Serie Opleiders van het eerste uur: Pierloot

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2000
10.1007/BF03061909
Serie Opleiders van het eerste uur: Pierloot
Pierloo over de opleiding tot psychotherapeut

Paul AnzionContact Information

(1) 

Abstract  Dit is het zesde interview in een serie over de opleiding tot psychotherapeut. Er wordt in deze serie gesproken met twaalf Nederlanders en Vlamingen, die direct bij de opleidingen psychotherapie betrokken zijn of zijn geweest. Op deze manier wordt een beeld geschetst van de ontwikkeling van de opleiding psychotherapie vanaf de Tweede Wereldoorlog tot nu.
Pierloot (1924) is opgeleid tot klassiek psychoanalyticus bij de Belgische Vereniging. Hij was hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven in de psychiatrie en psychotherapie. In 1961 werd hij medisch directeur van het psychiatrisch ziekenhuis St. Jozef in Kortenberg (België). Tot op de dag van vandaag is hij hier aan verbonden. Hij is ook nog betrokken bij het postgraduate programma psychoanalytische therapie van de Katholieke Universiteit Leuven.
Al heeft hij de short term dynamic psychotherapy in België geïntroduceerd, mede als antwoord op de beperkingen van de klassieke analyse, hij is de psychoanalyse altijd trouw gebleven. Hij ziet de leeranalyse, de gesuperviseerde analyse en de theoretische, praktische en klinische uiteenzettingen als de essentiële ingrediënten van de opleiding. Als duidelijke ontwikkeling in het vak ziet hij, in plaats van het vroegere bewust maken van het onbewuste, een veel grotere aandacht voor de affectieve uitwisseling in de therapeutische relatie.
Het gesprek was op 5 januari 1999.
Paul Anzion was van 1995 tot eind 1999 eindredacteur van dit tijdschrift. Hij werkt als eindredacteur bij het Trimbos-instituut in Utrecht. Daarvoor werkte hij onder andere als zelfstandig gevestigd tekstredacteur en tekstschrijver.

Kennismaking met het vak
Hoe bent u zelf in aanraking gekomen met psychotherapie?

Ik ben in 1949 afgestudeerd in de geneeskunde. Daarna ben ik aan de specialisatie interne geneeskunde begonnen. Toen kwam ik al snel in aanraking met patiënten waarvan ik de indruk had dat de psychische problematiek belangrijker was dan hun somatische problematiek. Daarom ging ik de richting in van wat toen de psychosomatiek heette. In dat kader volgde ik in 1951 een stage van drie maanden in Amsterdam in het Wilhelmina Gasthuis, op de afdeling psychosomatiek. Groen werkte daar toen, en Van der Horst. Bastiaans werkte als psychiater en psychotherapeut. Hij en ik zijn bevriend geraakt en we zijn dat ook altijd gebleven. Hij was een analyticus, en dat was mijn eerste daadwerkelijke contact met de psychoanalyse. Tijdens dat verblijf in Amsterdam woonde ik ook voordrachten bij op het Amsterdams psychoanalytisch instituut.


De eigen opleiding

In 1953 had ik mijn opleiding interne geneeskunde achter de rug en inmiddels had ik het diploma van licentiaat in de psychologie behaald, dat is vergelijkbaar met het doctoraal in Nederland. Toen werd ik consulent voor psychosomatiek aan de universitaire ziekenhuizen. Vanuit verschillende diensten werden mij patiënten gestuurd die ik meer vanuit psychologisch standpunt bekeek. Dat was toen echt iets nieuws. Nu is dat veel gewoner geworden.

Echter, ik vond dat ik er niet voldoende voor opgeleid was en ik ben toen in 1954 in opleiding gegaan voor psychoanalyticus. Dat was bij de toen nog zeer kleine Belgische Vereniging. De vereniging was begin jaren vijftig opgericht. Ik was een van de eersten die in opleiding ging. Ik vond wel dat ik ook een psychiatrische opleiding moest volgen en kort daarna ben ik daar dan ook in Leuven aan begonnen. In die tijd ben ik een stage gaan doen in het Maudsley Hospital in Londen. Daar was een afdeling waar voor het eerst aan gehospitaliseerden psychotherapie geboden werd, grotendeels op psychoanalytische grondslag.
MediaObjects/12485_2009_Article_BF03061909_Fig1_HTML.jpg

In de medisch-psychiatrische wereld was de psychoanalytische richting namelijk de enige psychotherapeutische richting in die tijd. De client-centered therapie was weliswaar al vrij goed ontwikkeld, maar in geneeskundige kringen vond deze aanpak nog weinig gehoor, in tegenstelling tot bijvoorbeeld bij psychologen. Bovendien claimde de psychoanalyse meer rechten te hebben op pathologie, terwijl de client-centered therapie veel meer uitging van een bepaalde mensvisie. Volgens mij behandelden client-centered-therapeuten toen geen echt pathologische gevallen: die stuurden zij door naar een psychiater of een analyticus.

