Schematherapie in de klinisch-psychotherapeutische behandeling van persoonlijkheidsstoornissen

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2002
10.1007/BF03061969
Schematherapie in de klinisch-psychotherapeutische behandeling van persoonlijkheidsstoornissen

M. M. ThunnissenContact Information E. H. Muste

(1) 

Abstract  
Schematherapie is een door Jeffrey Young en medewerkers ontwikkelde benadering voor de ambulante, individuele behandeling van patiënten met persoonlijkheidsstoornissen. In Psychotherapeutisch Centrum ‘De Viersprong’ wordt sinds 1997 gewerkt met dit model, dat omgevormd is voor groepsbehandeling in een klinische setting. In het artikel wordt beschreven hoe deze vertaalslag in de praktijk is verlopen en hoe de schematherapie gebruikt wordt in de psychotherapie, de sociotherapie en de non-verbale therapieën. Ter illustratie van onze werkwijze wordt een casus gepresenteerd.
Moniek Thunnissen is psychiater en opleider voor het keuzejaar psychotherapie voor arts-assistenten.
Eelco Muste is klinisch psycholoog-psychotherapeut. Beiden zijn verbonden aan het 12-maands programma van de afdeling Volwassenen in Psychotherapeutisch Centrum ‘De Viersprong’, Postbus 7, 4660 AA te Halsteren.
Correspondentieadres: De Waag, Postbus 1362, 3500 BJ Utrecht.

Inleiding

De afgelopen jaren is een aantal veelbelovende publicaties verschenen over de bruikbaarheid van een bepaalde vorm van cognitieve therapie, de ‘schematherapie’ (schema-focused therapy, voorheen vertaald als ‘schemagerichte therapie’), bij de psychotherapeutische behandeling van persoonlijkheidsstoornissen. Hoewel cognitieve therapie al langer effectief bleek bij patiënten met As-1-stoornissen, vooral angsten en stemmingsstoornissen (zie bijvoorbeeld Beck, Rush, Shaw & Emery, 1979), gold dit niet voor patiënten met gecombineerde problematiek op As-1 en As-2. Bij deze groep patiënten bleek een grotere nadruk op de therapeutische relatie en de (tegen)overdrachtsfenomenen daarin, op empathie, op de rol van onbewuste processen en op de invloed van vroege ervaringen op het heden essentieel voor het welslagen van de behandeling (zie Beck, Freeman & Associates, 1990; Young, 1990; Young & Pijnaker, 1999; Arntz & Kuipers, 1998; Arntz & Bögels, 2000).

In Psychotherapeutisch Centrum ‘De Viersprong’ in Halsteren is vier jaar geleden gekozen om te gaan werken met de Schematherapie. In dit artikel wordt uiteengezet waarom deze keuze is gemaakt. Na een uitleg over de basisprincipes van de Schematherapie wordt stilgestaan bij het proces om de Schematherapie, die voor een ambulante en individuele setting is ontwikkeld, om te vormen tot een bruikbare werkwijze in een klinische groepssetting. Een en ander wordt geïllustreerd aan de hand van een casus. Ten slotte wordt de invoering van de Schematherapie geëvalueerd en worden enkele aanbevelingen gedaan voor de toekomst.


De keuze voor Schematherapie
Doelgroep

Sinds 1957 worden in Psychotherapeutisch Centrum ‘De Viersprong’ volwassenen en (sinds 1960) adolescenten behandeld met klinische psychotherapie. De behandelpopulatie bestaat uit patiënten met een persoonlijkheidsstoornis in cluster B (met name borderlinepersoonlijkheidsstoornissen) of C en op As-1 stemmings- en angststoornissen, en soms eetstoornissen, specifieke seksuele problematiek, posttraumatische stressstoornis of somatisatiestoornis.

Behandeling tot 1998

Vanaf de start in 1957 was het referentiekader van de behandeling in ‘De Viersprong’ psychoanalytisch en groepsdynamisch. De behandeling bestond uit psychotherapie, sociotherapie en verschillende vormen van non-verbale therapie, overkoepeld door de milieutherapie: het geheel van afspraken in de staf en tussen staf en patiënten, het programma, de therapie- en de woonruimtes waarmee al met al het samenwerkingsklimaat en het therapeutische milieu gevormd wordt. De groep was het centrale aangrijpingspunt van de behandeling en via de processen in de groep werden de individuele processen bewerkt. Via relaties met groepsleden en stafleden werden oude thema's zichtbaar en bewerkbaar. Individuele gesprekken vonden alleen in de beginfase van de behandeling plaats om tot een behandelovereenkomst te komen en in latere stadia van behandeling op indicatie.

Uit effectonderzoek bleek dat deze vorm van behandeling effectief was (zie de gegevens van het Standaard Evaluatie Project, onder andere samengevat door de SWOPG, 1997 en 1999). De gemiddelde behandelduur tot dan toe was 14 maanden met uitschieters tot 22 maanden, maar uit onderzoek bleek dat na 12 maanden behandelduur weinig therapeutische winst meer te behalen viel (Van Bragt & Hesselink, 1993). Dit leidde in 1995 tot het besluit de behandelduur te limiteren tot maximaal 12 maanden.

Uitgangspunten voor verandering

De limitering noopte de staf van de afdeling ertoe te zoeken naar een behandelmethode die het therapeutische proces bij patiënten zou kunnen versnellen. De stafattitude zou van afwachtend-observerend moeten veranderen in stimulerend en confronterend. Gezocht werd naar een methode waarin patiënten actief betrokken konden worden bij het veranderen van zich herhalende pathologische patronen. Bovendien zou de angst rond verandering met concrete stappen op het gebied van handelen en denken dienen te worden benaderd in plaats van – zoals binnen het analytische, groepsdynamische kader – vooral via de affecten.

Tegelijk wilden we de kracht van de groepsdynamische processen handhaven en het ontdekkende, inzichtgevende karakter van de behandeling niet verliezen. De expertise die in de loop van de jaren opgebouwd was, hing vooral samen met het psychoanalytische gedachtegoed en er werd gezocht naar een behandelmethode die nauw zou aansluiten bij deze kennis. Vooral op het gebied van de therapeutische relatie, in het werken met overdracht en tegenoverdracht, had de psychoanalytische visie haar nut bewezen. Het belang van de therapeutische relatie bij mensen met persoonlijkheidsstoornissen wordt vanuit meerdere theoretische kaders ondersteund (Crits-Christoph, Baranachie, Kurcias, Beck, Carroll, Perry, Luborsky, McLellan, Woody, Thompson, Gallagher & Zitrin, 1991; Horvath & Luborsky, 1993; Kolden & Klein, 1996; Melis & Korrelboom, 2000).

