Dit artikel is een persoonlijk verslag van mijn opleidings- en werkperiode als psychotherapeut. Het begint met mijn eerste kennismaking met de psychologie, die mijn keuze voor deze studierichting mede heeft bepaald. Vervolgens beschrijf ik mijn postdoctorale opleidingsstress. Daarna vertel ik over de huidige reorganisatiestress in het instituut waar ik werk, die mijn beroepsuitoefening onder druk zet. Ik besluit met enkele algemene beschouwingen.
In de tweede klas van de middelbare school, toen ik 13 jaar was, moesten we een werkstuk voor het vak Nederlandse taal maken. In die tijd las en schreef ik gedichten en het was in me opgekomen om het werkstuk over poëzie te schrijven. Getroffen door een mooi gedicht over angst koos ik voor dit thema. Om de gedichten te kunnen interpreteren was ik genoodzaakt om enkele psychologieboeken te bestuderen. Dit was mijn eerste kennismaking met de (diepte)psychologie en het mysterie van de menselijke geest had vanaf dat moment mijn interesse. Op mijn 19de jaar ben ik psychologie en filosofie gaan studeren.
Mijn studies begon ik in 1980. Hoewel ik wist dat de werkloosheid onder psychologen verder toenam, was op dat moment mijn wens en verwachting dat ik na mijn studie als psycholoog zou kunnen gaan werken, daarnaast bij het Nederlands Instituut voor Psychologen mijn registratie als klinisch psycholoog zou kunnen halen en bij een specialistische psychotherapievereniging de opleiding tot psychotherapeut zou kunnen doorlopen. Tijdens de studie kwam het bericht dat het ministerie een overgangsregister voor psychotherapeuten zou instellen. Op 30 juli 1986 kreeg dit besluit formeel zijn beslag. Op 6 augustus 1986 werd het in de Staatscourant gepubliceerd en derhalve wettelijk van kracht. Ineens was de situatie veranderd: mijn opleiding werd van zes jaar naar twaalf jaar verlengd. In de postdoctorale opleiding tot klinisch psycholoog was per 1 juli 1988 de opleiding tot psychotherapeut erbij vereist en de opleiding werd van twee naar vier jaar verlengd. Deze veranderingen hebben een ingrijpende invloed op mijn leven gehad: voorlopig kon ik niet werken en een geregeld leven opbouwen maar moest ik nog eens zes jaar student zijn, hard studeren en onregelmatig leven.
Op 31 augustus 1989 studeerde ik op de universiteit af. Vervolgens kon ik nog niet met de opleidingen tot klinisch psycholoog en psychotherapeut beginnen, omdat ik eerst nog mijn vervangende militaire dienstplicht moest vervullen. Om toch al met de psychotherapieopleiding bezig te zijn ben ik in januari en september 1990 begonnen met de inleidende cursussen bij respectievelijk de Vereniging voor Cliëntgerichte Psychotherapie en de Vereniging voor Gedragstherapie. Mijn geluk was dat de Vereniging voor Gedragstherapie een eigen registeropleiding voor psychotherapeut startte en ik met de eerste lichting mee kon doen. Uit mijn aanmeldingsprocedure bij het Regionaal Instituut voor Nascholing en Opleiding in de Geestelijke Gezondheidszorg trok ik me terug. De opleiding voor klinisch psycholoog deed ik vanaf 1 maart 1992 via het Nederlands Instituut voor Psychologen.
Per 1 februari 1992 kwam ik uit de vervangende militaire dienstplicht. Naast één dag per week cursus was voor mijn opleidingen een stageplaats een vereiste: voor de psychotherapie twee dagen en voor de klinische psychologie vier dagen in de week. Vind die maar eens op een krappe markt van arbeids- en opleidingsplaatsen. Ik mocht van geluk spreken dat ik een onbezoldigde opleidingsplaats vond. Ruim een jaar lang heb ik vier dagen in de week voor niets gewerkt en daarnaast geld geleend om de opleidingen te kunnen betalen.