Naast de specialisatie psychiatrie heb ik de verschillende onderdelen van de psychoanalytische opleiding gedaan: leeranalyse, supervisies, theoretische seminaries, theoretische uiteenzettingen. En in het begin van de jaren zestig ben ik opleidingstherapeut geworden. Vervolgens ben ik in 1961 medisch directeur geworden van het psychiatrisch ziekenhuis St. Jozef in Kortenberg. Het jaar daarop werd ik lector aan de Katholieke Universiteit Leuven en later hoogleraar aldaar.

Had u bepaalde verwachtingen toen u zich bezig ging houden met psychiatrie en psychoanalyse?

In zekere zin was ik teleurgesteld, omdat ik als psychiater zeer veel mensen met allerlei stoornissen zag, terwijl bleek dat er uiteindelijk maar heel weinig in psychoanalyse terecht konden komen. Daar had ik misschien wel meer van verwacht, maar aan de andere kant was de psychoanalytische opleiding ook een uitstekende basis om juist in de psychiatrie mensen op een veel ruimere wijze te kunnen benaderen en beoordelen en hen als individu, als mens te kunnen beschouwen, waar de psychiatrie uitgaat van een visie waarin een persoon een psychiatrische aandoening heeft. De psychoanalyticus kijkt naar iemand die weliswaar een stoornis in zijn psychisch functioneren heeft, maar die tegelijkertijd op een veel ruimere wijze problemen heeft. De analyticus hoeft er niet direct een psychiatrisch etiket op te plakken. In die zin maakt de psychoanalytische opleiding een veel ruimere psychiatrische benadering mogelijk. Dat is dikwijls niet het geval, wanneer alleen maar gezocht wordt naar een bepaald psychiatrisch etiket. De psychoanalytische visie geeft aanleiding iedere patiënt te beschouwen als iemand met een zeer persoonlijke levensgeschiedenis, in een specifieke relationele en sociale context. Met andere woorden, de cliënt staat centraal met heel zijn persoon en niet alleen met dat specifieke probleem of de klacht waar hij mee komt.

U zei net dat het merendeel van de mensen met psychiatrische problemen of psychische problemen niet in psychoanalyse kwam. Wat gebeurde er met die grote groep?

Wel, die mensen werden hoofdzakelijk medisch behandeld, en met wat men in ruimere zin psychotherapie zou kunnen noemen: begeleiding en ondersteuning. De overgrote meerderheid van psychiatrische patiënten echter kwam niet in psychoanalyse. Dat was bijvoorbeeld omdat ze niet beschikten over de nodige capaciteiten, maar dikwijls ook om veel praktische redenen: de klassieke psychoanalyse is natuurlijk een zeer lange, dure, inspannende en toch ook een zekere psychologisch intellect en ontwikkeling vergende behandeling.

In de periode dat ik in opleiding was en kort daarna kwamen psychoanalytische therapieën dus praktisch gesproken weinig voor. Daarom is men de psychoanalytische psychotherapie gaan uitwerken. Hierin worden de principes van een psychoanalyse behouden: er wordt uitgegaan van onbewuste infantiele dynamiek, weerstand, overdracht, tegenoverdracht, interpretatie; maar er wordt afgestapt van het kader van vier of vijf zittingen per week over een zeer lange periode. Door het praktischer, hanteerbaarder en beperkter te maken is deze vorm van therapie voor meer mensen toegankelijk geworden.

Dit betekent ook dat de doeleinden beperkt worden in de psychoanalytische psychotherapie, terwijl psychoanalyse in principe onbeperkt is in zijn doeleinden. Iemand kan eigenlijk altijd in psychoanalyse blijven. In een psychoanalytische psychotherapie zijn er veel meer omschreven doeleinden. Men stelt zich met minder resultaat tevreden, dat wil zeggen dat in de eerste plaats de actuele stoornissen van een bepaalde persoon verholpen worden.

Wanneer kwam deze psychoanalytische psychotherapie op?

De psychoanalytische psychotherapie kwam in de loop van de jaren zestig op. Ik ben daar zelf ook hard mee bezig geweest, en we zijn toen nog een stap verder gegaan. In 1968 was ik in de Verenigde Staten voor een studieverblijf en daar kwam ik in contact met Peter Sifneos. Hij heeft de short term dynamic psychotherapy uitgewerkt, samen overigens met Malan uit Londen, Davenloo uit Montreal, Gillieron uit Lausanne, en nog andere mensen. Dat was ook een stroming in de psychoanalyse. De short term dynamic psychotherapy richt zich op één kernconflict, stelt een beperkte duur van de therapie voor, stelt ook een veel actievere therapeut voor, die voortdurend dat centrale conflict centraal stelt, en die de therapie zodanig inricht dat in kortere tijd, maar ook met minder ambitieuze doelstellingen, toch resultaten bereikt worden.

