In de psychotherapiepraktijk spelen opdrachten die partners buiten de therapiekamer moeten uitvoeren een belangrijke rol. Deze opdrachten, vaak ook aangeduid met de term ‘huiswerk’, zijn voor vele partnerrelatietherapeuten niet weg te denken uit hun behandelingsplan. Dit onderzoek werd opgezet om een eerste inventarisering te maken van het gebruik ervan. De opdrachten waarop dit onderzoek betrekking heeft, zijn de expliciete afspraken van de therapeut met het koppel. De indirectere benaderingswijze, waarbij bepaalde gedragingen door de therapeut slechts vaag gesuggereerd worden, werd niet in dit onderzoek betrokken.
Over opdrachten is een bijna onuitputtelijke hoeveelheid artikelen en boeken verschenen, maar nergens wordt melding gemaakt van hoe vaak deze opdrachten in de therapeutische praktijk gebruikt worden. De verschillende soorten opdrachten worden bovendien zelden of nooit in eenzelfde onderzoek betrokken en met elkaar vergeleken. Daarenboven wordt er slechts sporadisch aandacht geschonken aan hoe de partners tegenover de gegeven opdracht stonden en aan de mate waarin de opdracht werd vervuld. Ook is weinig bekend over het effect van de opdrachten. Dit onderzoek wil een eerste aanzet zijn om deze leemtes enigszins op te vullen.
In de literatuur worden vaak twee soorten opdrachten onderscheiden: de congruente en de paradoxale opdrachten. Congruente opdrachten omvatten een zeer brede waaier van opdrachten. Alle opdrachten die op een openlijke manier stapsgewijze gedragsveranderingen trachten te bewerkstelligen, zijn onder deze noemer te brengen. Het aantrekkelijke van de congruente werkwijze is dat ze het probleemoplossend vermogen van de paren vergroot, zodat bij nieuwe moeilijkheden de aangeleerde strategieën opnieuw gebruikt kunnen worden. Ter illustratie een greep uit de congruente opdrachten die in ons empirisch onderzoek werden geregistreerd:
Een echtpaar meldt zich aan met seksuele problemen: mevrouw is seksueel erg geremd, meneer heeft last van erectieproblemen. Aan het paar wordt onder meer een algemene streeloefening opgedragen: ze dienen elkaars lichaam te strelen met uitzondering van de genitale zones. De volgende sessie rapporteert de man dat hij de oefening als zeer relaxerend ervaren heeft, de vrouw had echter meer moeite om zich volledig te ontspannen.
Bij een ouder echtpaar ontstonden na de pensionering van de vrouw heel wat moeilijkheden. Het echtpaar raakte verwikkeld in een ernstige machtsstrijd, ze bevochten elkaars terrein. Om op een andere manier met elkaar te leren spreken gaf de therapeut de volgende opdracht: mevrouw moest rechtstreeks tot haar echtgenoot spreken, zonder veronderstellingen en invullingen. In zijn antwoorden moest meneer zich tot de kern van de zaken beperken, uitweidingen waren verboden.
Na de geboorte van het tweede kind eiste het vele werk de vrouw helemaal op, zodat ze nauwelijks nog tijd en aandacht had voor haar partner. Een jaar na de bevalling komt het paar in therapie met als aanmeldingsklacht het ontbreken van seksueel verlangen bij de vrouw. Om de vrouw bewust te maken van het feit dat het drukke leven haar eigen noden en verlangens volledig verdrong, werd haar opgedragen te registreren hoeveel uren ze in de komende week per nacht sliep en hoeveel tijd ze louter aan zichzelf besteedde. Mevrouw gaf aan dat ze erg veel geleerd had uit deze opdracht. Ze besefte namelijk hoe haar seksuele disfunctie samenhing met allerlei externe factoren. Nadien werd aan het echtpaar de opdracht gegeven om wekelijks één avond zonder de kinderen door te brengen om meer tijd en ruimte te creëren voor elkaar als partners.
De paradoxale opdracht doet de cliënt het problematische gedrag opzettelijk stellen (Haley, 1977; Van Dyck, 1980), met de rationale dat het probleemgedrag zijn functie door een veranderde context zal verliezen wanneer de opdracht wordt uitgevoerd en dat het probleemgedrag verdwijnt wanneer de opdracht niet wordt vervuld. Aangezien deze opdrachten gedrag voorschrijven dat tegengesteld lijkt aan de doelen van therapie dient men extra aandacht en zorg te besteden aan de inkleding en motivering van de opdracht (Watzlawick, Weakland & Fisch, 1974). Bovendien is bij deze opdrachten toch enige voorzichtigheid geboden, daar het letterlijk opnemen van de paradox kan leiden tot heilloze escalaties van het probleemgedrag (De Haan, 1992; Lange, 1994). Een voorbeeld uit ons onderzoek:
Een echtpaar wenst te werken aan de verbetering van hun relatie: de man heeft enkele buitenechtelijke relaties achter de rug en er is sprake van seksuele problemen. Uit angst dat haar man niet meer van haar houdt en haar zal verlaten, vraagt mevrouw tot grote ergernis van haar man steeds weer of hij nog van haar houdt. De therapeut besluit de volgende opdracht aan het echtpaar mee te geven: op vaste tijdstippen moet mevrouw aan haar echtgenoot vragen of hij nog van haar houdt. De man moet er nauwlettend op toezien dat zij haar opdracht correct uitvoert. Deze paradoxale opdracht bereikte het verhoopte resultaat: mevrouw zag in dat ze haar man te vaak om bevestiging vroeg. Zij slaagde er zelfs in de frequentie te verminderen.