Daarnaast was de vraag of via een klachtgerichtere benadering patiënten die in het verleden werden afgewezen toch behandeld konden worden met een beperktere doelstelling. Hierbij zou de focus moeten verschuiven van groepsgericht naar meer individueel gericht. Een dergelijke verschuiving paste ook in het beeld van een tijd waarin mensen steeds mondiger worden en een ‘op maat’ gesneden behandeling verlangen.

De keuze voor Schematherapie

De theoretische winst van het schemamodel ligt in de combinatie van effectieve elementen uit de cognitieve therapie (het leermodel en de zichzelf versterkende herhalende patronen) en de psychoanalytische benadering (het genereren van hypothesen over de ontstaansgeschiedenis van conflicten en problemen en het werken met overdracht en tegenoverdracht in de therapeutische relatie). De praktische winst is dat patiënten via het schemamodel duidelijk gemaakt kan worden wat de samenhang is tussen de verschillende schema's waarmee zij kampen en wat de gevolgen daarvan zijn in hun dagelijks leven. Bovendien krijgen alle therapeuten van de verschillende disciplines én de patiënten een gemeenschappelijke taal voor hun dagelijks werk in de diverse therapieën.

Een bijkomend voordeel bij de keuze voor de Schematherapie was dat de staf persoonlijk getraind kon worden door de grondleggers van deze benadering, Jeffrey Young en Martin Sloane, beiden verbonden aan het Instituut voor Cognitieve Therapie in New York.

Verwachtingen over de Schematherapie

Wij verwachten dat de Schematherapie als nieuwe behandelmethodiek ertoe zal bijdragen dat patiënten met persoonlijkheidsstoornissen binnen maximaal 12 maanden op bevredigende wijze hun (klinische deel van de) behandeling kunnen afronden. De behandelmethode biedt een handvat waarmee patiënten hun proces kunnen doorgronden en zij helpt de weerstand tegen verandering te overwinnen. De behandeling vindt nog steeds in groepen plaats, maar met meer nadruk op het individuele proces. In deze behandeling zijn de relaties met groepsgenoten en stafleden een cruciale factor en biedt de behandelmethodiek een duidelijke gemeenschappelijke taal.


Basisprincipes van de Schematherapie

Vanuit het gedachtegoed van de cognitieve therapie ontwikkelden Beck en Freeman (1990) een benadering voor patiënten met persoonlijkheidsstoornissen met meer aandacht voor het ego-syntone karakter van de klachten, voor de vermijdingsmechanismen die deze patiënten hanteren en voor de therapeutische relatie. Tegelijkertijd werden er vanuit het psychodynamische denkkader meer focale en kortdurende methodes ontwikkeld, zoals de Cognitieve Analytische Therapie (zie Ryle & Beard, 1993), waarin – in plaats van te werken met regressie en interpretatie – het vermogen van de patiënt tot bewuste zelfobservatie en zelfbeheersing wordt vergroot. Het leertheoretische en het psychoanalytische referentiekader zijn elkaar op deze wijze dicht genaderd.

De Schematherapie (zie McGinn & Young, 1996; Young & Pijnaker, 1999; Arntz & Bögels, 2000) kan ook gesitueerd worden in het middengebied tussen leertheorie en psychoanalyse, waarbij aan de cognitieve technieken en de aandacht voor de therapeutische relatie via interpersoonlijke technieken, ook nog imaginatietechnieken zijn toegevoegd. Omdat uit bovengenoemde literatuur al veel bekend is over de Schematherapie noemen wij hieronder kort de vier kernelementen.

De vroege, slecht aangepaste schema's

Schema's zijn diepgewortelde overtuigingen over jezelf en de wereld, ontstaan in de kindertijd ten gevolge van een samenspel tussen biologische en omgevingsfactoren. Op de lange duur ontwikkelen de schema's zich tot vastgeroeste, rigide patronen van vertekend denken en voelen, en disfunctioneel gedrag. Ze interfereren met het vermogen van het individu om zijn basisbehoeften te bevredigen en doen afbreuk aan het vermogen van een persoon om realistische grenzen te trekken en te accepteren in relaties met anderen (McGinn & Young, 1996). Schema's worden geactiveerd wanneer er in iemands omgeving gebeurtenissen plaatsvinden die geheel of gedeeltelijk herinneren aan vroege ervaringen, met als gevolg allerlei psychologische problemen, zoals depressie of paniek, gevoelens van eenzaamheid, destructieve relaties, ontoereikende arbeidsprestaties, alcohol-, drugs- of eetverslavingen of psychosomatische stoornissen, zoals maagzweren of slapeloosheid.

De schemadomeinen
De afzonderlijke schema's, elk met hun eigen cognitieve, gedrags-, imaginaire en interpersoonlijke strategieën, zijn te groeperen in verschillende domeinen, verbonden met bepaalde basisbehoeften uit de kindertijd. Young maakte in zijn publicaties een ontwikkeling door in het aantal schema's dat hij hanteert: van elf schema's en zes domeinen (Young & Klosko, 1994) naar vijftien en zestien schema's (Young 1990) tot achttien schema's en vijf domeinen (Young & Pijnaker, 1999). In de door Young ontwikkelde Schema Questionnaire, een vragenlijst die momenteel voor Nederland gevalideerd wordt (Rijkeboer, 1999), wordt gemeten welke van zestien schema's bij iemand actief zijn. Op dit moment wordt in onze kliniek met deze zestien schema's gewerkt (zie tabel 1).
Tabel 1. Domeinen en de daarbij behorende schema's

Schemadomeinen

Schematekorten

16 schema's

I Basisveiligheid

Afwijzing

1. Verlating/instabiliteit

   

2. Wantrouwen/misbruik

II Verbondenheid met anderen

Onverbondenheid

3. Emotionele verwaarlozing

   

4. Minderwaardigheid/schaamte

   

5. Sociaal isolement

   

6. Sociale ongewenstheid

III Autonomie

Verzwakte autonomie

7. Afhankelijkheid/incompetentie

   