Was dat toen al een ontwikkeling om steeds korter, steeds klachtgerichter te werken?

Het was een antwoord op het feit dat de klassieke analyse slechts een beperkt aantal mensen kan hebben. Terwijl de vraag toen ook al voortdurend toenam.

Het korter of klachtgerichter werken wil overigens niet zeggen dat er geen rekening meer gehouden wordt met heel de context, maar dat het therapeutisch doel beperkt kan worden. In de psychoanalyse is het doel om heel de persoon te veranderen. In de psychoanalytische therapie is het doel veel beperkter, en in short term therapy nog beperkter. Die persoon wordt nog steeds gezien in een veel bredere context, maar het is niet meer de bedoeling om dat allemaal te veranderen.


Zelf gaan opleiden

Op diverse vlakken werkte ik mee aan de opleiding psychoanalytische therapie. Ik ben vanaf 1961 zelf gaan opleiden, oorspronkelijk in de klassieke psychoanalyse voor de Belgische Vereniging, maar later heb ik zelf op de psychiatrische polikliniek in Leuven de short term dynamic psychotherapy ingevoerd.

Ondertussen waren aan de universiteit Leuven in de faculteit psychologie de postgraduate opleidingen in diverse richtingen gestart. Dit zijn opleidingen van 3 jaar, die vooral theoretische uiteenzettingen over verschillende richtingen behelzen. Behalve de postgraduate opleiding psychoanalytische therapie (theoretische uiteenzettingen en supervisie van therapie omvattende), zijn er nog de opleidingen gedragstherapie, client-centered therapie en systeemtherapie. Het programma duurt drie jaar, met een volle opleidingsdag in de week. Vanuit de universiteit heb ik altijd meegewerkt aan het aandeel psychoanalytische therapie van deze opleidingen.

De postgraduate opleiding psychoanalytische therapie is een kortere weg. De eisen liggen minder hoog dan die in de klassieke psychoanalytische opleiding vanwege de verenigingen, zoals de Belgische Vereniging. De leeranalyse bijvoorbeeld is facultatief, al wordt in de postgraduate opleidingen wel geprobeerd om in de vorm van groepstherapie bij de deelnemers een zekere persoonlijke sensibilisering tot stand te brengen. Nu kan dit ook niet in dat kader gebeuren; een leeranalyse is een deel van de persoonlijke ontwikkeling. Daar kan een universiteit niet voor in staan, een universiteit is er voor theoretische cursussen, seminaries, enzovoort, maar niet voor leeranalyse. Supervisie wordt wel vanuit de universiteit verzorgd. Dit gebeurt door mensen die daar door de universiteit zijn aangewezen voor het postgraduate programma.

Die mensen van de postgraduate, psychoanalytische opleiding eindigen wel als psychoanalyticus?

Zij krijgen een certificaat dat zij deze opleiding gevolgd hebben. Maar dat staat niet gelijk aan wat de Belgische Vereniging doet. De Belgische Vereniging is zeer orthodox in haar opleiding, de leeranalyse, de gesuperviseerde analyses, de theoretische practica, klinische uiteenzettingen. In verschillende stadia van de opleiding moeten de opleidelingen een persoonlijk werk maken. Dit is een klinische uiteenzetting of een meer theoretisch werk. Nu moeten de mensen van het postgraduate programma dat overigens ook doen. Gewoonlijk is dat over en naar aanleiding van een casus die ze zelf hebben behandeld, maar dan geplaatst in een ruimer theoretisch kader.

Wat betekent dit onderscheid in de praktijk? Maakt het bij een sollicitatie verschil of iemand de ene opleiding of de andere gedaan heeft?

De mensen die echt de volledige opleiding bij de Belgische Vereniging gedaan hebben, die werken meestal in een eigen, zelfstandige praktijk. Maar in bijvoorbeeld de ziekenhuizen zoals hier in Kortenberg hebben wij een aantal psychologen en psychotherapeuten, die alleen het postgraduate programma gevolgd hebben. Zij werken dan weer onder een zekere supervisie. De opleiding bij de Belgische vereniging leidt bijna noodzakelijk of bijna rechtstreeks tot werken als zelfstandig gevestigde.

Dat was over het einde van de opleiding. Hoe zit het met selectie aan het begin van de opleiding?

Iemand kan natuurlijk vrij jong aan de theoretische opleiding beginnen, maar voor de praktijkopleiding moet iemand een zekere rijpheid hebben. Er zijn uiteraard individuele verschillen, maar over het geheel geldt dat, wanneer iemand een universitaire studie afgemaakt heeft, hij een leeftijd heeft waarop een zekere rijpheid verondersteld kan worden.

