Over de menselijk ziel

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2000
10.1007/BF03061929
Over de menselijk ziel
Ode aan mijn oma en een Groninger troubadour

Gerjan ten KloosterContact Information

(1) 

Samenvatting  Ik ben een dertigjarige psycholoog en werk sinds mijn afstuderen bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg op de Veluwe. Inmiddels mag ik mezelf gezondheidszorgpsycholoog noemen. Ik ben geen psychotherapeut, maar pas wel veel aspecten van psychotherapie toe, variërend van cognitief-gedragsmatige procedures tot psychodynamische perspectieven. Van nature ben ik rationeel en systematisch ingesteld; ik hecht aan goede diagnostiek en een zo helder mogelijk geformuleerd behandelplan, waarbij ik voortdurend probeer tot een integratie te komen van psychologische, biologische en sociale factoren. Desalniettemin vind ik dit vak slechts tot op beperkte hoogte technisch-theoretisch van aard.
is gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam bij Meerkanten, stichting voor geestelijke gezondheidszorg op de Veluwe en in Flevoland. Correspondentieadres: Schippersmeen 175, 3844 cp Harderwijk.

Inleiding

Ik ben een dertigjarige psycholoog en werk sinds mijn afstuderen bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg op de Veluwe. Inmiddels mag ik mezelf gezondheidszorgpsycholoog noemen. Ik ben geen psychotherapeut, maar pas wel veel aspecten van psychotherapie toe, variërend van cognitief-gedragsmatige procedures tot psychodynamische perspectieven. Van nature ben ik rationeel en systematisch ingesteld; ik hecht aan goede diagnostiek en een zo helder mogelijk geformuleerd behandelplan, waarbij ik voortdurend probeer tot een integratie te komen van psychologische, biologische en sociale factoren. Desalniettemin vind ik dit vak slechts tot op beperkte hoogte technisch-theoretisch van aard. Ik bedoel daarmee dat het onmogelijk te vangen is in allerlei vaste procedures en protocollen. Het is geen machinaal of robotachtig werk, waarbij de persoon van de arbeider buiten spel staat. Ik vind dat ik mijn werk alleen maar goed kan verrichten, als ik het niet alleen met mijn verstand en theoretische kennis, maar ook met mijn ziel doe.

Ik aarzel sterk om het woord ‘ziel’ te gebruiken: het klinkt zo archaïsch, zo achterhaald en ouderwets. Een van de eerste dingen die ik op de universiteit leerde, was dat psychologie helemaal geen zielkunde is, zoals ik meende toen ik me voor deze studie liet inschrijven, maar dat psychologie werd gedefinieerd als de studie van het menselijk gedrag. Toch is het woord ‘ziel’ voor mij belangrijk gebleven. Ik zou willen dat ik exact kon omschrijven wat ik dan onder ‘ziel’ versta, maar ik ben bang dat ik in gebreke blijf. Ik kan het alleen maar bij benadering aangeven. ‘Ziel’ heeft voor mij te maken met wat omgaat in het innerlijk van een individu, met wat echt en wezenlijk is, met datgene wat we in het dagelijks leven niet snel laten zien aan anderen en wat ook voor onszelf vaak Bohn Stafleu van Loghum is. Natuurlijk begint ieder contact met een nieuwe cliënt met het inventariseren van klachten, symptomen en problemen, maar ik vind dat er ook verder moet worden gekeken, en wel naar zijn ‘zieleleven’: datgene wat hem innerlijk beroert, beangstigt, motiveert, in verwarring brengt.

