De schizoïde persoonlijkheidsstoornis heeft tot nu toe weinig aandacht gekregen in de psychotherapeutische literatuur. In dit artikel reflecteer ik op de therapie van een cliënte met deze stoornis. Marjolijn begeeft zich zeer aarzelend in het therapeutisch proces. Ik belicht de moeilijkheden uit de eerste anderhalf jaar van de therapie en beschrijf hoe ik hier als beginnend psychotherapeute mee trachtte om te gaan. Nadat ik eerst enkele klinische indrukken weergeef, ga ik in de volgende paragrafen in op de belangrijkste procesblokkades in de vorm van veelvuldige stiltes, overdrachtsprocessen en de ‘innerlijke criticus’. Therapiefragmenten en citaten uit postsessie- en posttherapievragenlijsten illustreren hoe er na een worsteling met stiltes en weerstanden meer ruimte in de therapie komt.
Dit artikel is het reisverslag van een moeizame tocht in hoge golven, waarin het vaak tegen de stroom oproeien was en we soms sessies lang geen meter vooruitkwamen. De wankele boot sloeg wel eens om en ik vond soms niet de middelen om Marjolijn snel uit het water te vissen. Ook benaderde zij mij soms als een kaper op de kust, die het op haar gemunt had, en ikzelf twijfelde ook wel eens of we wel de juiste koers voeren. We zijn uiteindelijk in rustiger vaarwater terechtgekomen en hebben ons meer op onze eigenlijke opdracht kunnen richten, in wat Swildens (1997) de probleem/conflictfase noemt.
Swildens onderscheidt vijf opeenvolgende fasen in het psychotherapieproces: premotivatiefase, symptoom/syndroomfase, probleem/conflictfase, existentiële fase en afscheidsfase. In de therapie van Marjolijn laat de probleem/conflictfase lang op zich wachten. Ze kondigt zich na anderhalf jaar (ongeveer vanaf de 70ste sessie) pas ten volle aan. Het proces verloopt moeizamer en langduriger dan in een gemiddelde therapie en is kenmerkend voor wat Hundersmark (1995) als therapie met ‘lastige cliënten’ benoemt. In de eerste fase twijfelde Marjolijn meermaals of ze wel met de therapie wilde verdergaan. We kwamen dan weer in de premotivatiefase terecht. Symptomen doken soms in het midden van de sessie op, nu eens als handvat om verder te gaan, dan weer als reden om er maar helemaal mee te stoppen. Er ontwikkelde zich zelfs een nieuw symptoom, namelijk automutilatie, dat ook mijzelf deed twijfelen of de therapie niet meer schade aanrichtte dan goed deed. Het heeft zeer lang geduurd vooraleer Marjolijn zich in de therapie veilig genoeg voelde om vanachter de vele weerstanden naar voren te treden, vooraleer er ruimte voor haar innerlijke zelf vrijkwam.
Marjolijn is vooraan in de twintig wanneer ze door haar stagebegeleider naar mij wordt verwezen voor ambulante therapie. Tijdens haar stage is ze ‘ergens op gebotst’. Meer kan ze er aanvankelijk niet over zeggen.
Ik loop hier even op het materiaal vooruit om kort een beeld te schetsen van Marjolijns problematiek. De inhoudelijke thema's die ik hier aangeef, kwamen in werkelijkheid pas in een latere fase van de therapie meer ter sprake. Marjolijn is opgegroeid in een emotioneel zeer arm milieu. Vader is erg autoritair: je mag niet twijfelen in je leven, gevoelens zijn in zijn ogen belachelijk. Moeder houdt zich op de achtergrond. Vader en moeder leefden vaak gescheiden omdat de eerste regelmatig voor zijn werk in het buitenland verbleef. Tijdens vaders afwezigheid stelde de zes jaar oudere broer van Marjolijn zich op als zijn plaatsvervanger. Als vader zich voor bepaalde tijd weer bij het gezin voegde, ontstonden er hoog oplopende conflicten tussen de vader en de broer. Marjolijn werd van haar tiende tot haar twaalfde door haar broer seksueel misbruikt. Haar ouders hebben nooit geweten dat dit misbruik heeft plaatsgevonden en hadden dus ook geen oog voor de moeilijkheden die dit voor Marjolijn met zich meebracht. Haar broer verliet op jonge leeftijd het ouderlijk huis, Marjolijn was toen dertien. Voor zijn ouders bestaat hij vanaf dat moment niet meer.