8. Kwetsbaarheid

   

9. Onderontwikkeld zelf/ verstrengeling

IV Zelfwaardering

Verzwakte prestatie

10. Mislukking/falen

V Zelfexpressie

Gerichtheid op anderen

11. Onderwerping

   

12. Zelfopoffering

 

Overmatige waakzaamheid en geremdheid

13. Emotionele geremdheid

   

14. Extreem hoge eisen/ overkritisch zijn

VI Realistische grenzen

Verzwakte grenzen

15. Op je rechten staan/ grandiositeit

   

16. Onvoldoende zelfcontrole/ zelfdiscipline

De schemaprocessen

De schema's vormen de wezenlijke cognitieve structuur van het zelf. Zij worden in stand gehouden en versterkt door cognitieve en gedragsmanoeuvres, de zogenaamde schemaprocessen. Deze processen zorgen ervoor dat de persoon de juistheid van het schema niet in twijfel hoeft te trekken. De volgende schemaprocessen worden onderscheiden:

Overgave aan het schema

Het schema wordt direct bekrachtigd of bestendigd: informatie die het schema bevestigt, wordt overdreven; men gedraagt zich zodanig dat het gedrag in overeenstemming is met het schema. Bijvoorbeeld: bij het schema ‘minderwaardigheid’ gedraagt iemand zich vanuit de verwachting dat iedereen op hem neer zal kijken, geen aandacht aan hem zal schenken en geen contact zal zoeken. Op een feestje zal iemand met dit schema in een hoekje gaan zitten en na afloop, als niemand naar hem toe is gekomen, tegen zichzelf zeggen: ‘Zie je wel, ik bén niet de moeite waard.’

Vermijding van het schema

De activering van het schema wordt via cognitieve, emotionele en gedragsstrategieën vermeden. Bijvoorbeeld: jezelf afleiden zodat je niet gaat denken aan onderwerpen die samenhangen met het schema in kwestie; vermijding van situaties die het schema wellicht activeren. Bij het schema ‘minderwaardigheid’ zal iemand feestjes mijden of, als hij er echt niet onderuit kon te verschijnen, zo snel mogelijk vertrekken.

Overcompensatie van het schema

Hierbij gaat het om gedrag of cognities die een schema overcompenseren: men vertoont precies het tegendeel van wat op grond van de vroege schema's verwacht zou kunnen worden. Iemand met het schema ‘minderwaardigheid’ zal juist wel naar een feestje gaan en zijn eigen angst overschreeuwen door op een overdreven manier het middelpunt te willen zijn. Zo wordt nog steeds echt contact met anderen afgehouden en het gevoel blijft in stand: ‘Als mensen mij echt zouden leren kennen, moesten ze me niet.’

De schemamodi

De basale schema's zijn niet altijd even zichtbaar in het gedrag van en het contact met de persoon. Wat wel zichtbaar is, zijn de schemaprocessen, besproken in de vorige paragraaf, en de zogenaamde modi. Een modus is een gevoelstoestand (bijvoorbeeld: ‘het boze kind’ of ‘het hulpeloze kind’) die verwijst naar het onderliggende schema of (bijvoorbeeld: ‘de afstandelijke beschermer’) die juist een bescherming vormt tegen het onderliggende schema. Men kan de modus beschouwen als een momentane toestand, een state, en het schema zelf als een facet van de onderliggende persoonlijkheidsstructuur, de trait.

In totaal heeft Young tot op heden ongeveer tien modi geïdentificeerd, die meer of minder pathologisch en disfunctioneel zijn. De belangrijkste hiervan zijn zichtbaar bij een borderlinepersoonlijkheidsstoornis:
1. 
‘de afstandelijke beschermer’: beschermt de patiënt tegen gevoelens en behoeften door zich emotioneel af te sluiten, zowel voor het eigen innerlijk als voor anderen;
2. 
‘de straffende ouder’: het gevoel dat men straf verdient; manifesteert zich in zelfbestraffende gedachten en uitingen, door daden als automutilatie of andere handelingen die nadelig zijn voor de persoon zelf;
3. 
‘het kwetsbare, verlaten/misbruikte kind’: gevoelens van eenzaamheid, geïsoleerdheid, onbegrepen worden, hulpeloosheid en hopeloosheid, pijn en angst;
4. 
‘het woedende/impulsieve kind’: op een ongecontroleerde, egoïstische manier intense woede, frustratie of ongeduld voelen en uiten;
5. 
‘de gezonde volwassene’: bevestigt en ondersteunt het kwetsbare kind; stelt grenzen aan het boze kind, neutraliseert de straffende ouder; vertoont ook gezonde volwassen functies zoals werken, verantwoordelijkheid nemen en verbondenheid aangaan.

Patiënten schieten soms snel heen en weer van de ene naar de andere modus, bijvoorbeeld van ‘de bestraffende ouder’ (de patiënt wordt boos op zichzelf) naar ‘het boze kind’ (de patiënt wordt boos op een ander, bijvoorbeeld de therapeut of een groepslid). De benadering van de therapeut verschilt: bij ‘de bestraffende ouder’ wil men weten hoe deze boodschappen in de patiënt terecht zijn gekomen en van wie ze afkomstig zijn; bij ‘het boze kind’ wil men erachter komen op wie het zo boos is. Als de patiënt van modus wisselt, zal de therapeut dus ook van benadering moeten wisselen.

De modi zijn zo krachtig en heftig aanwezig, dat men eerst aandacht aan de modi moet besteden, opdat het emotionele niveau minder heftig wordt; pas dan is het mogelijk met de schema's aan het werk te gaan. In de therapie gebeurt een deel van het emotionele therapeutische werk met de modus van ‘het kwetsbare kind’. Doel is dat de patiënt een groter deel van de tijd kan doorbrengen in ‘de gezonde volwassene’.