Ik denk dat veel cliënten uiteindelijk in ‘zielenood’1 verkeren en dat ze zich gesterkt voelen als hun therapeut dat kan waarnemen en verwoorden. Dit vraagt ontvankelijkheid van de kant van de therapeut: hij moet in staat zijn zich open te stellen voor hetgeen zich afspeelt in de belevingswereld van de persoon die tegenover hem zit. Als de therapeut kan (ver)dragen wat omgaat in het innerlijk van zijn cliënt en als hij hierover iets kan verwoorden, dan neemt de kans toe dat uiteindelijk ook de cliënt zelf leert te (ver)dragen wat in hem omgaat. Ik denk dat dergelijke ‘zielkundige’ opvattingen niet zo populair zijn in dit tijdperk van biologische psychiatrie en cognitieve gedragstherapie. Voor mij sluit het een het ander echter niet uit.

Sommige cliënten zijn het meest gebaat bij een therapie die kort duurt en louter gericht is op vermindering van klachten en symptomen. Er is niets mis met dergelijke therapieën. Alleen werken zij niet bij alle cliënten en manifesteert niet al het lijden van cliënten zich in duidelijke en snel behandelbare klachten. Voor sommige cliënten moet naar een andere therapievorm worden omgekeken, een waarin de tijd wordt genomen om zorgvuldig te onderzoeken en in kaart te brengen wat in hen omgaat. Met name in dit soort contacten wordt de ontvankelijkheid van de therapeut op de proef gesteld. Heeft hij voldoende geduld en uithoudingsvermogen om met een cliënt een langdurig contact aan te gaan waarin deze zich gaandeweg voldoende veilig voelt om de blik naar binnen te richten? Hoe krijg je als therapeut dit soort therapieën onder de knie? Gerichte opleiding en supervisie zijn één mogelijkheid. Het vak ‘afkijken’ van ervaren collega's is een andere optie. Een derde mogelijkheid is te leren van de wijsheid en levenservaring van mensen om je heen. Vaak zijn dat mensen die in hun eigen leven zijn gegroeid door tegenslagen en ontberingen.

Ik durf rustig te stellen dat ik een aanzienlijk deel van mijn therapeutische kennis en kunde niet zozeer te danken heb aan opleidingen en vakliteratuur, als wel aan gewone mensen die mij het een en ander hebben geleerd over de menselijke ziel en het soms helende karakter van menselijke relaties. Ik wil dit artikel gebruiken om iets te vertellen over twee van deze mensen. Ik doe dit allereerst omdat deze mensen mij dierbaar zijn en ik graag over hen vertel. Maar ik doe het ook omdat ik denk dat zij iets waardevols hebben te zeggen over het werk van psychologen en psychotherapeuten, ook al hebben ze zelf nooit een dergelijk beroep uitgeoefend.


Mijn oma

De eerste is mijn oma. Voluit heette zij Femia Hendrika ten Klooster-van Gerner, maar in de volksmond werd ze Fem genoemd. Ze was een klein, mager, pezig vrouwtje met talloze rimpels in haar gezicht, en met kraaloogjes waarmee ze je priemend kon aankijken. Naarmate ze ouder werd en haar rug krommer, leek ze steeds meer te krimpen. Haar benen waren al even krom – een familiekwaal die niet aan mij is voorbijgegaan – en wel zo sterk dat haar klompen (ze was een gewezen boerin en droeg zelden iets anders aan haar voeten) ongelijkmatig versleten. Ze had allang geen tanden meer en deed haar kunstgebit slechts bij hoge uitzondering in. Ze droeg eeuwig en immer dezelfde kleren: een donkerblauwe of zwarte jurk die net over haar knieën viel, daaroverheen een blauw schort en daaronder dus die eeuwige klompen.

