de gefantaseerde verleiding traumatisch is. Ik ben het daarmee eens omdat de mogelijkheid van incest, die volgens mij wel als bedreigend ervaren wordt, dan niet verwerkt kan worden in het spel, in ‘doen alsof’. Alles gebeurt in de realiteit, zowel de verleiding als de krampachtige afweer ervan. Voor veel auteurs is literatuur een hulp om over de kliniek te denken. Ik meen dat literatuur en poëzie ook voor de adolescent een hulp kunnen zijn omdat hierdoor zijn mogelijkheden tot fantaseren en symboliseren toenemen. Dit lijkt mij belangrijker dan dat ze voorliggend boek zouden lezen, zoals Mettrop suggereert.

Dit is een aangenaam lezend en goed geschreven boek, dat boeiend klinisch materiaal bevat, veel interessante gegevens over de adolescentie bij elkaar brengt en mooie uitstappen maakt naar de literatuur. Ik betreur alleen dat de auteurs vooral belangstelling hebben voor ontwikkelingsproblemen die de seksualiteit in de adolescentie afremmen en minder voor de conflicten die in de seksualiteit zelf hun oorsprong vinden. We vinden veel verwijzingen naar separatie-individuatie, schuldgevoelens en afgeweerde seksualiteit. Wat veel minder wordt uitgewerkt, zijn seksuele fantasmen, al dan niet uitgeageerd in symptomatisch gedrag, perverse fantasieën, problemen rond homoseksualiteit, seksuele traumata enzovoort.

Toch is dit boekje een aanrader voor wie met adolescenten werkt.

Naar boven