De vertaalslag van individueel-ambulant naar groeps-klinisch

De Schematherapie is door Jeffrey Young, Martin Sloane en hun collega's van het Schema Therapy Institute in New York ontwikkeld voor de individuele, ambulante behandeling van patiënten met ernstige symptomatologie, vooral persoonlijkheidsstoornissen. In hun ambulante praktijk zijn dit patiënten die weliswaar gehinderd worden door hun persoonlijkheidspathologie, maar toch in staat zijn om, al dan niet via betaald werk, voor een dagvulling te zorgen en een redelijke woonsituatie vol te houden. De patiënten die wij opnemen voor een klinisch-psychotherapeutische behandeling kunnen dit veelal niet meer. Zij worden door hun persoonlijkheidspathologie zodanig gehinderd, dat zij vaak niet meer in staat zijn tot werk of een anderszins redelijke dagvulling. Vaak hebben ze een jarenlange ambulante behandeling achter de rug, soms met een of meer crisisopnames. Een langerdurende klinische psychotherapie lijkt de enige manier om deze vicieuze cirkel te doorbreken. De belangrijkste leefomgeving wordt dan de groep medepatiënten in de kliniek in plaats van de vaak destructieve eigen omgeving; door de opname wordt de mogelijkheid om verandering te vermijden ingeperkt. Voorwaarde hierbij is uiteraard wel dat het werken met en via het therapeutische milieu in de kliniek een basis is van de behandeling, zodat verandering kan optreden.

Het voordeel van een klinische behandeling is niet alleen dat via meerdere ingangen – zowel via de verbale psychotherapie als via de non-verbale therapieën en de sociotherapie – de problematiek behandeld kan worden. Daarnaast worden patiënten als het ware gebombardeerd met relaties, precies datgene waarin ze in het dagelijks leven vastlopen. Dit lijdt onvermijdelijk tot de activering van schema's, zodat oude patronen herhaald worden: zich afhankelijk opstellen, vermijden, de ander trachten te onderwerpen of het hem of haar naar de zin te maken, tot en met de bijbehorende gevoelens van onmacht, angst, woede en frustratie. Juist dit levert materiaal op dat tijdens de therapie-uren besproken en doorgewerkt kan worden: er wordt verband met eerdere situaties gelegd, er wordt gerouwd om het vroeger gemiste en geoefend met andere opties dan de tot dan toe gebruikte.

De Schematherapie was, naar onze overtuiging, ook bruikbaar in een kliniek, door andere disciplines dan alleen psychotherapeuten, in andere dan alleen gestructureerde therapie-uren, en in een groep en niet alleen individueel. De voor die doelen omgevormde behandelwijze kon pas worden ingevoerd na veel discussies, tijd en oefening.

Werkwijze

Nieuw opgenomen patiënten doen vanaf de eerste dag mee met het therapeutische programma. De behandeling vindt plaats in groepen en alleen in de eerste twee maanden van opname zijn er enkele individuele gesprekken met de (assistent-)psychotherapeut. Met de Schema Questionnaire, het door de patiënt zelf geschreven levensverhaal, de gegevens vanuit de intake en de informatie van de imaginatieoefeningen rond vroege jeugdervaringen tijdens de vier à vijf individuele anamnesegesprekken wordt tezamen met de patiënt een raamwerk ontwikkeld waarin de belangrijkste schema's een plaats krijgen.

In deze diagnostische fase wordt er met de patiënt een onderscheid gemaakt tussen primaire, geassocieerde en secundaire schema's. Primaire schema's zijn die schema's die het hoogste niveau van emotionele arousal oproepen, die nauw verbonden zijn met de meest stresserende, vaak langdurige levensproblemen. Deze zijn meestal nauw verbonden met de ernstigste ontwikkelingsproblemen tijdens de eerste levensjaren (Young & Pijnaker, 1999). Geassocieerde schema's hebben vaak betrekking op de primaire schema's en zijn daaruit herleidbaar, terwijl de secundaire schema's betrekkelijk onafhankelijk kunnen zijn van de primaire schema's. Ze zijn vaak later ontstaan en zijn minder belangrijk.

Young maakt dus onderscheid per patiënt in de belangrijkheid van schema's. Hij maakt echter geen onderscheid tussen de schema's als zodanig. Toch lijkt ook hier onderscheid te zijn. Zo is het aannemelijk dat enkele schema's ontwikkelingspsychologisch gezien vroeger zijn ontstaan dan andere. Emotionele verwaarlozing bijvoorbeeld lijkt op jongere leeftijd te ontstaan dan extreme aanpassing.

Tijdens een diagnostiekbespreking worden in het team de belangrijkste schema's besproken. Het psychoanalytische denken en het denken vanuit de cognitieve theorie komen hier bij elkaar om een zo'n goed mogelijk beeld te krijgen van de patronen die een patiënt herhaalt. Vooral bij het zoeken naar de kernschema's, die een link hebben met de ernstigste ontwikkelingsproblemen, komt de psychoanalytische wijze van denken van pas om hypothesen te vormen over de betekenis van vroegere levensgebeurtenissen.

Na de diagnostiekbespreking wordt deze met de patiënt in de groep besproken. Vervolgens wordt de patiënt ertoe aangezet de meest actuele schema's uit te werken: de wijze waarop het schema tot uiting komt, de oorsprong van het schema, de redenen om het schema te behouden of juist te veranderen en de stappen die kunnen leiden tot verandering. Gedurende het therapieprogramma kan de patiënt bekend raken met de therapiemethode en wordt een cursus Schematherapie aangeboden. In deze cursus wordt aan nieuw opgenomen patiënten uitgelegd wat schema's zijn en hoe ze ontstaan en in stand gehouden worden. De schemadomeinen worden besproken en de modi komen aan bod.

Schematherapie in een psychotherapiegroep

Schematherapie is weliswaar als individuele therapievorm ontwikkeld, maar de meeste schema's hebben betrekking op de relaties met mensen. Dit maakt de Schematherapie – met een aantal aanpassingen – goed bruikbaar in een groepssetting. Na verschillende vormen uitgeprobeerd te hebben wordt op dit moment in het 12-maandenprogramma van ‘De Viersprong’ de volgende opzet gehanteerd: van de drie wekelijkse groepszittingen is er één een groepsdynamische zitting waarin het functioneren van de groep, de onderlinge verhoudingen, conflicten en spanningen centraal staan. In deze zitting is de psychotherapeut minder afwachtend dan vroeger in de groepsdynamische zittingen gebruikelijk was; de psychotherapeut legt verbanden tussen het besprokene en de individuele schema's van de groepsleden, bespreekt zich herhalende patronen en verwijst naar de individuele zittingen. De andere twee groepszittingen zijn gewijd aan individueel werk-in-de-groep; volgens een door de patiënten opgesteld rooster komen er elke keer twee mensen aan bod die ‘schemawerk’ doen. De schemaconstellatie zoals die met elke patiënt is opgesteld aan het einde van de diagnostische fase is hierbij de leidraad.