Marjolijn is vaak op zichzelf. Ze laat meestal het initiatief om contact te maken aan anderen over en sluit zich vaak af als iemand wat dichterbij komt. Ook al verschijnt ze trouw op de therapie en komt ze haar afspraken vrij stipt na, toch ervaar ik weinig warmte of emotionele binding van haar kant gedurende de therapie. Ze heeft zeer weinig contact met haar gevoelens. De manier waarop ze gewoon is om te gaan met gevoelens is alles weglachen. In het verdriet van anderen kan ze zich niet inleven. Ook op kritiek van anderen reageert ze onverschillig. Diagnosticerend kan men stellen dat een ‘schizoïde persoonlijkheidsstoornis’ de problemen in haar interpersoonlijke relaties samenvat (Diekstra, 1990). Dat ze al enkele jaren een vaste vriend heeft, beschouw ik prognostisch als gunstig. Deze relatie blijkt echter wel op veel afstandelijkheid en illusies gebaseerd. Meermaals verbreekt Marjolijn de verhouding. De vraag van haar vriend om te gaan samenwonen valt haar bijzonder moeilijk. Wanneer blijkt dat hij voor zijn studies en later beroep veelvuldig lange perioden van huis weg zal zijn, stemt ze toe. Seksualiteit heeft zo goed als geen plaats in hun relatie. Ook haar weinige overige vriendschapsrelaties worden gekenmerkt door het ontbreken van verbondenheid.
Marjolijn is een zeer zwijgzame cliënte. Stilte is de meest kenmerkende wijze waarop ze zich presenteert. Tijdens de sessies zijn stiltes van meer dan drie minuten geen uitzondering. De stiltes doen zich bovendien vooral voor op niet erg productieve momenten en wijken daarmee essentieel af van de therapeutisch productieve stiltes van ongeveer 1 minuut waar Gendlin (1996) het over heeft. Een uitgeschreven transcript van een sessie met Marjolijn van 50 minuten bevat meestal evenveel tekst als een transcript van 20 minuten bij andere cliënten. In de eerste fase van de therapie ben ik het meestal die de stiltes doorbreekt.
De stiltes blijken verschillende betekenissen te hebben. Ten eerste zijn er de beginstiltes. Het was aanvankelijk een heel karwei de sessie op gang te krijgen. Vaak moest ze de eerste tien tot twintig minuten zoeken naar waar ze het over wilde of kon hebben. Als er echt niks van haar kant kwam, probeerde ik haar tegemoet te komen en stelde bijvoorbeeld een focusing-oefening voor. Een andere manier waarop ik de stiltes trachtte te doorbreken, was door empathisch gissen. Dit bracht meestal evenmin veel aarde aan de dijk, want als ik gevoelsmatig dichter bij haar wilde komen, trok ze zich vaak nog verder terug.
De stiltes gaan meestal gepaard met een grote spanning. Achteraf gezien vind ik dat ik in de beginperiode erg veel energie heb gestoken in het doorbreken van de stiltes. Wellicht lag dat voor een deel aan mezelf, omdat ik in het begin moeilijk rustig kon blijven tijdens langdurige stiltes. Toch was de dreiging dat Marjolijn de therapie helemaal zou opgeven soms reëel. Ze kon de spanningen die de therapie met zich meebracht vaak niet verdragen. De stiltes maakten de spanning alleen maar erger. In sessie 11 kan ze de spanning niet aan en verlaat ze voortijdig de sessie. In de daaropvolgende sessie kan ze daarover zeggen dat ‘ze zich dan vanbinnen zit op te vreten en er een gevoel bijkomt dat ze zo idioot is omdat ze het gewoon niet zegt’. In sessie 18 verwoordt ze: ‘Ik zit mezelf soms echt zo te kwellen als ik niks zeg.’