Wat ik als kind indrukwekkend vond, was dat ze in de vorige eeuw was geboren, ik meen in 1897. Ze leek hard op weg om drie eeuwen te overbruggen in één mensenleven, maar is hierin niet geslaagd: ze is in 1993 overleden. Ze is oud geworden, bijna 96 jaar. De huisarts had er een even simpele als onweerlegbare verklaring voor: ze had een sterk hart. De dominee zei het nog wat plastischer: ze behoorde tot de zeer sterken van lichaam en geest. De laatste jaren van haar leven waren niet gemakkelijk. Ze voorzag haarscherp dat haar overlijden tot grote problemen in de familie zou leiden. De erfenis zou moeten worden verdeeld en die bestond uit niets anders dan de boerderij en het bijbehorende land, dat mijn ouders van haar pachtten. Ze zat hier erg over in; ik denk dat het woord ‘kwelling’ op z'n plaats is. Haar angstige voorgevoelens zijn uitgekomen: na haar overlijden barstte een bittere strijd los over de erfenis, oude rottende koeienkadavers werden uit de sloot gehaald, verschillende advocaten ingeschakeld, en de familie raakte blijvend verdeeld.

Lang voordat haar hart het begaf, had haar geest zich teruggetrokken. Haar interesse voor de wereld om haar heen verflauwde, ze kon namen en gezichten niet meer bij elkaar krijgen, ze was soms in de war, ze had geen controle meer over haar ontlasting. Vaak zat ze urenlang in haar stoel zonder iets te zeggen. Hoe vaak heb ik niet bij haar gezeten, haar hand vastgehouden, naar haar gezicht gekeken, tegen haar gesproken zonder te weten of iets tot haar doordrong. Natuurlijk weet ik achteraf dat ze diep dement is geworden, maar tot op heden geef ik er de voorkeur aan te denken dat haar geest op reis was gegaan naar een bestemming waarvan degenen die zij achterliet slechts een vage voorstelling hadden.

Ik heb mijn oma goed gekend, en zij kende mij als geen ander. We woonden samen onder één dak. Mijn vader was de jongste van de zeven kinderen die ze heeft gebaard. Toen hij trouwde en het bedrijf overnam, bleven mijn grootouders op de boerderij wonen; een stuk van de deel werd omgebouwd tot woonkamer, keuken en slaapkamer. Er leefden dus drie generaties onder het dak van die boerderij, die gelegen was in een kleine buurtschap vlakbij een klein stadje boven in Overijssel, een gebied waar de orthodoxe variant van de Nederlands-hervormde Kerk (de zogeheten Gereformeerde Bonders) tot op heden een grote aanhang kent. Mijn ouders zetten vijf kinderen op de wereld, voor wie binnen die kleine boerderij onvoldoende plaats was. Dus werd er opnieuw verbouwd: een gedeelte van de zolder boven de deel werd slaapkamer voor mij en mijn broer. Deze ruimte lag precies boven de woonkamer van mijn oma.

Haar ouderdom en mate van doofheid hielden gelijke tred, wat betekende dat ze op een gegeven moment niet meer naar de kerk ging: de dominee kon preken wat hij wilde, haar bereikte hij niet meer. De vooruitgang had inmiddels de kerktelefoon gebracht, en die bood uitkomst. Nu kon ze in haar eigen woonkamer de kerkdiensten bijwonen. Hoe dover ze werd, hoe meer de volumeknop werd opengedraaid. Het resultaat was dat ik op zondagochtend uit bed werd geslingerd door de dreunende psalmen en preken onder mij.

Maar verder bewaar ik louter goede herinneringen aan mijn oma. Zij heeft veel voor mij betekend. Ik heb veel van haar gehouden. En ik heb altijd geweten en gevoeld dat zij veel van mij hield. Er zijn periodes geweest dat ik het bijzonder slecht met mijn ouders kon vinden; het benauwde mij in hun nabijheid te zijn. Ik zocht dan vaak de woonkamer van mijn oma op, waar een andere sfeer heerste dan in de woonkamer van mijn ouders. Bij haar was het rustig, voelde ik me veilig. Met name de lange winteravonden die ik met haar heb doorgebracht, herinner ik me sterk. Er brandden een paar schemerlampen, de kachel loeide volop, dikke gordijnen sloten de nacht buiten. Hoogstens drong vaag het geluid van de wind en een enkele passerende auto door. Soms spraken we met elkaar, vertelde mijn oma over wat in haar omging: verhalen over haar kinderen en kleinkinderen, herinneringen aan haar eigen kinder- en jeugdjaren. Vaker nog werd er niet gesproken tussen ons, was het stil. Mijn oma spelde de krant, ik las mijn boeken. Ik voelde me tot rust komen in die omgeving. Ik denk achteraf dat zij me het gevoel gaf dat ik er kon zijn, ongeacht wat ik zei of deed. In die jaren van haar leven, voordat ze dement werd, was ze volledig zichzelf: een eenvoudige maar intelligente vrouw, mild en hartelijk, liefdevol en ontvankelijk voor de belevingswereld van anderen.