Schematherapie in de non-verbale therapieën

In het 12-maandenprogramma wordt gewerkt met drie verschillende vormen van non-verbale therapie: dramatherapie, creatieve therapie en psychomotorische therapie; elke vorm omvat twee blokken van anderhalf uur per week. De non-verbaaltherapeuten hebben zelf de vertaalslag gemaakt van de Schematherapie naar hun medium; ze hebben dit gedaan binnen de specifieke domeinen, de schema's en de vereiste attitude van de therapeut.

Een voorbeeld: iemand met het schema ‘emotionele verwaarlozing’ heeft voortdurend het idee en het gevoel dat niemand hem echt begrijpt; hij krijgt nooit wat hij nodig heeft, hij voelt steeds afstand, zelfs bij mensen die dichtbij staan, en hij vindt het moeilijk om aandacht, bescherming en begeleiding door anderen te accepteren. Deze persoon heeft de innerlijke overtuiging dat niemand ooit kan voldoen aan zijn behoefte aan liefde; hij voelt zich leeg, eenzaam en emotioneel uitgeschakeld.

Non-verbale werkvormen bij dit schema kunnen zijn:
1. 
in de psychomotorische therapie: het ontvangen en toelaten van zorg (wiegen, hangmat, nabijheid, aanraken en aangeraakt worden), jezelf leren troosten en steun leren geven;
2. 
in de dramatherapie: contact maken met jezelf en anderen; jezelf ontmoeten op verschillende leeftijden en bij belangrijke gebeurtenissen; gesprekken oefenen met vader en/of moeder waarin je kan zeggen hoe hun gedrag je beïnvloed heeft en wat dat voor je betekende; brieven schrijven en die in de groep voorlezen waarbij een groepslid de rol van ouder speelt;
3. 
in de creatieve therapie: een eigen plek maken die veilig voelt; deze plek afzetten tegen vroegere ervaringen; kijken met wie en hoe er vanuit die plek contact gemaakt kan worden; jezelf laten zien door beeldproducten en deze leren waarderen in een respectvolle omgeving.

De attitude van de therapeut varieert afhankelijk van het schema waarmee de patiënt aan het werk is. In de domeinen ‘basisveiligheid’ en ‘verbondenheid’ zal de therapeut zich opstellen als een betrouwbare, stabiele en voorspelbare ouderfiguur, met de houding ‘kom maar’. In de domeinen ‘autonomie’ en ‘zelfwaardering’ zal de therapeut een stimulerende houding aannemen, vertrouwend en ondersteunend: ‘doe maar'.

Schematherapie in de sociotherapie

De sociotherapeuten hebben als werkterrein het leefmilieu van de groep en de gemeenschap in het woonhuis. Ze zien veel spontane interacties tussen patiënten, bijvoorbeeld tijdens de maaltijden en in de ongestructureerde tijd 's avonds. Daarnaast hebben ze wekelijks vier gestructureerde therapieblokken van elk drie kwartier tot een uur. waarin weekdoelen en dagelijkse vorderingen besproken worden.

In de weekdoelbespreking op maandag bespreekt elke patiënt met de groep en de aanwezige sociotherapeut hoe hij (of zij) die week aan zijn schema's gaat werken, welke concrete stappen hij van plan is te zetten in de verschillende therapieën en in het weekend thuis.

Tijdens de sociotherapiebespreking drie keer in de week aan het einde van de dag wordt geëvalueerd hoe iedereen die dag heeft gewerkt aan zijn schema's. Een hulpmiddel hierbij zijn de schemadagboekformulieren en de schemageheugenkaart.

Op het schemadagboekformulier kan de patiënt dagelijks invullen op welke momenten een heftige emotie, een irreële gedachte of een niet-passende gedraging plaatsvond. Stapsgewijs wordt nagegaan met welk schema deze verband hield, wat er klopte aan de gedachte, het gevoel of het gedrag en in hoeverre de reactie overdreven was. Ten slotte wordt opgeschreven hoe men in de toekomst op een adequatere manier zou kunnen reageren.

De schemageheugenkaart dient letterlijk als een geheugensteuntje in moeilijke situaties waarin de patiënt zich overweldigd voelt door heftige gevoelens of bijna niet te corrigeren irreële gedachten. Ook hier wordt weer vanuit het schema opgeschreven wat het gevoel of de gedachte was en vervolgens de gezonde visie en bewijzen daarvoor. Deze schemageheugenkaart kan een hulpmiddel zijn om, ook al heeft men de neiging tot een bepaalde negatieve of ongezonde gedraging, iets anders, adequaters te gaan doen.


Een casus

Patiënte is een 26-jarige vrouw. Zij heeft een drie jaar oudere broer. Vader was verbaal agressief, kleineerde patiënte en misbruikte haar seksueel vanaf haar zevende jaar. Moeder was onderdanig; patiënte vermoedde dat moeder wist van het misbruik en het toeliet, omdat zij daarmee zelf vrijgesteld werd van seksuele activiteit. Al moet gezegd dat moeder vader de deur heeft uitgezet en van hem gescheiden is toen patiënte op haar tweeëntwintigste eindelijk thuis vertelde over het misbruik. Als kind werd ze vaak omlaaggehaald door vader of grof uitgescholden, onder andere voor ‘vies, lui varken’. Tegelijk merkte ze ook dat ze macht had: als zij vader zijn gang liet gaan, werd ze beloond met snoep en zakgeld en was vader een paar dagen vrolijk en vriendelijk.

Tijdens haar schooljaren kreeg ze geen enkele steun van haar ouders, met als gevolg dat ze een opleiding onder haar niveau heeft gedaan. Nadat ze het geheim van het misbruik had geopenbaard, bleek pas welke schade er aan haar persoonlijkheid was aangericht: het lukte haar absoluut niet om zelfstandig te gaan wonen, om een opleiding af te maken, om langere tijd een baan te houden of de nodige zorg aan zichzelf te besteden.

Tot zover een korte schets van onze cliënt. Als we met dit verhaal in ons achterhoofd kijken naar de lijst van zestien schema's die Young opstelde, valt het volgende op.