Deze tweedeling van opdrachten, congruent versus paradoxaal, volstaat naar onze mening niet om alle soorten opdrachten onder te brengen. Hiervoor dienen nog drie extra categorieën onderscheiden te worden, namelijk de rituele opdrachten, de zware-lastopdrachten en de verrassende opdrachten. Rituele opdrachten zijn voorgeschreven symbolische handelingen die op een bepaalde manier en in een bepaalde volgorde, eventueel vergezeld van verbale formules, uitgevoerd moeten worden (Van der Hart, 1978). Het zijn krachtige interventies, die een grote creatieve inspanning van de therapeut vergen en die een niet te onderschatten inzet van de cliënten eisen. Rituele opdrachten zijn erg bruikbaar en zinvol wanneer afscheid nemen van personen of voorbije situaties niet vlot verloopt, wanneer cliënten het moeilijk hebben met de overgang naar een nieuwe levensfase of wanneer inadequate interactiepatronen doorbroken moeten worden. Het volgende voorbeeld illustreert hoe een therapeut een succesvol ritueel ontwierp rond een door het koppel eerder ingebrachte metafoor (Imber-Black, 1988):
Sara en Carl komen in therapie om hun relatie nog een laatste kans te geven. Ze zijn reeds 22 jaar gehuwd en zijn op het moment gekomen dat hun kinderen het huis beginnen te verlaten. De toon van de eerste gesprekken is erg venijnig en vol bitterheid. Wanneer de therapeut vraagt om hun huwelijk in betere tijden eens te beschrijven geven beiden aan dat het nooit goed geweest is. Nadat ze over elkaar hun gal gespuwd hebben, merkt Sara op een bepaald moment op: ‘Zoals je ziet, hebben we een hele rivier vol met rancunes’. Na enkele sessies geeft de therapeut hun de opdracht om voor de volgende afspraak enkele voorwerpen mee te brengen die de nog steeds knagende rancunes uit het verleden symboliseren. Deze voorwerpen worden tijdens de volgende sessie uitgebreid besproken en na een tijdje geeft de therapeut hun de instructie te overdenken van welke symbolen (rancunes) zij reeds afstand kunnen nemen en welke zij voorgoed achter zich kunnen laten. De therapeut besluit vervolgens gebruik te maken van Sara's beeldspraak van de rivier. Hij stelt voor dat ze, wanneer ze er beiden klaar voor zijn, naar een rivier gaan en er samen de gesymboliseerde rancunes in werpen om ze zo te laten wegstromen. Enkele weken later melden ze dat ze samen naar een stroompje in de buurt zijn geweest en er hun voorwerpen in hebben laten wegdrijven. Hun verleden ligt nu achter hen en er kan aan de toekomst gewerkt worden.
Bij de zware-lastopdrachten is de beproeving die wordt opgelegd even zwaar of zwaarder dan het opgeven van het probleemgedrag zelf (Haley, 1984). De cliënten staan dan voor de keuze: de moeilijke opdracht uitvoeren of het probleemgedrag opgeven. De therapeut moet er echter steeds van overtuigd zijn dat de opdracht in principe uitvoerbaar is. Tevens dient hij ervoor te zorgen dat de opdracht, als ze uitgevoerd wordt, een therapeutisch effect heeft en op geen enkele manier de cliënten of anderen kan schaden. Een voorbeeld waarbij de ‘dreiging’ van de zware last al voldoende was om verbetering in de relatie te bewerkstelligen (Whitaker, vermeld in Van der Hart, 1977):
Een echtpaar meldt zich aan voor relatietherapie; beiden zijn met medeweten van de ander een verhouding buiten het huwelijk aangegaan. Het koppel heeft zichzelf zes maanden de tijd gegeven om de eigen relatie te verhelderen voordat over een echtscheiding beslist zal worden. De cotherapeuten verzoeken 24 uur uitstel om een aanpak te bedenken. De volgende dag stellen zij aan het koppel twee mogelijke behandelingswijzen voor. De eerste is een partnerrelatietherapie met een contract waarin staat dat man en vrouw gedurende de therapie noch seksueel contact met elkaar, noch met de buitenechtelijke partners zullen hebben. De andere methode bestaat erin dat man en vrouw hun vriendin en vriend alsmede hun respectieve echtgenoten meebrengen naar therapie, zodat er met de zes personen kan worden gewerkt. Beide behandelingswijzen worden door het koppel afgewezen. Wat er van hen gevraagd werd, was té zwaar. In een brief zes weken later laat het paar weten dat ze de hulp van de therapeuten op prijs gesteld hebben; het gaat nu veel beter met hen.
Ten slotte de verrassende opdrachten. Deze opdrachten hebben, in tegenstelling tot de voorgaande opdrachten, geen typische kenmerken of elementen waaruit ze opgebouwd moeten worden; het enige kenmerk dat ze gemeenschappelijk hebben, is het feit dat ze unieke en creatieve vondsten zijn die voor de cliënten totaal niet te voorspellen of af te leiden zijn uit het verloop van de therapie (Vansteenwegen, 1996). In het verrassingseffect van deze opdrachten schuilt heel wat kracht. We ontlenen een voorbeeld aan Milton Erickson, een meester in het ontwerpen van unieke opdrachten (Van Dyck, 1989):
Een echtpaar dat volledig uit elkaar gegroeid was, kwam in therapie bij Erickson. Beiden waren hiervoor reeds jaren in individuele psychotherapie bij dezelfde analyticus. Na een kort gesprek legde Erickson hun de volgende taak op. Meneer, zelf psychiater, diende een rots in de woestijn te beklimmen en moest daar 3 uur over doen. Zijn vrouw kreeg de opdracht drie uur in een botanische tuin door te brengen. Zonder het doel van deze taken uit te leggen, stuurde hij hen op pad. De volgende dag moesten ze bij Erickson verslag uitbrengen. De man vertelde dat hij de mooiste ervaring van zijn leven had gehad. De vrouw van haar kant vertelde dat ze de saaiste uren van haar leven had beleefd. Zonder verder commentaar gaf Erickson aan beiden een nieuwe opdracht. De vrouw zou nu de rots in de woestijn beklimmen en de man moest de botanische tuin bezoeken. Hun verslag de volgende dag leverde dezelfde tegenstelling op: meneer had het fantastisch gevonden om al die verschillende woestijnplanten te zien; mevrouw had die ‘verdomde rotberg’ beklommen terwijl ze op zichzelf en op Erickson had lopen schelden. Erickson vroeg hun vervolgens om zelf een taak te kiezen en gescheiden uit te voeren. De man ging opnieuw naar de botanische tuin en genoot voor een tweede maal. De vrouw had tot haar eigen verbazing besloten om de woestijnrots nog eens te beklimmen. Terwijl ze dat deed schold ze nog heviger dan de eerste keer. Erickson reageerde hierop met de mededeling dat de echtpaartherapie voltooid was en dat ze naar huis mochten terugkeren. Na enkele dagen werd Erickson opgebeld door het echtpaar. Nadat zij thuisgekomen waren, hadden ze elk apart een autorit gemaakt om hun verwarde gedachten op een rijtje te zetten. Beiden hadden afzonderlijk besloten hun individuele psychoanalyse stop te zetten. Mevrouw was bovendien tot de conclusie gekomen dat het beter was om echtscheiding aan te vragen.