Maar niet alleen leeftijd speelt een rol. De Belgische Vereniging kent een vrij strenge selectie. Niet iedereen wordt zomaar aangenomen. Er zijn interviews met drie tot vier opleiders-analytici die daar weer samen over spreken. Zij kunnen bijvoorbeeld tot een advies komen om nog één of twee jaar te wachten en dan terug te komen. Het is een selectie die veel tijd kost en dus moeilijk op grote schaal toe te passen is. Daarmee is wel te ondervangen dat iemand nog niet rijp genoeg is. Iemand moet een zekere maturiteit hebben – een concrete leeftijd is daar moeilijk op te plakken: Sommigen hebben die maturiteit al op 23 jaar, anderen op 30 jaar of helemaal niet. iemand moet ook weer niet te oud zijn, want het enthousiasme van jonge mensen en hun geloof in het vak speelt ook weer een rol.

Het boek van Jerome Frank, Healing and persuasion, is al weer van een tijd geleden, maar hij stelde dat alle methodologie, methodes of theorieën over psychotherapie minder een rol speelt dan wat hij noemt de non-specifieke elementen. Alle methodes hebben een resultaat, maar onder anderen Frank zei dat het enthousiasme en het geloof van de therapeut in zijn eigen mogelijkheden het succes verovert, ongeacht de toegepaste methode.

Het lokt een andere vraag uit: wanneer is het geloof zover ingezakt, dat iemand er maar beter mee op kan houden?

Dat is ook nogal individueel. Maar dan gaat ervarenheid weer een rol spelen, waar bij jongeren de onervarenheid en het gemis aan maturiteit gecompenseerd wordt door enthousiasme en energie.

Toen u zelf ging opleiden, had u toen bepaalde ambities? Heeft u in uw eigen opleiding bepaalde dingen niet gehad of zou u het anders willen doen, of dingen toe willen voegen aan de opleiding?

Ik heb mij deze vraag niet echt gesteld. Daar waren hele goede redenen voor. Ten eerste, de Belgische Vereniging was een kleine vereniging; we waren toen misschien met tien, vijftien mensen. Dus was het logisch dat de eerst opgeleiden ook opleiders werden om de Vereniging te doen groeien, en wel binnen het vaste kader. Ten tweede, ik werkte binnen een universitair kader. Ook daar lag de opleiding behoorlijk vast.

Ik ben op een gegeven moment wel begonnen met psychoanalytische psychotherapie en ook met short term dynamic psychotherapy, maar dat was geen gevolg van mijn onvrede met de opleiding die ik zelf had gehad. Ik hoorde en las van andere vormen. Daarom ben ik in 1968 naar de Verenigde Staten gegaan. Ik ben toen in Topeka geweest in de Menninger Foundation en ik ben toen ook bewust naar Boston geweest. Ik kende het werk van Peter Sifneos en ik wilde dat zien. Ik had de vooropgezette bedoeling kennis te maken met bepaalde vormen van psychoanalytische psychotherapie die daar al verder geëvolueerd waren dan bij ons. Ik wilde kijken naar mogelijke toepassingen. Er waren daar studiedagen over short term psychoanalytische therapie. Ik heb daar zelf ook aan deelgenomen, samen met Sifneos, Davenloo, Malan. Ik wilde mij verder in die richting bekwamen en ook aan anderen er iets van meedelen.

In 1968 was er het begin en in de jaren zeventig en tachtig hebben wij dat verder uitgebouwd. Ik kon dat doen op drie plaatsen: ik was opleider van de Belgische Vereniging; ik nam deel aan de opleidingsprogramma's van het postgraduate onderwijs; en aan de opleiding van psychiaters in het algemeen. Tenslotte wordt er in de psychiatrische opleiding toch iets meegegeven van psychotherapie; zij het dat ze het niet altijd zelf gaan doen, maar dat zij er toch iets van af weten.

Wat is de belangrijkste ontwikkeling in al die jaren?

Formeel zijn er misschien niet zoveel veranderingen geweest, maar inhoudelijk is de psychoanalytische therapie natuurlijk sterk geëvolueerd in al die jaren. Toen ik zelf in opleiding ging, lag de nadruk sterk op het oplossen van neurotische conflicten. In de loop van de jaren is dat toch minder en minder belangrijk geworden. Er is een heel andere pathologie gekomen. Nu zie je veel meer mensen met zelfintegratieproblemen, met narcistische problematiek. Zuiver neurotische problemen ziet men nog maar zelden. Nu komen de mensen toch veel met levensproblemen; twijfels aan zichzelf; relationele problemen; of ze vinden hun weg niet. De indicaties van psychoanalytische therapie zijn volgens mij dan ook voor een groot deel veranderd.