Ook herinner ik me nog goed dat ik haar vertelde dat ik psychologie ging studeren. Ik was 18 jaar, had mijn eindexamen achter de rug en werkte tijdelijk in een boekhandel in Zwolle. Ik was gek van boeken, las alles wat los en vast zat, en dacht dat werken in een boekhandel een literair paradijs moest zijn. Ik kwam er al snel achter dat de werkelijkheid grauwer was: er gingen weliswaar veel boeken door mijn handen, maar louter om af te stoffen of te verkopen; ik kon ze niet inzien en lezen. Iemand merkte toen eens in een bijzin op dat psychologie misschien wel iets voor mij zou zijn en ik vond dat geen slecht idee. Mijn oma lag op dat moment in het ziekenhuis, na een val op de deel waarbij ze een heup had gebroken. Ik bezocht haar iedere dag nadat ik in de boekhandel had gewerkt. Ze reageerde welwillend op mijn studiekeuze: het was goed om dit te studeren, dan kon ik later mensen helpen. Ik denk dat ze het ook goed had gevonden als ik politicologie of natuurkunde of Nederlands was gaan doen. Ik denk dat ze het ook goed had gevonden als ik helemaal niets was gaan studeren. Zolang ik deed wat ik dacht te moeten doen, was het in haar ogen goed.

Ik denk dat mijn oma een prima psychotherapeut zou zijn geweest, met name voor cliënten die in zielenood verkeren. Ze was in hoge mate ontvankelijk, ze stond open voor de belevingswereld van anderen, ze kende een gezonde vorm van nieuwsgierigheid. Bovendien was ze mild in haar oordelen; beter gezegd: ze oordeelde eigenlijk in het geheel niet. Ze was beschikbaar, gastvrij zou je het ook kunnen noemen. Ze erkende, zonder dit met zoveel woorden te zeggen, de uniekheid van anderen. Ze was in staat anderen te troosten, door de manier waarop ze luisterde en aanwezig was. Ze wist haar mond te houden als dat nodig was, kon heel goed stiltes verdragen.

In mijn studie en werk heb ik geleerd wat de Rogeriaanse basishouding is: een combinatie van empathie, echtheid en onvoorwaardelijke positieve acceptatie. Dit klinkt goed, maar dergelijke kennis is waardeloos als je er geen concreet voorbeeld van hebt gezien in je privé- of beroepsleven. Ik merk dat ik in mijn psychologische werkzaamheden veel van mijn oma herhaal: de basis is dat ik probeer een ontvankelijk persoon te zijn, iemand die letterlijk en figuurlijk cliënten de ruimte biedt om hun verhaal te vertellen. Ik kan niet zo goed uit de voeten met een al te technische voorstelling en uitoefening van dit beroep. Je kunt nog zo veel interventies plegen die conform de leerboeken en protocollen zijn, ze zijn waardeloos zolang ze niet zijn ingebed in een wezenlijke relatie. Het louter technisch toepassen van interventies is voor mij een zielloze psychologie. Van mijn oma heb ik geleerd wat het betekent om een diepgaande relatie met iemand te hebben.