Erickson creëerde op deze wijze zo'n grote verwarring dat de echtelieden gedwongen werden hun problematiek op een andere manier te bekijken. In plaats van op een rationele manier de zin of onzin van hun huwelijksrelatie te bespreken organiseerde Erickson een aantal ervaringen van waaruit ze hun eigen conclusies moesten trekken. Op deze manier werd bij hen de optie van een echtscheiding geïntroduceerd zonder dat er ook maar iets opgedrongen werd.
1. |
een globale beoordeling van de relatie (kortweg ‘relatie globaal’);
|
2. |
de onderlinge communicatie;
|
3. |
de seksualiteit;
|
4. |
de gevoelens van de man voor zijn vrouw;
|
5. |
de gevoelens van de vrouw voor haar man.
|
Ook over de motivatie van het paar voor de therapie werd een vraag gesteld. Al deze variabelen werden gescoord op een zevenpuntsschaal van –3 tot +3 (zeer slecht/negatief tot zeer goed/positief). Tevens diende de aanmeldingsproblematiek van het koppel omschreven te worden.
Op het tweede formulier diende de therapeut na elke sessie te registreren of er al dan niet een opdracht aan het paar gegeven was. Als er een opdracht gegeven was, moest de therapeut aangeven om welke soort opdracht het ging (congruente, paradoxale, rituele, zware-last- of verrassende opdracht) en aan wie deze opdracht was gegeven (man, vrouw of beiden). De therapeut diende bovendien op een zevenpuntsschaal aan te geven welke houding het koppel tegenover de gegeven opdracht aannam (van zeer negatief tot zeer positief). Na afronding van de opdracht (meestal de daaropvolgende sessie) moest de therapeut op een vijfpuntsschaal registreren of de opdracht werd ‘opgevolgd’ (1 = totaal niet, 2 = voor een klein gedeelte, 3 = voor de helft, 4 = voor het grootste gedeelte, 5 = volledig). Ten slotte diende de therapeut op een zevenpuntsschaal aan te geven of de opdracht enig resultaat geboekt had (van grote mislukking tot zeer succesvol).
De eindbeoordeling werd op het derde formulier gegeven. Bij de afsluiting van het onderzoek werd het resultaat van de therapie door de therapeut beoordeeld aan de hand van dezelfde vijf aspecten van de partnerrelatie als op het eerste formulier.
Aan het onderzoek namen negentien partnerrelatietherapeuten deel, twaalf vrouwelijke en zeven mannelijke. Het betrof twaalf klinisch psychologen, twee pedagogen, twee psychiaters, een arts, een seksuologe en een gegradueerde. Allen hadden een of meer voortgezette opleidingen genoten: systeem- en communicatietherapie (15), hypnotherapie (3), cliëntgerichte therapie (2), analytische therapie (1), gedragstherapie (1), vormen van relatie- en sekstherapie (5) en directieve therapie (1). Het aantal jaren ervaring als therapeut varieerde van 2 tot 25 jaar, met een gemiddelde van 11 jaar. Het gemiddeld aantal jaren ervaring als partnerrelatietherapeut bedroeg 9,5 jaar, met een maximum van 20 en een minimum van 2 jaar. De leeftijd van de therapeuten varieerde van 24 tot 55 jaar, met een gemiddelde van 37 jaar. De negentien therapeuten waren verspreid over heel Vlaanderen: Antwerpen (2), Limburg (4), Vlaams-Brabant (9), West-Vlaanderen (2), Oost-Vlaanderen (2).
Deze steekproef van therapeuten werd getrokken uit een adressenlijst van werkzame partnerrelatietherapeuten in Vlaanderen, verkregen op het Communicatiecentrum te Leuven. Van de 40 bereikbare therapeuten waren er achttien (45%) bereid om hun medewerking te verlenen. Hiervan haakten vier personen af tijdens het onderzoek. Gelijktijdig werden de opleidingstherapeuten van het tweede en derde jaar echtpaar- en gezinstherapie aan het Communicatiecentrum van Leuven verzocht om medewerking. Onder hen waren vijf personen die erin toestemden mee te werken.
Aan de therapeuten werd gevraagd om de eerstkomende nieuwe aanmeldingen voor partnerrelatietherapie op te nemen in het onderzoek. Over 93 partnerrelatietherapieën werd informatie verzameld.