In het eerste domein, de basisveiligheid , is patiënte duidelijk geschonden door het seksueel misbruik; toch scoort ze in de vragenlijst van de schema's niet echt hoog op het schema wantrouwen/misbruik. Dit is iets wat vaker voorkomt en het valt op minstens twee mogelijke manieren te verklaren:
1. 
kinderen slagen er soms in een vertrouwd persoon buiten het gezin te vinden met wie ze toch hun gevoel van basisveiligheid in stand kunnen houden;
2. 
soms zijn andere schema's prominenter aanwezig en blijkt pas in de loop van de behandeling dat een schema, zoals in dit geval wantrouwen/misbruik, onderliggend toch aanwezig is.

Voor patiënte behoorde het misbruik gewoon bij haar leven. Zij had veel meer last van de emotionele verwaarlozing; pas op de middelbare school begon ze te beseffen dat er iets niet klopte.

Waar ze wel zeer hoog in scoort is in het tweede domein, verbondenheid met anderen: vooral de schema's ‘emotionele verwaarlozing’ en ‘minderwaardigheid’ zijn erg aan de orde. Zowel van vader als van moeder heeft ze emotionele steun gemist op essentiële gebieden van haar leven: haar lichamelijke autonomie, haar gevoel van eigenwaarde en haar opleiding. Ook het gevoel van minderwaardigheid lijkt ze van beide ouders, die zelf zeer beperkte intellectuele capaciteiten hadden en haar bovendien kleineerden, meegekregen te hebben. Verrassend is dat ze in de andere twee schema's in dit domein, ‘sociaal isolement’ en ‘sociale ongewenstheid’, niet extreem hoog scoort. Ze heeft toch de energie behouden om eropuit te gaan en nieuwe dingen te ondernemen. In het domein van de autonomie scoort ze niet extreem hoog; men zou verwachten dat ze in het schema ‘afhankelijkheid/incompetentie’ veel problemen vertoont, maar dit blijkt niet het geval. Wel zijn er ernstige tekorten in het gebied van de zelfwaardering: het schema ‘mislukking/falen’ is prominent aanwezig. In het domein van de zelfexpressie valt in haar gedrag het schema ‘zelfopoffering’ op: ze heeft de neiging zichzelf volledig weg te cijferen voor anderen; zoals ze vroeger als zoenoffer werd aangeboden aan vader, mag ze nog steeds alleen bestaan in dienst van de ander. In het domein van de realistische grenzen lijkt er geen echte schade; ze legt haar grenzen eerder te dichtbij en verwaarloost haar eigen rechten.

Zo komen we tot de volgende schemaconstellatie:

Primaire schema's: ‘emotionele verwaarlozing’ en ‘minderwaardigheid’;

Secundaire schema's: ‘mislukking’ en ‘zelfopoffering’.

Young beschrijft bij elk schema een aantal stappen naar verandering. Deels behelzen deze stappen: teruggaan naar vroeger; opnieuw voelen van de pijn van het gekwetste, verlaten, eenzame kind; begrijpen wat de oorzaak van het schema is. Voor een ander deel: inventariseren hoe het schema nog speelt in het heden en stappen ondernemen om daarin veranderingen aan te brengen.

In deze casus zijn onder andere de volgende stappen aan de orde geweest:

Schemamodi

Bij de start van de behandeling valt op dat patiënte er vaak niet echt bij is. Zij is aanwezig, kan haar verhaal vertellen, maar komt slecht in contact met haar gevoelens. Deze modus kan benoemd worden als ‘afstandelijke beschermer’. Patiënte schermt haar gevoelens af uit angst erdoor overspoeld te raken en uit haar evenwicht gebracht te worden. Meermalen wordt met haar besproken dat zij op deze wijze niet verder komt en dat zij enig risico moet nemen om iets uit de therapie te kunnen halen. Doordat de therapeut steeds contact probeert te maken met ‘het kwetsbare kind’ in haar, haar angst om te voelen blijft benoemen en de modus van ‘de gezonde volwassene’ aanspreekt, krijgt patiënte langzaam meer vertrouwen en ziet zij hoe zij dit afschermen nodig heeft gehad om vroeger niet te veel uit balans te raken. Beetje bij beetje kan zij meer gevoel toelaten.

Vervolgens worden afwisselend meerdere modi zichtbaar. Zo kan zij erg straffend en kritisch zijn tegenover zichzelf (modus ‘de straffende ouder’) en wordt duidelijk dat zij op deze wijze de verboden van haar vader herhaalt. Ook kan zij vreselijk kwaad worden, vooral als zij zich niet gehoord voelt (modus ‘het boze kind’). Deze kwaadheid wordt vooral begrijpelijk door de vroegere rol van moeder, die niet zag wat er gebeurde en niet begreep wat er bij patiënte speelde.

Door rechtstreeks met deze modi te werken lukt het patiënte steeds beter zich kwetsbaarder op te stellen. Ze kan de nabijheid van de therapeuten en groepsleden steeds beter verdragen en gaat meer erkennen welke behoeften voor haar belangrijk zijn. Dit doet haar gedurende het therapieproces groeien en maakt dat zij steeds beter gebruik kan maken van haar ‘gezonde volwassene’.

Het schema ‘emotionele verwaarlozing’

In de loop van de behandeling wordt steeds duidelijker hoe verwaarlozend haar ouders eigenlijk zijn geweest, maar ook hoe ze deze verwaarlozing zelf heeft overgenomen: ze ziet er vaak smoezelig en onaantrekkelijk gekleed uit; ze woont samen met iemand in een huis, maar betaalt meer dan de helft van de huur; ze troost zichzelf in haar behoefte aan steun met te veel eten en snoep.

In de psychotherapie gaat ze een aantal keren terug naar vroegere situaties en voelt de verschillende emoties naast elkaar: triomf om de macht die ze had in het gezin; angst en verdriet rond het misbruik, de vernederingen en het gebrek aan steun en zorg; woede over hoezeer vader haar als object gebruikte. In de tweede helft van de behandeling heeft ze een gesprek met moeder en dan blijkt dat moeder zelf misbruikt is door haar vader. Moeder heeft gepoogd haar meer te beschermen dan patiënte zich ooit gerealiseerd heeft. In dit gesprek complimenteert moeder haar met de stappen die ze neemt. Patiënte kan dit enigszins toelaten en beter aanvaarden dat moeder slechts beperkte mogelijkheden had en heeft.