Daardoor is de houding en de instelling van de therapeuten, en hun manier van werken veranderd. In mijn opleidingsperiode werd de analyticus beschouwd als een neutraal scherm waarop een patiënt zijn onbewuste conflicten projecteerde. Nu wordt de psychoanalyse en de psychoanalytische therapie in het algemeen toch veel meer beschouwd als een affectieve uitwisseling, met overdracht en tegenoverdracht. Het is een affectief proces dat men doormaakt, veel meer dan de oude formule van het onbewuste bewust maken.

Deze verandering leeft ook bij patiënten. Vroeger kwamen zij met de vraag: als ik maar wist wat er allemaal onbewust bij mij zich afspeelt, dan zou het ook beter gaan. Nu hoor ik dat geen mens meer zeggen. En als er nog iemand is, dan wordt hem dat snel uit het hoofd gepraat. Mensen zijn misschien nog wel bezig met die vraag, maar niet in een therapeutische setting. In psychoanalytische psychotherapie is toch veel meer nadruk komen te liggen op de affectieve ervaring, en een affectieve uitwisseling of relationele uitwisseling tussen therapeut en analysant.

Los van vakinhoudelijke ontwikkelingen zijn er allerlei andere zaken veranderd, zoals opvattingen over seksualiteit, of over de plaats van de vrouw. Een van de verwijten aan Freud is dat hij de vrouw een zeer bijkomstige, ondergeschikte rol toekent. De positie van de vrouw, de relatie tussen ouders en kinderen, dat is tegenwoordig helemaal anders. Dat bepaalt mede dat de problemen waar mensen nu mee komen, anders zijn. Die problemen moeten dus ook op een andere manier aangepakt worden.


Integratie
Het meer loslaten van het strikte, klassieke model van de psychoanalyse maakt dat zij dichter tegen andere benaderingen in de psychotherapie aan is gekropen, is het meer gaan integreren met elkaar?

Ik denk dat psychoanalyse psychoanalyse blijft, maar andere therapievormen zijn soms wel weer geïnspireerd door psychoanalyse, zoals cognitieve gedragstherapie. In cognitieve gedragstherapie wil men opvattingen, meningen, instellingen veranderen. Ze doen het alleen meer rechtstreeks dan analytici, maar ze baseren zich wel op een analytische hoofdgedachte: ‘er speelt zich in ons leven veel meer af dan wij bewust weten, en we doen veel op grond van allerlei motieven die we niet kennen’. In de cognitieve gedragstherapie proberen ze aan mensen de motieven van hun gedrag kenbaar te maken en deze vervolgens te veranderen. Dat lijkt me toch enigszins door de psychoanalyse geïnspireerd.

In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, is gedragstherapie ook niet in tegenspraak met de psychoanalyse, in die zin dat de gedragtherapie er vanuit gaat dat iemand van jongst af aan bepaalde gedragsvormen aangeleerd heeft, die door gedragstherapie veranderd kunnen worden. Zo gaat ook de psychoanalyse ervan uit dat bepaalde patronen in infantiele stadia ontstaan zijn. Stoornissen die mensen als volwassenen hebben, vinden hun oorsprong in infantiele relaties. Dat is een basisgedachte van de psychoanalyse, en die zie je ook in andere therapieën terug.

Ik heb het nu specifiek over gedragstherapie, maar het geldt ook voor andere therapieën. Ik denk dat de meeste psychotherapieën, voorzover deze tenminste methodisch gestructureerd zijn, ervan uitgaan dat wat de mens nu is met zijn stoornissen, dat dit ergens in zijn levensgeschiedenis tot stand gekomen is. Maar de verschillen zitten erin dat deze levensgeschiedenis gezien kan worden in een vorm van aangeleerde gedragingen, terwijl de psychoanalyse deze levensgeschiedenis meer ziet in de vorm van tot stand gekomen relatiepatronen en dergelijke. En in de systeemtherapie worden interacties in het systeem toch ook weer gezien in functie van wat er in de voorgeschiedenis van die persoon aanwezig is.


De ideale opleiding
Is uw visie op wat de opleiding moet zijn, veranderd?

Ik denk dat de leeranalyse, de gesuperviseerde analyses of therapieën en de nodige theoretische, praktische en klinische uiteenzetting, de essentiële ingrediënten zijn van de opleiding.

De leeranalyse probeert men soms te vervangen door wat groepssensibilisatie genoemd wordt. Dat is zeker nuttig, maar ik vind de leeranalyse veruit het beste.

Maar maakt het mensen ook tot betere therapeuten?

Het helpt. En er is geen enkele opleiding die garandeert dat iemand aan het einde van de rit een goede therapeut is. Mensen moeten een behoorlijke opleiding krijgen, maar met dezelfde behoorlijke opleiding doet de een het veel beter dan de andere. Persoonlijke feeling, intuïtie en creativiteit spelen mee. Met een leeranalyse kan dat wel verbeterd worden, maar er zullen wel mensen zijn, die ook na een leeranalyse nog geen goede therapeut zijn.