De problemen waarmee de paren zich voor de therapie aanmeldden, konden ondergebracht worden in een of meer van de volgende vier categorieën: 15% individuele problemen (psychopathologie van de man of van de vrouw), 7% gezinsproblemen (problemen met de kinderen of met de ouders van het koppel), 55% relationele problemen (verbale en/of fysieke ruzie, vervreemding, communicatieproblemen, buitenechtelijke relatie, hervatting van de relatie na scheiding, beslissings- en scheidingsbegeleiding, en andere) en 23% seksuele problemen (seksuele disfunctie bij de vrouw of bij de man en seksuele onvrede).
Bij het analyseren van de gegevens bleek dat 34% van de therapieën vroegtijdig beëindigd was. Onder deze ‘afgebroken therapieën’ wordt verstaan dat het koppel niet meer kwam opdagen op de volgende afspraak, dat ze geen volgende afspraak meer wensten of dat de therapie wegens omstandigheden (bevalling, suïcidepoging) niet meer kon doorgaan. Veertig procent van de therapieën kon men als afgesloten beschouwen en 26% van de therapieën was nog lopende bij de afsluiting van het onderzoek.
De gemiddelde duur van de afgesloten therapieën bedroeg 7,6 sessies, hetgeen beduidend minder is dan het veronderstelde gemiddelde van 12 à 15 sessies per partnerrelatietherapie (Vansteenwegen, 1996). Een gedetailleerde analyse leert dat 21,6% van deze afgesloten therapieën korter duurde dan 6 sessies, 62,2% van de therapieën had een duur tussen de 6 en de 10 sessies en 16,2% van de therapieën duurde tussen de 10 en de 15 sessies. In dit onderzoek werd geen enkele afgesloten therapie vermeld van meer dan 15 sessies.
De vroegtijdig afgebroken therapieën hadden een gemiddelde duur van 5,4 sessies per therapie, hetgeen significant korter is dan de afgesloten therapieën: F (2, 90) = 4.62, p < .05, Tukey HSD p < .05. Van deze afgebroken therapieën duurde 56,3% minder dan 6 sessies, 37,5% van deze therapieën had een duur tussen de 6 en de 10 sessies en slechts twee therapieën hadden een duur van 11 sessies, hetgeen tevens het maximale aantal is dat bij deze afgebroken therapieën werd genoteerd.
De lopende therapieën met een gemiddelde duur van 6,5, verschilden in duur niet significant van de afgesloten therapieën: Tukey HSD p > .05. Bij de afronding van het onderzoek bleek dat van de lopende therapieën 33% korter duurde dan 6 sessies per therapie, 62,5% een duur had tussen de 6 en de 10 sessies en één therapie een voorlopige duur had van 15 sessies.
Bij de intake
In tabel 1 worden de gemiddelde beoordelingen van de verschillende aspecten van de partnerrelatie vermeld. De communicatie van de paren werd bij de aanvang van de therapie gemiddeld tussen ‘neutraal’ en ‘eerder slecht’ (-0,70) beoordeeld. De seksualiteit werd gemiddeld als ‘eerder slecht’ beschouwd (-1,11). Bij meer dan een kwart van de koppels werd de seksualiteit als ‘zeer slecht’ gescoord. De gevoelens die de man voor de vrouw heeft, worden bij de intake significant positiever beoordeeld dan de gevoelens die de vrouw voor de man heeft: t (92) = 2,09, p < .05. De gevoelens van de vrouw worden gemiddeld als ‘neutraal’ (0,01) beschouwd, terwijl de gevoelens van de man meer in de richting van ‘eerder positief’ (0,40) worden gescoord. De therapeuten scoorden de relatie globaal gemiddeld als ‘neutraal’ (-0,19).
De motivatie van zowel de man als de vrouw werd over het algemeen als ‘eerder positief’ beoordeeld. Hierbij valt op dat er volgens de therapeuten een niet te verwaarlozen groep ‘met tegenzin’ meekomt naar de therapie: 13% van de mannen en 15% van de vrouwen krijgen wat hun motivatie betreft een negatieve beoordeling (van ‘zeer negatief’ tot ‘eerder negatief’).
We merken hierbij op dat de therapeuten over het algemeen de communicatie, de seksualiteit en de relatie globaal in negatieve termen omschrijven en dat ze enkel de gevoelens die man en vrouw tegenover elkaar hebben in de positieve richting beoordelen. Dit wijst erop dat koppels die in therapie komen toch nog enigszins positief op elkaar betrokken zijn. In de literatuur wordt deze aanwezigheid van emotionele affectie vaak als een basisvoorwaarde beschouwd voor het welslagen van de partnerrelatietherapie (Baucom & Hoffman, vermeld in Alexander, Holtzworth & Jameson, 1994; Vansteenwegen, 1998).