Vooral in de sociotherapie bespreekt ze stappen om de emotionele verwaarlozing in het heden tegen te gaan en ze voert deze stappen in en buiten de kliniek uit: ze koopt nieuwe kleren, gaat naar de kapper en gaat een keer zwemmen – wat ze jaren niet gedaan had, uit schaamte voor haar eigen lichaam. Ze laat voor zich zorgen door groepsgenoten en kan op een gegeven moment genieten van haar seniorpositie in de groep.

Het schema ‘minderwaardigheid’

Ze oefent met haar houding en gedrag, waar vaak de minderwaardigheid vanaf straalt. Ze maakt een lijst hoe ze haar minderwaardigheidsgevoel in stand houdt door vermijding: te veel eten en te veel snoepen, zich terugtrekken in passiviteit of ziekte. In psychomotorische therapie gaat ze boksen en daarbij voelt ze haar kracht en haar woede om alle vernederingen van vroeger. In de loop van de behandeling besluit ze aangifte te doen van het misbruik; ze maakt zich daarmee los van de overtuiging dat zij zelf een ‘slecht, vies kind’ is en herstelt een deel van haar eigenwaarde.

Het schema ‘mislukking’

Ze wordt zich meer bewust van haar talenten en capaciteiten en leert om deze te accentueren in plaats van haar mislukkingen. In de creatieve therapie staat ze zichzelf meer vrijheid toe: werkstukken mogen al doende ontstaan in plaats van tevoren bedacht te worden. Ze speelt in de dramatherapie prachtige rollen voor anderen en kan complimenten daarover toelaten.

Het schema ‘zelfopoffering’

Onze patiënte is een zeer geliefd groepslid omdat ze zich snel nestelt in de rol van assepoester. Ze gaat een haast symbiotische relatie aan met het machtigste groepslid, wier liefde ze koopt met cadeautjes en diensten. Langzamerhand, na vele gesprekken – vooral in de sociotherapie – over hoe ze haar vrije tijd en weekends doorbrengt, lukt het haar om zich minder weg te cijferen. Meteen komen haar schema's ‘minderwaardigheid’ en ‘emotionele verwaarlozing’ sterker op de voorgrond; zo wordt ze lichamelijk ziek en wentelt zich in de rol van slachtoffer. Eenmaal wordt ze vreselijk boos op groepsgenoten, wat haar erg goed doet. Ze ervaart beide polen: ofwel zich opofferen voor anderen ofwel verzorging eisen, en uiteindelijk kiest ze voor een derde weg: het besluit dat zelf verantwoordelijkheid nemen voor haar eigen leven het beste voor haar is.

Ten slotte verlaat patiënte na twaalf maanden de kliniek. Ze heeft een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt: van een afhankelijke, passieve en depressieve vrouw in de slachtofferpositie naar een autonome jonge vrouw die haar leven opnieuw wil oppakken. Duidelijk is echter dat het proces nog lang niet klaar is en dat een vervolgbehandeling noodzakelijk is – een minder intensieve behandeling, waarin voortgebouwd wordt op hetgeen er in de kliniek gestart is en waarin zaken als haar negatieve lichaamsbeleving, minderwaardigheidsgevoelens en het onder haar capaciteiten functioneren aan de orde kunnen komen.


Conclusies en aanbevelingen

De invoering van de Schematherapie in de kliniek van ‘De Viersprong’ is een belangrijke stap geweest. Patiënten en stafleden zijn enthousiast geraakt over deze methode, die de patiënten een leidraad biedt in hun behandeling. In hun gesprek met patiënten kunnen stafleden dezelfde taal spreken als de patiënten over soms complexe psychologische begrippen. De trainingsdagen in de Schematherapie hebben de cohesie in de staf bevorderd.

Een groot voordeel van de Schematherapie is dat het een helder, voor patiënten inzichtelijk kader biedt waarin hun problemen geplaatst kunnen worden. De manieren waarop ze zelf hun veranderingen saboteren en de mogelijke stappen tot verandering staan beschreven in het boek ‘Leven in je leven’ van Young en Klosko (1999) en in de cursus die wijzelf geschreven hebben voor de patiënten. De Schematherapie biedt een gemeenschappelijke taal voor de verschillende disciplines en geeft structuur voor de doelen op korte, middellange en lange termijn in het behandelplan. Volop in bewerking is nu hoe wij – binnen de Schematherapie – van de kracht van de groep gebruik kunnen maken.Hoewel we in het begin bang waren dat tijdens de individuele psychotherapiesessies en de meer individuele benadering in de non-verbale therapieën en sociotherapie de andere groepsleden minder betrokken zouden zijn, blijkt dit mee te vallen. De andere groepsleden leven mee en voelen regelmatig scherper aan wat er speelt dan de persoon zelf, zeker als deze zich in de modus van ‘de afstandelijke beschermer’ bevindt. Het kan helpen om in de groep een klankbord te hebben en met de steun van de groep moeilijke stappen te zetten. De herkenning die er vaak is, werkt daarbij ook als steunend en uitnodigend en helpt de patiënt vanuit meerdere gezichtspunten zijn problematiek te bezien. De groep doet tevens dienst als actueel oefenveld. Patiënten worden uitgenodigd om in het hier en nu zaken na te vragen en zij maken onderling afspraken over werkpunten die vervolgens door de groep als geheel gedragen worden. Dit komt de continuïteit van de behandeling ten goede. Doordat alle groepsleden aanwezig zijn, is duidelijk waar iemand mee bezig is en kunnen deze thema's makkelijk meegenomen worden naar de verschillende therapievormen.

Voor de psychotherapeuten heeft de Schematherapie een grote omslag betekend. De Schematherapie is rijk aan technieken, waarbij de therapeut bijna altijd een actieve, leidende rol heeft. De aarzeling om de vertrouwde grondhouding (met onder andere empathie, clarificatie, confrontatie en duiding) los te laten was groot, mede uit angst belangrijke instrumenten, zoals de overdracht en het denken in termen van angst en afweer, kwijt te raken. Het invoeren van de individuele therapie in de groep is niet alleen ten dienste van de patiënten gebeurd, maar ook om de psychotherapeuten meer aan te sporen zich de nieuwe methodiek eigen te maken.