Ede staal, een groninger troubadour

De tweede persoon die ik voor het voetlicht wil brengen, is Ede Staal. Ook hij leeft niet meer, hij is in 1986 op 44-jarige leeftijd overleden aan een ernstige ziekte. Hij is dus nog niet half zo oud geworden als mijn oma. Hij woonde op het platteland van Noord-Groningen, het zogeheten Hoge Land, was leraar Engels van beroep, getrouwd en had kinderen; daarnaast schreef en zong hij liedjes. Ik heb hem niet persoonlijk gekend; ik raakte pas van zijn bestaan op de hoogte toen ik via een vriend kennismaakte met zijn liedjes, ‘varskens’ (versjes) zoals hij ze zelf noemde. Hij heeft ze in verschillende talen geschreven en uitgevoerd, maar is in kleine kring vooral geliefd om zijn in een Groninger dialect uitgevoerde liedjes. Het is een dialect dat ik niet ken, maar dat belet mij geenszins te begrijpen waarover hij zingt. Zijn liedjes zijn uitgesproken eenvoudig: sommige bestaan uit niets meer dan zijn stem en enkele door hemzelf bespeelde instrumenten, zelf opgenomen op de boerderij die hij bewoonde. Andere zijn live of in een studio opgenomen en hebben een iets voller en completer geluid. Hij zingt over onderwerpen als zijn moestuin, het naderende voorjaar, de streek waarin hij woonde, zijn grootouders die in een huisje aan de dijk leefden, eenzaamheid, liefde, hunkering naar contact, verlies, zijn naderende dood. Soms lijkt hij over al die onderwerpen tegelijk te zingen. Sommige liedjes zijn uitgesproken ernstig van toon, andere zijn luchtiger en geven blijk van humor; in beide soorten is te horen dat hij een zeer goed ontwikkeld gevoel voor taal had. Zijn stem is uit duizenden te herkennen: het geluid ervan is helder én donker, kwetsbaar én krachtig.

Ik vind het moeilijk om uit te leggen wat voor mij zo bijzonder is aan de muziek van Ede Staal en waarom ik hem aanhaal in een artikel dat handelt over psychotherapie. Het zou verreweg het beste zijn als mijn tekst nu ophield om plaats te maken voor zijn muziek. Maar dat gaat nu eenmaal niet en daarom moet ik toch weer terugvallen op woorden. Ik vind zijn muziek echt en menselijk, er is niets gekunstelds aan, hij zingt over de dingen die wezenlijk zijn in het menselijk leven, zowel de kleine alledaagse zaken als de grote levensvragen. Hij zingt op eerlijke wijze over emoties die iedereen kent: angst, liefde, eenzaamheid, vreugde. Ik denk dat veel van zijn liedjes zo'n bijzondere sfeer en zeggingskracht hebben, omdat ze zijn geschreven in het bewustzijn van zijn ziekte en naderende dood. Afgezien daarvan was hij ongetwijfeld iemand met een melancholische inslag. Hij maakt in zijn liedjes vaak gebruik van de tegenstelling tussen dag en nacht, licht en duisternis, kalmte en storm. De dag is helder bij hem: de zaken zijn onder controle, hij kan zichzelf prima redden en heeft niemand nodig. De nachten zijn een ander verhaal: dan voelt hij zich alleen en kwetsbaar, en verlangt hij naar de nabijheid van een vertrouwd persoon.