In mei 1993 greep ik met beide handen de mogelijkheid aan om voor vier dagen per week bezoldigd in een particuliere psychotherapiepraktijk te gaan werken. De praktijk was op de zogenaamde ‘verlengde-armconstructie’ gebaseerd. Destijds konden alleen psychiaters psychotherapieën bij de ziektekostenverzekeraars declareren. De verlengde-armconstructie hield in dat mijn collega's en ik psychotherapieën verrichtten die de psychiaters bij de ziektekostenverzekeraars declareerden en ons na afroming uitbetaalden. Mijn éénjarig arbeidscontract werd niet verlengd omdat de verlengde-armconstructie gestopt werd en mijn psychotherapieën niet meer vergoed werden. De verlengde-armconstructie werd opgeheven omdat steeds meer psychiaters en psychotherapeuten met deze constructie gingen werken en de kosten onbeheersbaar werden. In deze periode was ik voor mijn opleiding tot klinisch psycholoog één dag per week blijven werken op de onbezoldigde opleidingsplaats en vanaf 21 mei 1994 werden dat er twee.
Nu was ik ineens werkloos. Hoe nu verder? Ik zag het op dat moment allemaal niet voor me en maakte me grote zorgen over mijn opleidings- en beroepsdoel. In de krant stonden nauwelijks advertenties. En als die er al waren, dan werd er zeker niet naar een psychotherapeut in opleiding gevraagd. Ik schatte mijn kansen niet erg hoog in. Maar laat nu de enige advertentie voor een psychotherapeut die ik op dat moment in de krant zag en waar ik op schreef raak zijn! Ik kon het gewoon niet geloven. De grond was als los zand onder mijn voeten aan het wegglijden en ineens stond ik weer op vaste bodem. Het was een enorme opluchting. De stageplaats voor mijn opleiding was gered en ik had weer een toekomst om aan te werken. Vanaf 1 september 1994 kon ik voor drie dagen gaan werken in een psychotherapieteam van een RIAGG. Ik had de eer om daar met zeer ervaren collega's te kunnen samenwerken. Het was een stimulerende en kwalitatief goede omgeving om verder te leren en me het vak eigen te maken.
Eind 1996 was ik met mijn opleidingen klaar en op 4 februari 1997 werd ik opgenomen in het Register van Psychotherapeuten bij het Ministerie van Welzijn en Sport en in het Register voor Klinisch Psychologen bij het Nederlands Instituut voor Psychologen. Vlak voor mijn 36ste jaar was ik eindelijk student af. Op mijn vierde jaar ben ik naar school gegaan en de hoeveelheid leerstof is alleen maar toegenomen. Ik ben alleen maar meer gaan studeren.
Ik kan u vertellen dat de opleidingsperiode me niet in de koude kleren is gaan zitten. Het werd steeds zwaarder om het vol te houden. Ik moest me steeds meer forceren om me te blijven motiveren, hoe leuk ik het vak ook vond. Naast de hoge kosten en geringe inkomsten in het begin is het vele reizen voor de opleidingsplaatsen, de cursussen en de supervisies door geheel Midden-Nederland uitputtend geweest. Ik studeerde in het weekend en maakte door de week lange dagen van gemiddeld 11 uur. Bij een doordeweekse supervisie ‘s avonds na het werk was het bijvoorbeeld zo dat ik ‘s ochtends om 7.30 uur de deur uitging en om 22.00 of 23.00 uur thuiskwam.
Net als aan het begin van mijn universitaire studie verwachtte ik bij de start van mijn postdoctorale studie na de opleiding de beschikking over mijn eigen tijd te herwinnen. Dit blijkt een illusie te zijn. De druk is niet voorbij. Het nieuwe keurslijf van de vijfjaarlijkse herregistratie komt eraan. Eén vereniging waarvan ik lid ben, heeft al een herregistratieregeling ingevoerd. Zij eist jaarlijks twee symposiadagen en onafhankelijk van de werkplek acht intervisiebijeenkomsten van anderhalf uur. Als de andere psychotherapieverenigingen waarvan ik lid ben dit ook gaan invoeren – en daar ziet het naar uit – dan kan ik mijn borst vast gaan natmaken.
Tijdens de mallemolen van de opleidingsperiode ben ik niet aan het opbouwen van een geregeld bestaan toegekomen. Op mijn 33ste stelde mijn vriendin, die ook de opleiding tot klinisch psycholoog en psychotherapeut volgde, de ‘pas op de plaats’-vragen. Waar zijn wij in godsnaam mee bezig?! Wat willen wij eigenlijk met ons leven?! Zelf besloot zij om vanwege de opleidingsstress met de opleiding te stoppen. En ze was niet de enige. Van meer mensen hebben we gehoord dat ze vanwege de opleidingsstress met de opleiding tot psychotherapeut zijn opgehouden. De opleiding duurde voor hen té lang en sommigen kwamen in de problemen omdat de stageplaatsen onbetaald waren. Bij de RIAGG is mijn vriendin eveneens vanwege de werkstress gestopt. Ze wil met minder druk en stress en met meer plezier werken. Om die reden is ze een geheel andere opleiding gaan volgen en wil ze andersoortig werk gaan verrichten.