T1 |
Wat kom je daarbij tegen als je daar zo bij stilstaat? |
C1 |
(stilte 2 min. 10 sec.) |
T2 |
Precies of er zo van binnen van alles gebeurt nu het stil is? (stilte 35 sec) |
C2 |
Maar ik zit hier zo vast. |
T3 |
Het gevoel dat je vastzit. (C: Mm) Kan je iets zeggen van hoe het zo vastgelopen is? Precies of het is stilaan vastgelopen, ik weet niet wat er precies gebeurd is. Kan je eens kijken of je daar iets van kunt uitdrukken? |
C3 |
(stilte 10 sec.) Ja, gewoon, als ik hier zo zit dan, dan denk ik zo wel over iets. Maar dan denk ik ook zo tegelijkertijd dat ik, allee, dat ik aan niks moet denken. |
T4 |
Maar er dienen zich allemaal dingen aan, er komen allemaal gedachten op. Maar tegelijkertijd is er iets dat die gedachten wil wegdoen, die dat weer teniet doet? |
C4 |
(stilte 15 sec) Ja, ik wil dat niet, allee, zo tenietdoen. ‘t Is uh (stilte 15 sec.) Allee, ik kan soms echt zo leeg zijn vanbinnen. (T: Mm) Dat er zo, dat ik zo totaal niet weet waarmee dat ik zo tevoren bezig was. |
T5 |
Dat roept bij mij zo het beeld op van een bord waar af en toe woorden op komen, maar waar direct de grote spons over gaat die alles wegvaagt. |
Later in de therapie verwoordt ze soms ook geconfronteerd te worden met te veel ineens wat ze binnenin voelt en daardoor niet gezegd krijgt. Wanneer de inhoud van de sessies zwaarder beladen is, vallen er eveneens meer stiltes. Het thema van het seksueel misbruik brengt soms vormen van dissociatie met zich mee; ook dan valt ze stil en ‘voelt ze zich in zichzelf wegzakken’ of ‘voelt ze zich van zichzelf vervreemd’. De stiltes zijn ook vaak verbonden met innerlijke kritiek en spot, waarop ik later nog terugkom.
De evolutie van de stiltes in de loop van de therapie toont zich in het minder frequent voorkomen van langdurige stiltes, maar vooral de kwaliteit van de stiltes verandert. Ze zijn draaglijker geworden en er is meer openheid om in te gaan op wat er in haar gebeurt als het stil blijft. Met het vorderen van de therapie neemt Marjolijn zelf meer initiatief. Dit doet zich ook voor op het niveau van de stiltes: ze doorbreekt zelf stiltes, wacht niet zozeer meer op mijn initiatief of aanmoediging om verder te gaan. Niet langer is ze zo krampachtig stil en er doen zich ook vaker vruchtbare stiltes voor, waarin ze meer in contact is met wat in haar leeft en ze toelaat dat zich betekenissen ontvouwen.
De stiltes in de therapie hebben ook interactioneel een betekenis. Ze zijn een herhaling van de cultuur van thuis, waar niet gesproken werd. Zo voelt ze in sessie 16 aarzeling om iets in te brengen dat ze zich de avond voordien voorgenomen heeft. Ze is bang dat ik het belachelijk zal vinden. Thuis heeft ze altijd het gevoel gehad dat ze belachelijk gemaakt zou worden als ze iets persoonlijks zou vertellen. Daarom deed ze dat nooit. Zwijgen was de manier om zichzelf te beschermen tegen het belachelijk gevonden worden door vader en het niet-reageren of het kinderachtig doen van moeder. Marjolijn is bang (en gaat ervan uit) dat ik als therapeut gelijkaardig zal reageren.