Bij de eindbeoordeling
Aspecten van de partnerrelatie |
Intake |
Therapieën |
Opdrachten |
Opdrachten |
||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
afgesloten |
lopende |
afgebroken |
zonder |
tenmiste één |
in elke sessie |
niet in elke sessie |
||||||||||
(N = 93) |
(N =37) |
(N= 24) |
(N = 32) |
(N = 16) |
(N = 77) |
(N = 18) |
(N = 75) |
|||||||||
M |
SD |
M |
SD |
M |
SD |
M |
SD |
M |
SD |
M |
SD |
M |
SD |
M |
SD |
|
relatie globaal |
- 0,19 |
1,5 |
1,38 |
1,2 |
0,92 |
1,3 |
- 0,69 |
1,8 |
1,06 |
1,7 |
0,68 |
1,6 |
0,56 |
1,5 |
0,79 |
1,7 |
communicatie |
- 0,70 |
1,8 |
1,27 |
1,1 |
0,54 |
1,5 |
- 0,75 |
1,7 |
0,75 |
1,7 |
1,16 |
1,9 |
1,00 |
1,8 |
1,11 |
1,9 |
seksualiteit |
- 1,11 |
1,7 |
0,84 |
1,6 |
- 0,21 |
1,7 |
- 1,22 |
1,7 |
0,94 |
1,4 |
0,97 |
1,9 |
0,89 |
1,3 |
0,99 |
1,9 |
gevoelens man |
0,40 |
1,5 |
1,68 |
1,1 |
1,08 |
1,2 |
0,34 |
1,6 |
0,63 |
1,7 |
0,68 |
1,7 |
0,61 |
1,7 |
0,68 |
1,7 |
gevoelens vrouw |
0,05 |
1,7 |
1,49 |
1,3 |
1,08 |
1,1 |
- 0,53 |
1,9 |
0,44 |
1,3 |
0,68 |
1,9 |
1,77 |
1,8 |
1,73 |
1,8 |
Therapie motivatie |
||||||||||||||||
man |
1,15 |
1,4 |
||||||||||||||
vrouw |
1,23 |
1,4 |
Ook de paren van de lopende therapieën hebben al een positieve ontwikkeling doorgemaakt (zie figuur 1): de communicatie: t (23) = 3,82, p < .001, de seksualiteit: t (23) = 3,35, p < .01, de relatie globaal: t (23) = 6,07, p < .0001, de gevoelens van de man: t (23) = 3,60, p < .01 en de gevoelens van de vrouw: t (23) = 2,73, p < .05 verschillen significant van de beoordeling bij de intake. Hier blijken de paren eveneens op alle variabelen gemiddeld genomen in dezelfde mate te zijn veranderd.
De koppels van de afgebroken therapieën hebben echter totaal geen positieve ontwikkeling doorgemaakt. Noch de communicatie: t (31) = 0,81, p > .05, noch de seksualiteit: t (31) = 0,11, p > .05, noch de relatie globaal: t (31) = -1,41, p > .05, noch de gevoelens van de man: t (31) = -2,00, p > .05, noch de gevoelens van de vrouw: t (31) = -0,86, p > .05 zijn verbeterd. De gevoelens van de man, de gevoelens van de vrouw en de relatie globaal lijken er zelfs op achteruit te zijn gegaan, doch deze verschillen zijn niet significant, respectievelijk: t (31) = -2,00, p > .05, t (31) = -0,86, p > .05, t (31) = -1,41, p > .05.
De aard van de problematiek blijkt enig verband te houden met de mate van verandering die het koppel op bepaalde aspecten doormaakt: koppels met seksuele problemen maakten een grotere evolutie in hun seksualiteit door dan koppels met relationele problemen: F (3, 93) = 5,07, p < .01, Tukey HSD p < .05. Wat de communicatie, de relatie globaal en de gevoelens van man en vrouw betreft, worden er echter geen verbanden gevonden met de aard van de aanmeldingsproblematiek.
Ten slotte vermelden we hier nog kort dat van de 93 gevolgde partnerrelatietherapieën er acht eindigden met een echtscheiding, twee koppels werden doorverwezen naar een intensief therapieprogramma voor partners en één partnerrelatietherapie werd omgebogen naar individuele therapie.
Frequentie van voorkomen
Opdrachten geven blijkt een veel gebruikte techniek te zijn bij de therapeuten die meewerkten aan dit onderzoek. Er werden 299 opdrachten geregistreerd. Dit betekent dat in 46,8% van de 613 sessies een of meer opdrachten door de therapeuten aangewend werden. In 19,4% van de therapieën werd zelfs in élke sessie aan het koppel een opdracht meegegeven. Er was echter ook een aantal therapieën (17,2%) waarin geen enkele opdracht werd gebruikt. Gemiddeld werden per partnerrelatietherapie 3,2 opdrachten gegeven (SD = 3,4).
De aard van de opdrachten
Congruente opdrachten werden veruit het meest gebruikt: 90,6% van alle opdrachten. Slechts 2,4% van de opdrachten was paradoxaal, 3% ritueel en 4% verrassend. Er werd geen enkele zware-lastopdracht geregistreerd. Wegens de zeer kleine aantallen paradoxale, rituele en verrassende opdrachten werden deze drie soorten opdrachten in alle statistische analyses samengenomen en telkens afgezet tegen de congruente opdrachten.
Het al dan niet geven van een opdracht blijkt samen te hangen met de aard van de problematiek: bij seksuele problemen wenden therapeuten relatief meer opdrachten aan en bij relationele problemen minder. In 78% van de sessies voor paren met seksuele problemen worden opdrachten gebruikt en slechts in 35,7% van de sessies voor koppels met een relationele problematiek. De aard van de aanmeldingsproblematiek blijkt echter geen verband te houden met het soort opdracht (congruente versus niet-congruente) dat aan de koppels wordt gegeven.
N |
man |
vrouw |
beiden |
totaal |
|
---|---|---|---|---|---|
Seksuele opdracht |
175 |
0.67 % |
14.38 % |
43.81 % |
58.53 % |
Niet-seksuele opdracht |
124 |
7.36 % |
7.36% |
26.42 % |
41.47 % |
Totaal |
299 |
8.03 % |
21.74 % |
70.23 % |
100.00 % |
Het grootste deel van de opdrachten (70,2%) wordt aan beide leden van het koppel gegeven; beiden dienen thuis elk een deel van de opdracht voor hun rekening te nemen (zie Tabel 2). Het is echter opvallend dat er ook een belangrijk deel van de opdrachten aan enkel de man of enkel de vrouw gegeven wordt en dat de vrouwen opvallend meer opdrachten dienen uit te voeren dan hun mannen. Uit tabel 2 blijkt verder dat zowel de man als de vrouw ieder apart evenveel (7,4%) niet-seksuele opdrachten krijgt, maar dat de vrouwen beduidend meer seksuele opdrachten meekrijgen.