Het gaat er om dat je bepaalde elementen in een opleiding stopt, omdat je denkt of weet dat mensen daardoor beter therapieën kunnen doen. Daarom zit er supervisie in, daarom zit er een theoretisch seminarie in, enzovoort. En ook de leeranalyse, maar er bestaat geen 100 procent. Garantie is er niet in dit leven!

U noemt creativiteit, in hoeverre is een psychotherapeut een kunstenaar?

Voor een belangrijk deel is hij kunstenaar. Hij moet creatief zijn, zodat hij weliswaar uitgaat van een bepaalde theorie, maar er ook niet klakkeloos aan vasthoudt. Hij moet openstaan voor allerlei varianten en uitwegen. Een goede psychotherapeut is niet iemand die klakkeloos een bepaald theoretisch model toepast, maar dat is veel meer iemand die ook openstaat voor allerlei zaken die er nu niet direct in passen.

In de psychoanalyse bijvoorbeeld is de therapeut welwillend neutraal. Hij is niet ondersteunend. Maar hij moet kunnen voelen dat hij op een bepaald ogenblik wel ondersteunend moet zijn; of misschien juist het omgekeerde. Er wordt altijd gezegd: ‘De therapeut moet zich aan het kader houden; het kader is de toepassing van de theorie.’ Maar dat kan en mag hij niet absoluut 100 procent doen. Je moet ook zien en aanvoelen waar je iets moet doen dat niet in het kader past.

Creativiteit wil zeggen dat een psychotherapeut moet zoeken wanneer hij aanvoelt dat wat er zich afspeelt misschien niet helemaal past in het kader.

Supervisie is ook een essentieel onderdeel van de opleiding?

Ja. De vraag is vervolgens hoe supervisie uitgevoerd wordt, het kan op veel manieren gedaan worden. Men kan zitting voor zitting gaan bespreken, men kan ook meer in het algemeen het verloop van de therapie bekijken. Daarover zijn de meningen ook weer verdeeld, ook over de vraag met welke middelen supervisie dan moet gebeuren. Video is het ideaal, maar levert veel privacyproblemen op. De banden moeten zo snel mogelijk weer vernietigd worden, maar mensen willen het weer bewaren om nog eens terug te zien, of voor publicaties. Ik heb zelf supervisie gedaan met videobanden. Het is ideaal, maar behalve privacyproblemen, is het ook tijdrovend. Audiobanden kunnen ook gebruikt worden, maar ook dat is tijdrovend en het afluisteren ervan vervelend en vermoeiend.

Een andere mogelijkheid naast zittingen letterlijk laten weergeven, is dat een supervisor om een resumé vraagt. Of een combinatie: in het begin zit hij er dicht op en later neemt hij meer afstand. Het hangt ook af van de persoon. Met een video- of audioband heeft men een rechtstreekse weergave en kan er niets verhuld worden, maar wanneer de gesuperviseerde komt vertellen, dan ziet men toch dat bepaalde zaken soms niet verteld worden. De supervisor is dan afhankelijk van wat de gesuperviseerde weergeeft. Wanneer er echter zaken zijn die helemaal niet passen in het geheel, dan kan de supervisor toch vermoeden dat er iets achter gehouden wordt.

De aanpak hangt ook af van de gesuperviseerde. Sommigen kunnen heel goed een zitting weergeven; bij anderen moet je om een schriftelijk verslag vragen. Weer anderen kunnen van de loop van een therapie, dus over meerdere zittingen tegelijk een goede synthese geven, en ook van hun eigen rol daarin. Bij anderen is dat weer minder gemakkelijk.

Ziet u een rol weggelegd voor intervisie?

Ik zie intervisie als aanvulling op supervisie. Intervisie kan supervisie niet vervangen, wel aanvullen. Ik ken meerdere groepjes van psychoanalytische therapeuten die regelmatig bijeenkomen en hun eigen gevallen aan elkaar voorleggen.

Zijn er zaken die nog iets kunnen toevoegen aan de ideale opleiding?

Voor de psychoanalyse-opleiding zou het volgende toegevoegd kunnen worden. Er wordt zoveel gesproken over de interacties tussen het kind en de moederfiguur, dan moet je deze ook rechtstreeks observeren. Maar zuigelingen of hele jonge kinderen worden nooit geobserveerd, ook niet in de opleiding. Stages in bijvoorbeeld kinderopvangtehuizen zouden een heel goede aanvulling zijn op de opleiding. Het is wel enigszins geprobeerd in de Belgische Vereniging, maar dat was moeilijk te realiseren.

Een ander aanvulling op de opleiding zouden klinische stages zijn. Op die manier maakt een opleideling kennis met zeer verschillende stoornissen. Ik vraag mij weleens af hoeveel psychotherapeuten ooit een ernstig zieke schizofrene patiënt gezien hebben. Stages in afdelingen voor psychotici en delinquenten – dat lijkt mij een goede zaak.