T1 |
Is het iets, ik weet het niet, maar precies ook wat irritatie dat ik u daar niet meer bij help, zoiets ook of? |
C1 |
(stilte 10 sec) Ja, dat zou het misschien wel gemakkelijker maken, maar dat is misschien ook niet de bedoeling. |
T2 |
(stilte 25 sec) Precies, het brengt ook iets in contact misschien hoe je in uw leven liever had gehad dat er meer hulp naar u was geweest. Zoiets ook? |
C2 |
Ik had dat soms wel liever, maar ik was er niet echt aan aan ‘t denken. |
T3 |
(Ik nodig haar uit om daar even bij te blijven, hoe ze soms hulp gemist heeft.) |
C3 |
(Ze geeft aan dat ze vooral gemist heeft dat iemand naar haar luisterde en haar begreep. Ze herinnert zich de situatie toen ze in het ziekenhuis lag nadat ze zichzelf ziek gemaakt had. Daardoor had ze het misbruik kunnen doen stoppen.) Ik weet dat ik echt heel hard heb zitten wenen. (stilte 10 sec) En mijn moeder was daar toen ook juist, en dat was altijd zo van dat ik moest stoppen, ze zei: ‘het komt wel goed’. |
T4 |
Die keer dat je dat verdriet niet meer kon binnen houden, kreeg je alleen te horen dat je moest stoppen, dat het wel overging. Terwijl je iets heel anders had willen zeggen. |
C4 |
Ja maar, misschien dacht ze dat ik daar gewoon niet graag was. |
T4 |
(stilte 10 sec) Alsof zij haar eigen interpretatie daaraan gaf en niet openstond voor al uw verdriet. |
Wanneer ze in een sessie niet verder kan, legt ze soms in mij ‘dat ik wel ongeduldig van haar moet worden’ (sessie 21) of vraagt ze ‘of ik niet nerveus van haar word’ (sessie 29), wat ik ontken omdat ik dat niet voel. Ik versta dit als projectie van haar kant: dat ze ongeduldig van zichzelf wordt en nooit ervaren heeft dat iemand geduldig bij haar bleef en haar emoties hielp bevatten.
Deze fragmenten illustreren hoe Marjolijn tegenover mij zit alsof ze thuis tegenover haar moeder zit, die haar de mond zal snoeren en niet openstaat voor haar emotionele moeilijkheden. Deze weerstand tegen de persoon van de therapeut als betekenisdrager omschrijft Swildens (1997) als overdracht. Gendlin (1973, geciteerd in Van Balen, 1997) stelt dat wanneer overdracht zich in de therapie duidelijk manifesteert de cliëntgerichte therapeut er als procesexpert op gericht moet zijn om precies de ‘corrigerende emotionele ervaringen’ tot stand te helpen brengen die de gestagneerde ontwikkeling een stap vooruithelpt. Dit kan tot stand komen – niet door de cliënt te laten ‘inzien’ wat en van waaruit men projecteert – maar door een corrigerend interactieaanbod te doen dat toelaat alsnog de gestagneerde ontwikkelingsstadia tot een goed einde te brengen.
In de loop van de therapie blijkt dat voor Marjolijn het wezenlijkste van de therapie is dat er iemand is die echt luistert, die haar gevoelens kan bevatten en die haar helpt de verwarring in zichzelf te structureren. Doorheen de sessies wordt mij duidelijk dat het gebrek aan emotionele tegemoetkoming door haar zorgfiguren vanaf haar vroege jeugd – meer nog dan het seksueel misbruik – haar leven vaak ondraaglijk maakt. De uitspraak nog liever alleen thuis te zijn met haar broer, die haar misbruikte maar ook prettige dingen met haar deelde, dan de kilte te ervaren die er heerste als haar ouders thuis waren, kan ik van daaruit verstaan.
De specifieke processtoring die binnen het experiëntiele gedachtegoed als ‘innerlijke criticus’ of ‘interfererende karakters’ wordt omschreven, is op te vatten als een vorm van weerstand in de therapie. Het gaat hier om reactiewijzen van de cliënt die zijn belevingsproces blokkeren. Naast het procesremmende karakter van de innerlijke criticus, heeft de criticus ook een primitieve beschermingsfunctie (Leijssen, 1995; Stone & Stone, 1996). Stinckens en Leijssen (1999) stellen dat vier microstappen ertoe bijdragen dat de innerlijke criticus op een constructieve wijze evolueert en geleidelijk toelaat dat nieuwe elementen aan het licht komen: 1) het identificeren van de innerlijke criticus; 2) het exploreren van zijn functie, betekenis, impact en ontstaansgeschiedenis; 3) het transformeren van de criticus tot een gezonde innerlijke autoriteit; en 4) het richten van de aandacht op de onderliggende betekenis.
De meest karakteristieke vorm waarin de innerlijke criticus zich bij Marjolijn uit, is als een zeer spottende, denigrerende stem die haar belachelijk, onnozel vindt en haar zich idioot doet voelen. Deze stem duikt vaak op als ze niet vlot praat of wanneer ze aangeeft dat ze over een bepaald onderwerp niet verder wil/kan praten omdat het te moeilijk wordt. Uitingen als ‘Ik zeg nooit iets’ (sessie 6), ‘Wat zit ik hier te doen? (sessie 10)’, ‘Ik doe weer onnozel (sessie 12)’ doen zich herhaaldelijk voor. Ook wanneer gevoelsmatiger inhouden aangeraakt worden of wanneer ze tegenstrijdige gevoelens in zichzelf ervaart, is de spottende stem nooit ver weg.