Houding tegenover de opdrachten
Soort opdracht |
Houding |
Opvolging |
Resultaat |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
(7-puntsschaal) |
(5-puntsschaal) |
(7-puntsschaal) |
||||||||
man |
vrouw |
man |
vrouw |
|||||||
M |
SD |
M |
SD |
M |
SD |
M |
SD |
M |
SD |
|
Seksuele |
2.06 |
0.8 |
1.93 |
1.0 |
3.81 |
1.5 |
4.06 |
1.4 |
1.44 |
.5 |
Niet-seksuele |
1.13 |
1.3 |
1.44 |
1.2 |
3.20 |
1.5 |
3.26 |
1.5 |
1.06 |
1.4 |
congruente |
1.52 |
1.2 |
1.67 |
1.2 |
3.41 |
1.5 |
3.59 |
1.5 |
1.22 |
1.4 |
niet-congruente |
1.33 |
1.0 |
1.37 |
0.9 |
3.50 |
1.3 |
4.00 |
1.2 |
1.27 |
1.5 |
Algemeen |
1.50 |
1.2 |
1.65 |
1.2 |
3.41 |
1.5 |
3.63 |
1.5 |
1.23 |
1.4 |
Soort opdracht |
r (man-vrouw) |
r (houding-opvolging) |
r (opvolging-resultaat) |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
houding |
opvolging |
man |
vrouw |
|||||||
r |
N |
r |
N |
r |
N |
r |
N |
r |
N |
|
Seksuele |
.52*** |
114 |
.97*** |
70 |
.21 |
70 |
.15 |
112 |
.57*** |
103 |
Niet-seksuele |
.55*** |
166 |
.68*** |
114 |
.19 |
133 |
.15 |
134 |
.45*** |
131 |
congruente |
.55*** |
254 |
.83*** |
171 |
.25*** |
189 |
.22*** |
226 |
.50*** |
214 |
niet-congruente |
.86*** |
26 |
.28 |
13 |
.24 |
14 |
.58 |
20 |
.69** |
20 |
Algemeen |
.57*** |
280 |
.80*** |
184 |
.25*** |
203 |
.21*** |
246 |
.51*** |
234 |
Er is geen verschil in houding van het koppel tegenover congruente of niet-congruente opdrachten: t (282) = 0,76, p > .05 en t (291) = 1,30, p > .05. Hun houding wordt zowel bij de congruente als bij de niet-congruente tussen ‘eerder positief’ en ‘positief’ beoordeeld. Tegenover congruente opdrachten staan vrouwen volgens de therapeuten significant positiever dan hun mannen: t (254) = -2,04, p < .05. Bij de niet-congruente opdrachten bestaat echter geen significant verschil tussen de houding van de man en de houding van de vrouw: t (254) = -2,04, p > .05.
Opvolging van de opdrachten
Voor de therapeuten was het soms onmogelijk om de uitvoering van de opdracht te beoordelen, aangezien sommige paren niet kwamen opdagen op de volgende sessie. De paradoxale opdrachten werden bovendien niet in de statistische analyses betreffende de opvolging betrokken. Dit zou namelijk een vertekend beeld kunnen geven, omdat zowel het ‘opvolgen’ als het ‘niet opvolgen’ van een paradoxale opdracht therapeutisch werkzaam kan zijn. Wanneer verder in dit artikel gesproken wordt van ‘niet-congruente’ opdrachten, dan worden er dus steeds de verrassende en de rituele opdrachten mee aangegeven.
De opdrachten werden over het algemeen volgens de therapeuten voor ‘iets meer dan de helft’ opgevolgd (zie Tabel 3). Er is geen significant verschil in opvolging tussen man en vrouw. Bij de meeste opdrachten blijkt een sterk verband te bestaan tussen de opvolging van de man en de opvolging van de vrouw (zie Tabel 4). Enkel bij de ‘niet-congruente opdrachten’ is er een laag en niet-significant verband tussen de opvolging van man en vrouw.
Opvallend is dat zowel de man als de vrouw de seksuele opdrachten beter opvolgt dan de niet-seksuele opdrachten: t (202) = -2,80, p < .01 en t (246) =
-4,30, p < .001. Beiden voeren de seksuele opdrachten ‘voor het grootste gedeelte’ uit terwijl de niet-seksuele opdrachten volgens de therapeuten ‘voor iets meer dan de helft’ worden opgevolgd. Tussen congruente en niet-congruente opdrachten bestaat geen verschil in opvolging. Dit geldt zowel voor de man als voor de vrouw: t (202) = -0,23, p > .05 en t (246) = -1,16, p > .05.
Het verband tussen de houding tegenover de opdracht en de opvolging ervan werd bij de verschillende soorten opdrachten nader bekeken; enkel bij de ‘congruente opdrachten’ bleek een betekenisvol verband te bestaan (zie Tabel 4). Zowel voor de man als voor de vrouw geldt bij deze opdrachten ‘hoe positiever men er tegenover staat, des te beter de opdracht opgevolgd zal worden’.
Wat de paradoxale opdrachten betreft, valt op dat zes van de zeven koppels die door de therapeut een paradoxale opdracht kregen opgelegd de opdracht als een congruente opdracht hebben opgevat en deze bijgevolg ook uitgevoerd hebben. Eenmaal werd er totaal niets met de opdracht gedaan. Wegens het kleine aantal paradoxale opdrachten was het niet zinvol om hierop statistische analyses uit te voeren.
Resultaat van de opdracht
Er dient hier benadrukt te worden dat enkel de resultaten van de ‘effectief uitgevoerde opdrachten’ in de analyses worden gebruikt. De reden hiervoor is dat de therapeuten de resultaten van de opdrachten die niet werden uitgevoerd, niet eenduidig beoordeelden; soms werd het resultaat van de niet-uitgevoerde opdracht als een ‘grote mislukking’ of een ‘mislukking’ beschouwd, een andere keer als geen effect, en vaak werd er geen beoordeling gegeven.