Ik kan me voorstellen dat u als lezer nu de schouders ophaalt en denkt: wat een simpele, afgezaagde symboliek. Ik kan dan alleen maar tegen u zeggen: luister naar zijn liedjes, en onderga zelf de zeggingskracht die eruit spreekt.2 De muziek van Ede Staal is doordrenkt van soul, hetgeen we in dit geval letterlijk in het Nederlands kunnen vertalen. Hoewel geschreven en uitgevoerd in een dialect dat slechts weinig mensen spreken en verstaan, zijn zijn liedjes universeel. In mijn beleving raken ze de kern van het menselijk leven. Het zegt iets over de diepgang van de man zelf, maar ook over zijn creatieve gaven, dat hij in staat was zo'n indruk te maken op zijn luisteraars. Als ik onrustig ben, luister ik vaak naar zijn muziek. Zij kalmeert me en ik denk dat dat is omdat ze iets wezenlijks in me raakt. Op een of andere manier hebben zijn liedjes vooral een troostend effect. Hij bevestigt dat het leven soms moeilijk is, dat er in de buitenwereld maar ook in je eigen binnenwereld dingen gebeuren die je zelf niet in de hand hebt. Hij strijkt die zaken niet glad, hij ontkent ze niet, hij zegt dat ze er inderdaad zijn. Maar hij zegt ook iets anders in zijn liedjes: hij zingt dat het mogelijk is om zielenood te doorleven en te óverleven, dat het mogelijk is om de moeilijke zaken van het leven te leren dragen. Wat hierbij heel goed kan helpen, zo lijkt hij te zeggen, is menselijk contact, de troostende nabijheid van een vertrouwd persoon voor wie je je niet beter hoeft voor te doen dan je je voelt.

Zoals ik eerder aarzelde om het woord ‘ziel’ te gebruiken, zo schroom ik nu bij het woord ‘troost’. Hoort troost wel thuis in therapie? Hoort troost niet méér bij de relatie tussen ouder en kind, of tussen dominee en gelovige? Wil troost niet zeggen dat je de dingen toedekt, dat je de ander voorhoudt dat het allemaal minder erg is dan het lijkt, dat het vanzelf wel weer overgaat en dat er morgen weer een nieuwe dag is? Ik denk dat het niet zo ligt. Ik denk dat troost een zeer wezenlijk onderdeel is van menselijke relaties en de relatie tussen cliënt en therapeut is hierop geen uitzondering. Iemand troosten heeft voor mij veel meer met bevestiging dan met toedekking of ontkenning te maken. Zoals de muziek van Ede Staal een troostend effect heeft omdat de dingen bij de naam worden genoemd, zo biedt therapie soms troost omdat er wordt stilgestaan bij datgene wat wezenlijk is in het leven van een individu. Want naar mijn stellige overtuiging is dit precies datgene waar het om gaat in sommige therapieën: dat je als therapeut het wezenlijke in je cliënt weet aan te boren. Ik geloof niet dat voor zoiets een technische, geprotocolleerde handleiding bestaat. Het enige wat je kunt doen, is beschikbaar zijn, aanwezig zijn, ontvankelijk zijn, proberen zo goed mogelijk te luisteren naar dat wat wordt gezegd en vaak ook naar dat wat niet wordt gezegd.


Afsluiting

Mijn oma en Ede Staal zijn mensen geweest die mij iets wezenlijks hebben geleerd over menselijke relaties en over wat kan omgaan in de ziel van een mens. Ik geloof dat ik met mijn verhalen over hen vooral heb willen benadrukken dat psychotherapie niet moet verstarren in al te strikt geprotocolleerde behandelingen. We hebben in de psychotherapie te maken met mensen die lijden, niet alleen in de vorm van duidelijk afgebakende en herkenbare symptomen, maar ook in de vorm van minder gemakkelijk te omschrijven zielenood. Als dat laatste wordt ontkend of genegeerd, dan doen we niet alleen de ziel van onze cliënten tekort, maar verliezen we ook de ziel van ons vak.


1 De oplettende lezer zal opmerken dat ik ‘zieleleven’ en ‘zielenood’ schrijf, hoewel de nieuwe spelling ‘zielenleven’ en ‘zielennood’ vereist. Ik vind dat een armzalige spelling, die mij zeer tegen de borst stuit, en neem dan ook de vrijheid ervan af te wijken
2 Mij zijn drie cd's van Ede Staal bekend: ‘Mien toentje’ (1984), ‘Als vaaier woorden’ (1986) en ‘Hear my song/As 't boeten störmt’ (1996).
Naar boven