In eerste instantie ga ik met deze processtoringen om door ze te identificeren als iets anders dan wat ze vanuit haar innerlijke stem brengt (bijvoorbeeld: ‘iets in u neemt het je kwalijk dat je er moeilijk over kan praten’), door mijn beleving ernaast te plaatsen dat ze al wel dingen gebracht heeft en door te empathiseren met dat het niet onnozel is, dat het ook moeilijk, want heel kwetsbaar voelt om over dingen te praten.
In sessie 22 geeft ze aan dat ze met de dingen die in therapie gezegd worden, ook met mijn interventies, binnenin zit te spotten. Ze ziet de ‘Spotter’ als een belangrijk deel van zichzelf, dat er altijd is. Hij manifesteert zich ook sterk wanneer anderen zich van hun gevoelige kant laten zien en hij zorgt er vooral voor dat ze niet te veel van zichzelf bloot geeft.
In sessie 44 geven we opnieuw meer aandacht aan de criticus. Wanneer Marjolijn eerst wat lastig is ‘omdat hij er weer is’ en ze ‘weer niet verder kan’, geef ik aan: ‘Misschien moeten we er ook vriendelijker naartoe zijn, misschien heeft die daar ook wel een goede bedoeling mee, met dat allemaal niet zo gemakkelijk te maken voor u.’ Ze ziet dan dat hij ‘er misschien niet zomaar is’, dat ‘die mij misschien ook helpt mezelf te zijn’, dat hij beschermend is opdat zij zichzelf niet verliest.
Pas later in de therapie komen we dichter bij de vraag waarom deze spottende criticus in het leven geroepen werd. Onzekerheid en twijfel waren zwak in vaders ogen (sessie 51). Vanaf sessie 60 kan meer besproken worden hoe erg ze geleden heeft onder vaders dominantie. Als iets haar emotioneel raakte, lachte vader haar uit. Hij hield geen rekening met haar mening of voorkeur en ging er vaak heel spottend mee om. Op die manier heeft ze geleerd dat je gevoelens maar beter binnenhoudt, anders word je nog meer gekwetst.
In de therapie begint ze stilaan te ervaren dat mogen twijfelen haar op de een of andere manier deugd doet, ook al verliest ze dan snel alle houvast (sessie 51). Ze ervaart dat ze, naast het spottende dat vaak aanwezig is, hier wel enigszins durft laten zien wie ze echt is (postsessievragenlijst 63). Ze begint ook zelf het spottende in haar tijdens de sessie meer in vraag te stellen. In de postsessievragenlijst 65 schrijft ze: ‘Misschien is het wel tijd om het – alles belachelijk maken – zelf eens belachelijk te maken’. In de latere sessies treedt de innerlijke criticus minder frequent op. En als hij weer eens opduikt, stelt hij zich minder hardnekkig op. Hij laat zich gemakkelijker opzij zetten en laat Marjolijn meer ruimte om haar innerlijke beleving te exploreren.
Het bewerken van de innerlijke criticus nam een grote plaats in tijdens de eerste fase van de therapie. De eerste twee microstappen, zoals door Stinckens en Leijssen (1999) voorgesteld, vroegen veel tijd en herhaling vooraleer Marjolijn leerde afstand nemen van de criticus, en vanuit zijn ontstaansgeschiedenis zijn functie leerde kennen. De totstandkoming van een soepeler verhouding met haar innerlijke criticus (stap 3), zodat die haar niet meer volledig blokkeert, maar ook ruimte laat voor exploratie, was een zeer langdurig proces. Het richten van de aandacht op de onderliggende betekenissen (stap 4) was meestal te bedreigend om langer bij stil te staan en werd pas gemakkelijker in een latere fase van de therapie.