In deze periode kregen mijn vriendin en ik beiden het gevoel dat de tijd met het door ons gewenste leven aan de haal ging, dat wij nog steeds als een stel adolescenten moesten studeren, terwijl we toch al volwassen dertigers waren, ons wilden vestigen en kinderen krijgen. Velen hadden dat al tien jaar eerder gedaan. Voor de verlangde toekomst stelden we het gewenste leven steeds maar uit. We wilden nu niet meer vooruitschuiven. De verwachtingen van de toekomst moesten nu verwezenlijkt worden voordat ze al weer onvoltooid verleden tijd zouden zijn. Op mijn 35ste jaar zijn we dan ook snel gehuwd en vlak daarna hebben we in twee jaar tijd snel twee kinderen gekregen. We zouden door de dominantie van die studie en het niet van de grond komen van ons bestaan haast de boot van onze diepste wens missen. Maar dat wilden we niet!
Eind 1996, vijf weken na ons huwelijk, zijn wij verhuisd naar de plaats waar ik werkte, omdat ik na zes jaar drie uur per dag onderweg te zijn geweest het reizen niet meer kon opbrengen en omdat mijn vrouw en ik ons wilden vestigen. Halverwege 1998 dacht ik: mooi, een rustig en stabiel leven. Ik woon dicht bij mijn werk. Ik heb een gezin gesticht. Ik ben geregistreerd en ik heb een baan waarin ik mijn vak optimaal en met plezier kan uitoefenen. Vergeet het maar. Zoals bekend is het overheidsbeleid dat er in de geestelijke gezondheidszorg wordt bezuinigd, dat de begroting wordt overgeheveld naar de ziektekostenverzekeraars die zorg zo goedkoop mogelijk gaan inkopen en dat het vrije marktmechanisme met concurrentie wordt bevorderd. Landelijk zoekt de geestelijke gezondheidszorg de oplossing in de vorming van Multi-Functionele Eenheden waarin men met zorgprogramma's en daarbinnen zo veel mogelijk met protocollen wil gaan werken.
Vanaf 1 januari 1999 wordt geprobeerd de afdeling volwassenenzorg van voorheen de RIAGG waar ik werk te reorganiseren om tegemoet te komen aan de veranderende eisen die aan de geestelijke gezondheidszorg worden gesteld. Voor mij als psychotherapeut betekent dit dat het psychotherapieteam opgeheven is en mijn holding weggevallen is. Ik ben geplaatst in het stemmingsstoornissenteam, maar het had net zo goed het angstteam of persoonlijkheidsstoornissenteam kunnen zijn. In het psychotherapieteam deed ik cliëntgerichte psychotherapie, gedragstherapie, hypnotherapie en af en toe systeemtherapie bij een breed scala aan psychische problematiek. Mij is opgedragen me vanaf 1 januari 1999 vooral te gaan beperken tot cognitieve gedragstherapie bij depressies. Daar waar ik eerder in het teamoverleg functioneel nodig was, is dit nu alleen bij de indicatiestelling voor psychotherapie het geval en zit ik er de rest van de tijd overbodig bij. Er wordt dan gesproken over crisisinterventie, medicatiebeleid en psychosociale begeleiding. De behandelbespreking van de psychotherapeuten is opgeheven. Intervisie tussen psychotherapeuten mag nog wel. De sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen hebben een cursus cognitieve gedragstherapie gehad en moeten net als de gezondheidszorgpsychologen en psychotherapeuten kortdurende klachtgerichte behandelingen gaan doen. Dit is de nivellering ten top en roept bij mij de vraag op waarom ik dan de enorme inspanning van een specialistische opleiding heb moeten doen. Hoewel in mijn arbeidscontract staat dat ik voor psychotherapie ben aangenomen, wordt er nu druk op mij uitgeoefend om ‘klussen’ te doen. Wat dat ook moge zijn, in ieder geval geen psychotherapie. Bij mijn verzet hiertegen werd direct het machtswoord ‘werkweigering’ van stal gehaald. De uren van psychotherapeuten die vertrekken, worden maar beperkt opgevuld. Als er een psychotherapeut wordt aangetrokken, dan is het vanuit de organisatie bij voorkeur een cognitieve gedragstherapeut. De cliëntgerichte benadering is aan het verdwijnen.