Op het niveau van de opleideling is de opleiding nooit af. Wanneer zij werkzaam zijn in de praktijk, moeten zij altijd proberen hun opleiding te vervolledigen.


Opleidingsmodellen
Wat is nu een ideaal model voor de organisatie van een opleiding? Een paar jaar geleden hebben Boeke en anderen in dit tijdschrift een aantal modellen geschetst, waarmee zij de geschiedenis van de psychotherapie-opleiding in Groningen, en daarmee ook ongeveer voor de rest van Nederland beschrijven. In het begin zien zij het model van meester en gezel, later wordt dit een model waarbij schoolvorming optreedt: gelijkgezinden gaan samen een opleiding maken. Vervolgens zoeken de verschillende scholen elkaar op, en de professie van psychotherapeut wordt meer leidend in het model. Daarna zien zij het bureaucratische model. Hierbij staat allerlei wet- en regelgeving centraal. Als laatste zien zij het zorgcentrische model, waarin psychotherapie niet meer als zelfstandige entiteit wordt benoemd en geregeld, maar als onderdeel van de gehele geestelijke gezondheidszorg. Wat is volgens u het ideale model? Het eerste model, het model van meester en gezel, is dat een manier om de opleiding vorm te geven?

Nee. Het is beter om meerdere opleiders te hebben. Dat is nu ook het model in de opleiding psychoanalyse: iemand krijgt zijn theoretisch seminaries van de een, hij heeft bij een ander leertherapie gedaan, en hij krijgt meerdere supervisoren, en hij wordt niet gesuperviseerd door bijvoorbeeld zijn leeranalyticus. Het is wel binnen een bepaalde school, maar iemand heeft meer dan één opleider.

De opleiding moet wel binnen één bepaalde school blijven?

Het is goed wanneer mensen eerst iets te horen krijgen over de verschillende vormen van psychotherapie. Hier in België krijgen ze in de opleiding klinische psychologie colleges over de verschillende psychotherapierichtingen. Sinds enige tijd is het ook verplicht om in de psychiatrische opleiding een aantal uiteenzettingen te krijgen over de verschillende psychotherapierichtingen. Dan heeft iemand voor hij zich gaat specialiseren tot psychotherapeut, een zekere basiskennis van andere richtingen.

Iemand hoeft ook niet van elke richting even veel te weten. Een voorbeeld uit de praktijk maakt dit duidelijk. Bij de indicatiestelling voor een behandeling moet duidelijk rekening gehouden worden met de verschillende mogelijkheden van psychotherapie. De indicatie kan dan ook het beste gesteld worden door een team met mensen van verschillende richtingen. Dat hebben wij meerdere jaren op de psychiatrische polikliniek in Leuven ook gedaan. Maar is de indicatie gesteld, dan moet de behandeling uitgevoerd worden door iemand van de richting waarvoor gekozen is. Zo iemand hoeft dan geen ervaring te hebben in al die andere richtingen.


Beroepsethiek
Het is noodzakelijk dat een team de indicatie stelt?

Het gaat erom dat er een goede keuze gemaakt wordt. Er is namelijk teveel de neiging dat een therapeut van een bepaalde richting de patiënten die bij hem komen ook die vorm van therapie aanbiedt. Het is een beroepsethische eis dat geprobeerd wordt om de best geschikte therapie voor iemand te kiezen.

Daar worden veel fouten bij gemaakt. Er wordt teveel gedacht: ‘We zullen het maar eens proberen en zien wat er van komt. Baat het niet, schaadt het niet.’ Dat is niet waar. Psychotherapie kan schaden. Ten eerste doordat veel psychotherapeuten – en dit geldt voor alle richtingen en niet alleen voor de psychoanalytische richting – bij mensen verwachtingen scheppen die niet voldaan kunnen worden. Ik heb vrij veel mensen gezien die door psychotherapie geschaad waren omdat hun verwachtingen niet voldaan waren. Ten tweede wordt er te weinig rekening mee gehouden dat sommige mensen de veranderingen die men nastreeft met een psychotherapie, misschien niet aan kunnen of dat zij de therapie op een verkeerde manier gaan gebruiken. Ik neem nu maar als voorbeeld assertiviteitstraining. Assertiviteit is niet eenvoudig. Sommige mensen werden door therapie zodanig assertief, of eerder agressief, dat ze daarna brokken maakten.

Men moet bij de keuze voor een bepaalde behandeling ook rekening houden met de sociale context en de persoonlijke voorkeuren van de betrokkene. Iemand verandert door een psychotherapie of streeft bepaalde veranderingen na. Maar wat is de weerslag ervan in zijn sociale context? Iemand kan dan wel zijn persoonlijke problemen opgelost hebben, maar als hij daardoor in botsing komt met zijn sociale omgeving en allerlei moeilijkheden heeft, is die dan geholpen of geschaad?