Naast intrapsychische processtoringen kunnen ook storingen in de relatie en zelfbeschermende mechanismen die zich aan de opmerkingsgave van de therapeut onttrekken, verbonden zijn met de problematiek van de innerlijke criticus (Stinckens & Leijssen, 1999). De verschijningsvorm van Marjolijns innerlijke criticus, de ‘Spotter’, manifesteerde zich meestal via duidelijke processignalen, waarbij ze direct kritische of negatieve gedachten over zichzelf verwoordde. Maar meestal uitte haar innerlijke criticus zich veel indirecter. Haar veelvuldige vermijdingsreacties gaven me als therapeut vaak het gevoel op een dood spoor te zitten. Pas in de 72ste sessie geraakten we dichter bij een grote innerlijke pijn, die ze trachtte te vermijden door afstand in de relatie te installeren en zich te isoleren.
Aanvankelijk houdt Marjolijn zeer veel afstand tijdens de gesprekken door te zwijgen of door enkel met ‘ja’, ‘neen’ of ‘ik weet het niet’ te antwoorden wanneer ik explorerende vragen stel. Ze neemt haar toevlucht tot zeer vage termen, zoals ‘raar’, ‘moeilijk’, en ‘gewoon’, wanneer ik gevoelsmatiger materiaal wil exploreren en bijvoorbeeld vraag welk gevoel ze gewaar wordt bij hetgeen ze vertelt. Ook door zinnen niet af te maken of na enkele woorden stil te vallen blokkeert ze het proces. Gevoelsbelevingen die ik bij haar verhaal gewaarword en haar ter toetsing voorleg, houdt ze af of vindt ze te sterk of te overdreven uitgedrukt. Op gevoelsmatige toenaderingen van mijn kant reageert ze met ongeloof en wantrouwen.
Inhoudelijk kan zeer weinig aan bod komen. Ze voelt zich zeer schuldig en ‘achterbaks’ als ze over haar ouders gesproken heeft. Ook het thema seksueel misbruik kan bijna niet besproken worden, alhoewel Marjolijn een grote druk voelt om dat wel te doen. Heel aarzelend onthult ze stukken van het misbruik. Dikwijls voert het haar te ver en dissocieert ze. Ook de moeilijkheden in de relatie met haar vriend zijn meestal te bedreigend om tijdens de sessies te bekijken. Problemen uit haar alledaagse leven zijn ‘te onnozel’ om het er ‘hier’ over te hebben.
Een grote moeilijkheid waarvoor we ons geplaatst zien, is het vinden van een optimale innerlijke afstand (Leijssen, 1995) om naar het misbruik (en andere inhoudelijke thema's) te kijken. Meestal voelt het heel ver weg, soms komt het plots veel te dichtbij en overspoelt het haar, of is de spanning die het met zich meebrengt niet te dragen. Een enkele keer, wanneer de innerlijke spanning onverdraaglijk is, verlaat ze voortijdig de sessie. De enige manier die haar helpt afstand van overweldigende gevoelens te maken is lopen (‘ervan weglopen’) of hard fietsen (‘het wegtrappen’), of allerlei dingen doen opdat ze niet te veel kan denken.
In sessie 52 maakt ze melding van een nieuw symptoom: ze heeft tot bloedens toe met een schaar in haar arm gekrast en kon er niet mee ophouden. Ik geraak daardoor wat in paniek; zou de therapie te zwaar worden voor haar? Pas de daaropvolgende sessie wordt duidelijk dat het niet zozeer met de therapie te maken heeft, maar met gesprekken die ze in die periode met een vriend heeft. Hij stelt indringende vragen over haar relatie. Het is voor mij alleszins een waarschuwing om voorzichtig te blijven.
Vanaf de 55ste sessie kondigt zich stilaan een overgang naar de probleem/conflictfase aan. Ik ervaar meer motivatie en toenadering van haar kant. Ze kan ook steeds beter dingen bekijken die spanning met zich meebrengen en deze op een draaglijker afstand houden.Uit de analyse van de helpende momenten die Marjolijn in de postsessievragenlijsten van deze periode (sessie 57 tot 70) beschrijft, komen drie factoren naar voren die maken dat ze stilaan meer van zichzelf durft laten zien: 1) het gevoel begrepen te worden; 2) afgebakende vragen die ik stel; en 3) uitleg over dissociatieverschijnselen.