Over het algemeen wordt het resultaat van de opdrachten door de therapeuten als ‘eerder succesvol’ omschreven (zie Tabel 3). De seksuele opdrachten hebben volgens de therapeuten beduidend betere resultaten dan de niet-seksuele opdrachten: t (238) = -2,04, p < .05. De resultaten van de seksuele opdrachten worden namelijk in de richting van ‘succesvol’ beoordeeld en de resultaten van de niet-seksuele opdrachten worden als ‘eerder succesvol’ omschreven. De resultaten van de congruente en de niet-congruente opdrachten verschillen niet significant van elkaar: t (232) = -0,17, p > .05; beide worden tussen ‘eerder succesvol’ en ‘succesvol’ beoordeeld. De mate van opvolging van een opdracht blijkt bij alle soorten opdrachten in hoge mate te correleren met het resultaat van de opdracht (zie Tabel 4). Voor alle opdrachten geldt ‘hoe beter (meer) de opdracht wordt opgevolgd, des te beter is het resultaat van de opdracht’.
Uit de analyses blijkt ten slotte dat er een verband bestaat tussen degene die de opdracht uitvoert en het resultaat van de opdracht. De therapeuten beoordelen namelijk de resultaten van de opdrachten die de vrouwen alleen hebben uitgevoerd positiever dan de resultaten van de opdrachten die door de man of beiden werden uitgevoerd: F (2, 237) = 8,16, p < .001, Tukey HSD p < .05. Het resultaat van de opdrachten die de vrouw alleen heeft uitgevoerd, wordt namelijk gemiddeld als ‘succesvol’ (M = 1,86, SD = 1,3) omschreven; het resultaat van de opdrachten die de man alleen (M = 0,94, SD = 1,4) heeft uitgevoerd of die beiden samen (M = 1,02, SD = 1,4) hebben vervuld, wordt als ‘eerder succesvol’ beoordeeld.
Gebruik van opdrachten en de mate van verandering van het koppel
Variabelen |
Opdrachten |
|||
---|---|---|---|---|
aantal |
houding |
opvolging |
resultaat |
|
(N = 93) |
(N = 77) |
(N = 73) |
(N = 73) |
|
relatie globaal |
.03 |
.24* |
.22 |
.29* |
communicatie |
.05 |
.12 |
.25* |
.25* |
seksualiteit |
.20 |
.22 |
.22 |
.24* |
gevoelens man |
.17 |
.28* |
.16 |
.16 |
gevoelens vrouw |
.21* |
.21 |
.29* |
.35** |
Het ‘aantal opdrachten’ dat in therapie gebruikt werd, blijkt enkel een betekenisvol positief verband te hebben met de gevoelens van de vrouw. Hoe meer opdrachten er gebruikt werden, des te meer de gevoelens van de vrouw in positieve richting evolueerden. De ‘houding tegenover de opdrachten’ correleert positief met de mate waarin de gevoelens van de man en de ‘relatie globaal’ veranderden. Het ‘opvolgen van de opdrachten’ staat in verband met de communicatie; hoe meer de opdrachten werden opgevolgd, des te beter werd de communicatie tussen de partners. Het ‘resultaat van de opdrachten’ correleert ten slotte met de communicatie, de seksualiteit, de relatie globaal en de gevoelens van de vrouw. Een goed resultaat van de opdrachten blijkt met andere woorden een positieve verandering op deze aspecten te voorspellen. Blijkbaar gaat het dus niet zozeer om de kwantiteit van de opdrachten, maar wel om de kwaliteit ervan. Alles samengenomen echter zijn de correlaties niet hoog.
In zestien van de 93 therapieën werd geen enkele opdracht aan de koppels gegeven. Aan de hand van de verschilscores tussen de eindbeoordeling en de beoordeling bij de intake werd nagegaan of de mate van verandering van deze zestien koppels verschilt van die van de koppels die ten minste één opdracht gekregen hebben gedurende hun therapie. Uit de analyses blijkt dat deze twee groepen op geen enkele variabele van elkaar verschillen (zie Tabel 1). De koppels die in élke sessie een opdracht meekregen, maakten eveneens geen significant betere of slechtere verandering door op de verschillende aspecten van de partnerrelatie dan de koppels die niet in elke sessie een opdracht opgelegd kregen (zie Tabel 1).
Opdrachten geven in partnerrelatietherapie blijkt in deze steekproef van Vlaamse therapeuten een veel gebruikte techniek te zijn: in bijna de helft van de sessies werden opdrachten aan de koppels meegegeven. Het feit dat de therapeuten die aan het onderzoek meewerkten na elke sessie geconfronteerd werden met de vraag of ze al dan niet opdrachten hadden gegeven, kan mogelijk geleid hebben tot een frequenter gebruik van opdrachten in therapie. Een lichte overschatting van het gebruik van opdrachten kan dan ook niet volledig uitgesloten worden.
Over het algemeen staan de koppels volgens hun therapeuten tussen ‘eerder positief’ en ‘positief’ tegenover de gegeven opdrachten en worden ze gemiddeld genomen ‘iets meer dan de helft’ uitgevoerd. Het resultaat van de opdrachten beschrijven de therapeuten gemiddeld als ‘eerder succesvol’. Man en vrouw verschillen in het algemeen niet van elkaar in hun houding tegenover de opdrachten en de ‘opvolging’ ervan. Verder blijkt nog dat de houding tegenover de opdrachten positief correleert met de opvolging ervan en dat de opvolging een betekenisvol verband heeft met het resultaat van de opdracht. Men mag hierbij echter niet uit het oog verliezen dat in dit onderzoek enkel de therapeuten bevraagd werden. Niet uit te sluiten is uiteraard dat de betrokkenheid van de therapeut bij de behandeling de beoordelingen beïnvloed heeft.