Inmiddels wordt er inderdaad minder gewerkt vanuit de analytische attitude. Gevolg is dat de groepsdynamische zitting veranderd is. De patiënten zijn aan een actieve en sturende houding van de psychotherapeut gewend geraakt door de individuele zittingen in de groep en verwachten dit ook tijdens de groepsdynamische zittingen. De psychotherapeut moet nu dus ‘harder’ werken om ook de groepsdynamiek ter sprake te brengen. Toch is het belangrijk een zitting te behouden waarin specifiek stilgestaan wordt bij het groepsproces.

Ook was het lastig om het psychoanalytische gedachtegoed te combineren met de Schematherapie. Door stafleden wordt er bij het zoeken naar verklaringen en verbanden regelmatig teruggegrepen op het psychoanalytische denken. Dit vervolgens weer terugvertalen naar schema's vergt inspanning en oefening. Het is echter goed om te merken dat deze integratie steeds beter lukt. Het leren erkennen van het verleden en stil staan bij vroegere ervaringen, wat ook in de Schematherapie een belangrijke plek inneemt, brengt beide referentiekaders dichter bij elkaar en maakt het tevens mogelijk om overdrachtsfenomenen in te kaderen in de wijze waarop patiënten geneigd zijn hun schema's in stand te houden.

We kunnen tot slot de volgende aanbevelingen doen:

Als men als staf kiest voor de invoering van een nieuwe behandelvorm, zoals de Schematherapie, dient voldoende tijd uitgetrokken te worden voor de implementatie. Omdat de theorie op het eerste gezicht tamelijk simpel oogt, is het van belang om er als staf eerst ervaring mee op te doen, omdat in praktijk de complexiteit van de theorie duidelijk wordt.

Het verdient aanbeveling om tegelijk met de invoering van een nieuwe benadering effectonderzoek op te zetten, zodat ook daadwerkelijk gemeten kan worden of er een effect is op bijvoorbeeld reductie van klachten, hulpconsumptie en welbevinden – zowel aan het einde van de behandeling als op termijn van een tot twee jaar. Ook de betrokkenheid van patiënten bij hun behandeling zou gemeten kunnen worden.

In ‘De Viersprong’ is de Schematherapie geïntegreerd in een behandeling die al effectief was, in de hoop dat deze integratie tot een grotere effectiviteit zou leiden. Of dit daadwerkelijk het geval is, zal het effectonderzoek van de komende jaren uitwijzen.


Literatuur

Arntz, A., & Kuipers, H. (1998). Cognitieve gedragstherapie bij de borderline persoonlijkheidsstoornis. In W. van Tilburg, W. van den Brink en A. Arntz (red.), Behandelingsstrategieën bij de borderline persoonlijkheidsstoornis (pp. 42-64). Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.
 
Arntz, A., & Bögels, S. (2000). Schemagerichte cognitieve therapie voor persoonlijkheidsstoornissen. Praktijkreeks Gedragstherapie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.
 
Beck, A.T., Rush, A.J., Shaw B.F., & Emery, G. (1979). Cognitive Therapy of Depression. New York: Guilford Press.
 
Beck, A.T., Freeman, A., & Associates (1990). Cognitive Therapy of Personality Disorders. New York: Guilford Press.
 
Bragt, P.J. van, & Hesselink, A.J. (1993). Just before leaving: time and change in residential psychotherapy. International Journal of Short-Term Psychotherapy, 8, 63-74.
 
Crits-Christoph, P., Baranachie, K., Kurcias, J.S., Beck, A.T., Carroll, K., Perry, K., Luborsky, L., McLellan, A.T., Woody, G.E., Thompson, L., Gallagher, D., & Zitrin, C. (1991). Meta analysis of therapist effects in psychotherapy outcome studies. Psychotherapy Research, 1, 81-91.
 
Horvath, A.O., & Luborsky, L. (1993). The role of therapeutic alliance in psychotherapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 61, 561-573.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Kolden, G.G., & Klein, M.H. (1996). Therapeutic process in dynamic therapy for personality disorders: the joint influence of acute distress and dysfunction and severity of personality pathology. Journal of Personality Disorders, 10, 107-121.
 
Melis, P., & Korrelboom, K. (2000). Persoonlijkheidsproblematiek en therapeutische interactie. Psychopraxis, 2, 67-73.
SpringerLink
 
McGinn, L.K., & Young, J.E. (1996). Schema-focused therapy. In P.M. Salkovskis (Ed.), Frontiers of Cognitive Therapy. New York: Guilford Press. (Dit hoofdstuk is in het Nederlands als artikel verschenen: Schemagerichte therapie. Psychotherapie. Toegang tot de internationale vakliteratuur 1998, 113-143.)
 
Rijkeboer, M. (1999). Verkorte uitwerking onderzoek Schemata en Psychopathologie. Interne publicatie. Utrecht: Universiteit Utrecht.
 
SWOPG (1997). Effectiviteit klinische psychotherapie 1993-1995. Noordwijkerhout: Dunodruk.
 
SWOPG (1999). Effectiviteit klinische psychotherapie 1995-1997. Noordwijkerhout: Dunodruk.
 
Ryle, A., & Beard, H. (1993). The integrative effect of reformulation: cognitive analytic therapy with a patient with borderline personality disorder. British Journal of Medical Psychology, 66, 149-258. (Vertaald als: Het integratieve effect van herformulering: cognitieve analytische therapie bij een patiënt met borderline-persoonlijkheidsstoornis. Psychotherapie. Toegang tot de internationale vakliteratuur 1996, 162-175.)
 
Young, J.E. (1990). Cognitive therapy for personality disorders: a schema-focused approach. Sarasota, Florida: Practitioner's Resource Series.
 
Young, J.E., & Klosko, J. (1994). Reinventing your life. New York: Plume, Penguin Books. (Vertaling: Leven in je leven. Lisse: Swets & Zeitlinger, 1999.)
 
Young, J.E., & Pijnaker, H. (1999). Cognitieve therapie voor persoonlijkheidsstoornissen. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.
 

Schema therapy in in-patient psychotherapy of personality disorders
Schema-focused therapy was developed by Jeffrey Young and his co-workers as a model for the individual treatment of outpatients with a personality disorder. In psychotherapeutic centre ‘De Viersprong’ (Halsteren, The Netherlands) this model has been used since 1997; the model was adapted to make it effective for in-patient group treatment. Our article describes how this adaptation took place and how schema-focused therapy is used in psychotherapy, sociotherapy and the nonverbal therapies. This is illustrated with a case description.
Naar boven