Na anderhalf jaar therapie komen we in de echte probleem/conflictfase, die gekenmerkt wordt door praten over en vanuit problemen en conflicten (Swildens, 1997). Marjolijn vlucht minder weg van pijnlijke gevoelens. We kunnen meer blijven stilstaan bij haar binnenwereld zonder telkens op een heel leger weerstanden te botsen. Deze evolutie gaat zichtbaar gepaard met een feitelijke stap: Marjolijn verlaat het ouderlijk huis. In deze periode wordt ze met grote angsten geconfronteerd. ‘Besta ik nog wel voor mijn ouders als ik wegga?’ Wanneer haar ouders niet reageren op de aankondiging van haar vertrek – behalve door zich haar kamer toe te eigenen – botst ze op de pijnlijke vraag: ‘Wat beteken ik eigenlijk?’ Het pijnlijke ‘ik ben niks’-gevoel, dat diep in haar leeft, kan niet langer vermeden worden en wordt vanaf sessie 72 directer bespreekbaar.
Een belangrijke evolutie die daarna merkbaar wordt, is dat Marjolijn meer initiatief neemt in de sessies en meer materiaal meebrengt. Zo vertelt ze in sessie 77 een droom die ze de afgelopen jaren al herhaaldelijk heeft gehad en die heel wat openingen creëert. In sessie 82 vertelt ze over een boek dat voor haar heel belangrijk is: een boek met dierenverhalen. Gedurende enkele sessies vormen de verhalen het uitgangspunt om haar innerlijke wereld te exploreren. De dierenfiguren lenen zich ertoe om innerlijke conflicten en ‘stukken’ in haar aan het woord te laten. Via een van de verhalen komt ze in contact met het deel in haar dat voor zichzelf het beste wil. Mede doordat ze begint te ervaren dat ze de moeite waard is, mogen meer inhoudelijke dingen aan bod komen. In deze periode praat ze opnieuw over haar broer. Ze geeft aan dat het thema van het seksueel misbruik nog lang niet rond is. Ze komt ook meer in voeling met wat ze zelf echt wil. Zo is ze deze zomer voor het eerst alleen op reis gegaan: ze wilde zo graag eens helemaal zelf haar route bepalen, zich niet meer plooien naar anderen.
Ook relationeel doen zich belangrijke evoluties voor. In de therapeutische relatie heeft de kilte en afstandelijkheid van de eerste periode plaatsgemaakt voor meer warmte en hartelijkheid. Ook al behoudt Marjolijn in haar relaties buiten de therapie veel afstand, in haar werk met kinderen kan ze zich meer openstellen voor de belevingswereld van anderen.
De therapie van Marjolijn is nog niet afgerond. De grootste moeilijkheden in de eerste periode deden zich voor in de relatie. Om het met Cullberg (1995, p. 262) te zeggen als deze zijn visie op schizoïde persoonlijkheidsstoornissen formuleert: ‘het fundamentele conflict bestaat uit de kwelling om noch met noch zonder relaties te kunnen leven.’ In de posttherapievragenlijst die ze na de 94ste sessie bij wijze van tussentijdse evaluatie invult, schrijft ze: ‘Ook al loopt het niet altijd vlot, ik durf soms wel een stuk van mij te laten zien aan jou. Ik kan dat wel niet doortrekken naar anderen.’ Dat ze zich in de veilige omgeving van de therapie wel, maar daarbuiten nagenoeg niet kan of durft openstellen naar anderen, doet mij vermoeden dat we nog een hele weg te gaan hebben. Ook het thema van het seksueel misbruik zal nog meer tijd voor verwerking nodig hebben.
In de sessies met Marjolijn heb ik vanuit de cliëntgerichte basishoudingen van empathie, onvoorwaardelijke aanvaarding en echtheid een tegenaanbod proberen te doen tegen de onverschillige en afstandelijke houding die ze als kind bij haar ouders ervoer. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat ze het zwijgen stilaan heeft doorbroken en dat ze tijdens de therapie langzaam uit haar isolement is kunnen treden.
Ik besluit met een pleidooi om schizoïde persoonlijkheidsstoornissen als indicatie te zien voor cliëntgericht-experiëntiële therapie. Deze therapiebenadering, waarbij het tempo van de cliënt gerespecteerd wordt en de therapeut de cliënt actief tegemoetkomt, kan een helende ervaring betekenen voor mensen met deze ernstige stoornis.