Voor de praktijk zijn uit deze onderzoeksresultaten toch wel belangrijke conclusies te trekken. Gezien het positieve verband tussen de houding en de opvolging van de opdrachten zou het nuttig kunnen zijn om in therapie meer aandacht en tijd te besteden aan het ‘verkopen’ van de opdracht. Dit zou echter verder onderzocht moeten worden. Nu bovendien blijkt dat opdrachten die gemiddeld slechts voor de helft worden opgevolgd reeds een ‘eerder succesvol’ resultaat opleveren, lijkt het zeker gerechtvaardigd om ook meer aandacht te schenken aan een betere opvolging van de opdracht.
Uit het onderzoek blijkt dat 90% van de gebruikte opdrachten congruente opdrachten zijn. Enerzijds was een groot aantal congruente opdrachten vanuit de literatuur te verwachten. Veel auteurs zijn het erover eens dat men in therapie vaak als eerste de congruente weg dient te bewandelen (Vansteenwegen, 1995). Tevens zijn zeer veel opdrachten onder deze noemer te brengen en worden ze, wegens hun stap-voor-stapkarakter, in een therapie vaak herhaalde malen aan dezelfde cliënten gegeven. Het feit dat de congruente manier van werken het probleemoplossend vermogen van de cliënten vergroot, maakt deze opdrachten bovendien extra aantrekkelijk. Anderzijds is het zeer kleine aantal andere opdrachten verwonderlijk. Gezien de zeer uitgebreide literatuur over paradoxen vermoedden wij dat het geven van paradoxale opdrachten een belangrijke en veel gebruikte techniek in het therapeutische veld zou zijn. De praktijk leerde echter anders. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat paradoxale opdrachten door hun aard vaak slechts eenmalig aangewend kunnen worden, dit in tegenstelling tot congruente opdrachten. De kleine hoeveelheid verrassende opdrachten valt eveneens op. Omdat deze opdrachten een aanzienlijke creatieve inspanning van de therapeut vergen, was het enigszins te verwachten dat deze opdrachten niet frequent geregistreerd zouden worden. Het is evenmin verbazingwekkend dat in het onderzoek geen enkele zware-lastopdracht werd geregistreerd. Uit de literatuurstudie blijkt immers dat deze opdrachten vooral bij ‘van therapie verzadigde cliënten’ zijn geïndiceerd en bovendien slechts gebruikt dienen te worden wanneer andere strategieën niets hebben opgeleverd (Lange, 1977; Van Dyck, 1977; Van der Hart, 1977).
Verder blijkt dat 41% van de gegeven opdrachten seksuele opdrachten betreft: paren met een seksuele problematiek krijgen namelijk beduidend meer opdrachten opgelegd dan de anderen. Zowel de man als de vrouw staat significant positiever tegenover deze seksuele opdrachten, volgt deze ook beter op en boekt betere resultaten dan bij niet-seksuele opdrachten. Tegenover de niet-seksuele opdrachten staat de vrouw positiever dan de man.
De therapeuten richtten de opdrachten meestal tot beide partners. Wanneer zij echter een individuele opdracht gebruikten, was deze bijna altijd voor de vrouw bestemd. Bovendien hadden deze individuele opdrachten voor de vrouw vaak betrekking op seksuele problemen. In concreto ging het hierbij vooral om ontspanningsoefeningen en oefeningen om controle te verwerven over de schedespieren met behulp van ‘stiften’. Vrouwen met een seksuele disfunctie kregen van de therapeuten dus vaak individuele opdrachten, terwijl de man met een seksuele disfunctie zelden een opdracht kreeg die hij alleen moest uitvoeren. Opvallend is nog dat het resultaat van de opdrachten die de vrouw alleen heeft uitgevoerd significant positiever werd beoordeeld dan het resultaat van de opdrachten die door beiden of door de man alleen werden volbracht.
Van de 93 paren heeft eenderde deel de therapie na gemiddeld de vijfde sessie vroegtijdig afgebroken. Deze paren die niet meer naar therapie wensten te komen, hebben op geen enkel vlak vooruitgang geboekt. De koppels van de afgesloten therapieën zijn daarentegen wel duidelijk verbeterd op het vlak van de ‘relatie globaal’, de communicatie, de seksualiteit, de gevoelens van de man en de gevoelens van de vrouw. Bovendien bleken de cliënten op al deze variabelen in dezelfde mate verbeterd te zijn. Ook hier mag men niet uit het oog verliezen dat de eindbeoordelingen enkel door de therapeuten werden gegeven, wat waarschijnlijk in een groter verschil resulteert in de beoordeling tussen de afgebroken en de afgesloten therapieën dan wanneer het oordeel van de betreffende cliënten gevraagd zou zijn. Voor een derde groep koppels liep de behandeling nog verder na afsluiting van het onderzoek. Deze echtparen hadden ook reeds significante vooruitgang geboekt op de vijf aspecten van de partnerrelatie.
De mate waarin het koppel gedurende de therapie verbetert op de aspecten relatie globaal, communicatie, seksualiteit en gevoelens van de vrouw hangt samen met het ‘resultaat’ van de opdrachten die zij kregen. Een gemiddeld goed resultaat van de opdrachten voorspelt met andere woorden een goed eindresultaat van de therapie. Het ‘aantal gegeven opdrachten’ per therapie blijkt enkel een positief verband te houden met de gevoelens van de vrouw. Bovendien doen de koppels die in elke sessie een opdracht krijgen het niet beter dan de andere koppels en evolueren de paren die geen enkele opdracht opgelegd krijgen niet minder goed dan koppels die ten minste één opdracht dienden uit te voeren. In partnerrelatietherapie gaat het dan ook niet zozeer om de kwantiteit van de opdrachten als wel om de kwaliteit ervan.