Voor mij is op deze werkplek de lol eraf. Niks stabiliteit, wel veel reorganisatie- en werkstress. Ik wil weg. Wat moet ik doen? De psychotherapie wordt uit de instellingen naar de vrije sector gedrongen. Vrijgevestigde psychotherapeuten met een contract krijgen maar een gedeelte van hun productie vergoed omdat het budget door de bezuinigingen té beperkt is geworden. Een onzeker bestaan. Ik wil die gok niet wagen. Ik voel de verantwoordelijkheid om mijn kinderen meer zekerheid en stabiliteit te bieden. Onze toekomst is weer onzeker en Bohn Stafleu van Loghum. Waar gaan we wonen? In welke omgeving gaan mijn kinderen opgroeien? Welke stabiele en vertrouwde leefomgeving kan ik ze bieden: welke school, welke vriendjes, welke omgevingssfeer? Dit zijn vragen die me op dit moment dagelijks bezighouden. De hele week kijk ik uit naar de krant van zaterdag waarin ik met hoop op een betere werksituatie de annonces bekijk.
Mijn opleiding tot klinisch psycholoog en psychotherapeut duurde lang en was zwaar. Ik ben me ervan bewust dat mensen als ik in een overgangsfase hebben verkeerd. De universitaire opleiding psychologie is nu verkort. Vanaf 1982 is de duur vier jaar. Men kan deze studie op zijn 22ste of 23ste afgerond hebben en als men door de selectie heen komt voor zijn 30ste jaar de beroepsopleiding psychotherapeut afgerond hebben; dan kan men tijdig een stabiel bestaan gaan opbouwen. Tevens komen nu steeds meer betaalde praktijkopleidingsplaatsen van de grond. Interne supervisie kan veel reizen besparen. De positie van psychotherapeut aan het eind van de twintigste eeuw zou kunnen worden gezien als een overgangssituatie, waarin anderen en ik terecht zijn gekomen. Hopelijk doet zo'n situatie zich niet meer voor en hebben onze opvolgers een minder belastend opleidingsleven.
Het werk zelf is een ander verhaal. De ambulante geestelijke gezondheidszorg is bezig om zich te gaan richten op psychiatrische stoornissen. De psychotherapie zal zich in deze sector op deze doelgroep gaan richten. Als de huidige trend zich doorzet zullen sociaal-psychiatrische verpleegkundigen en gezondheidszorgpsychologen protocollaire en programmatische behandelingen gaan uitvoeren. Enkele psychotherapeuten zullen de complexere psychotherapieën gaan verrichten. Er zal geprobeerd worden om de behandelingen zo kort mogelijk te houden, wat natuurlijk maar gedeeltelijk zal lukken omdat de ernst van de problematiek bij deze doelgroep langere behandeling vereist. Op deze manier hopen de beleidsmakers tweeledig te bezuinigen: door middel van kortere behandelingen en door middel van goedkopere arbeidskrachten. Mijns inziens is dit laatste ook een gevolg van de wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, waarin titels, en niet de handelingen, worden beschermd. Een werkgever kan nu gemakkelijk zeggen: voor psychotherapeutische handelingen heb ik geen psychotherapeut nodig want iedereen mag het doen. Hij geeft mensen een cursus over hoe je een bepaalde methode verricht; dan wordt de kwaliteit voldoende bewaakt en is hij goedkoper uit.
Mijn verwachting is dat de psychotherapeuten in de nieuwe eeuw vooral vrijgevestigden zullen zijn en dat de psychotherapie steeds meer particulier zal moeten worden betaald. Net als in het begin van het bestaan van de psychotherapie, in de tijd van Freud, zullen alleen de beter bemiddelden zich psychotherapie kunnen veroorloven. Dit hoeft niet per se te betekenen dat psychotherapie moeilijk toegankelijk wordt, in de eerste plaats omdat de meeste Nederlanders meer bemiddeld raken en in de tweede plaats omdat er, naar ik verwacht, betere vergoedingsregelingen voor psychotherapie in de aanvullende verzekeringen zullen komen. Gezien de spectaculaire toename van de vraag naar psychotherapie en de maatschappelijke incorporatie van het beroep zullen de verzekerden van de verzekeraars verwachten en verlangen dat psychotherapie in het vergoedingspakket wordt opgenomen.