Voordat een nieuw medicijn op de markt komt, zijn er allerlei testen en proeven gedaan om te voorkomen dat het schadelijke gevolgen heeft, maar om het even welke vorm van psychotherapie kan toegepast worden, zonder dat gecontroleerd is wat het nut ervan is en of dat zonder schadelijke bijwerking bekomen wordt. Voor psychotherapie moet dit op een andere manier aangetoond worden dan voor medicijnen – en dat is niet eenvoudig – maar mensen moeten niet in het wilde weg aan een psychotherapie kunnen beginnen.

Schade kan ontstaan in de sociale omgeving, maar hoe geeft de psychoanalyse zich rekenschap van die sociale context? Daar is nu toch geen aandacht voor?

Als de therapie eenmaal begonnen is, dan kan het niet meer. Er is de analysant, en de relatie tussen analyticus en analysant en wat daarbuiten is, is er niet. Binnen het psychoanalytisch kader is de buitenwereld er niet meer in betrokken en slechts in uiterste situaties zal het kader worden doorbroken.

Het rekenschap geven van de gevolgen voor de sociale omgeving hoort in de indicatiestelling en in de evaluatie. Dat laatste is noodzakelijk, want men kan zich vergissen. In alles wat we doen, en zeker in psychotherapie, kan men zich enorm vergissen, dat is menselijk, maar de grootste fout is er niet over nagedacht hebben.

Zijn er nog meer ethische zaken waar de opleiding aandacht aan moet besteden?

Het is een al veel besproken probleem, maar de relatie tussen de therapeut of analyticus en zijn patiënt, moet een therapeutische relatie blijven. Men kan zich natuurlijk niet te buiten gaan aan andersoortige contacten, omdat die toch vaak tot moeilijkheden leiden, of in ieder geval misplaatst zijn. Over de klassieke geschiedenis van de therapeut die met zijn patiënte naar bed gaat, daar is al veel over gezegd. Daar is niet veel discussie meer over mogelijk.

Misschien staat de regel zelf niet meer ter discussie, maar hoe breng je dit soort regels over in de opleiding? Het gaat immers vaak om zaken waar mensen zich niet bewust van zijn?

In de supervisie zijn daar mogelijkheden voor. Mensen vertellen wat er gebeurd is, bijvoorbeeld wat een bepaalde patiënt gedaan heeft of geprobeerd heeft te doen, hoe zij zich daarbij gevoeld hebben. Op zo'n moment kan een supervisor aanwijzen tot hoever een psychotherapeut kan gaan.

En als je klaar bent met de opleiding en de supervisie, wat dan?

Er is in de Vereniging een ethische commissie. Wanneer er problemen zijn van die aard of wanneer er klachten zijn, dan kan de ethische commissie daar een uitspraak over doen, en wordt iemand gecorrigeerd indien nodig. Eerlijk gezegd weet ik niet hoe vaak dit voorkomt.

Nog meer ethische aspecten van het vak?

Geheimhouding is natuurlijk een evident onderdeel van de plichtenleer: men gaat niet praten over zaken die gebeurd zijn in therapie maar dat lijkt me zo voor de hand liggen. Verder moet de analyticus ervoor oppassen aan zijn patiënt bepaalde morele regels op te dringen. Er is ook het probleem van de ethische dimensie in de psychoanalyse als dusdanig. Maar dit is een discussiepunt voor filosofen.

Aan de andere kant, er ligt eigenlijk zeer weinig vast op dat gebied. Bij artsen is er een geschreven plichtenleer en zij leggen een eed af, maar voor psychotherapeuten bestaat dat niet. Het ligt naar mijn gevoel in dezelfde lijn als te lichtzinnig oordelen over psychotherapie: alsof het iets is wat iemand kan proberen zonder zich af te vragen wat en hoe, en waaraan hij zich vervolgens zou moeten houden.

Nu ligt regelgeving wel gevoelig in België, niet alleen op het vlak van ethiek, maar ook hoe het vak en de opleiding te organiseren. Belgen laten zich niet zo gemakkelijk reglementeren en de tegenstelling Vlaams en Franstalig speelt ook hier. Reglementering zou moeten komen van het Ministerie van Volksgezondheid en dit is nog altijd federaal. Vlamingen zullen het meer willen reglementeren, en de Walen wat minder.

Zoiets als de wet BIG ziet u in België niet snel verschijnen? Zodat een patiënt weet dat als hij met een psychotherapeut in zee gaat, aan welke eisen die psychotherapeut heeft voldaan?

Daar wordt hier in België ook naar gestreefd, maar dat lost lang niet alle problemen op. Mensen gaan ook nu naar allerlei kwakzalvers, terwijl zij heus wel weten wanneer zij bij een dokter terechtkomen of niet. Maar ze gaan toch naar alternatieve genezers en kwakzalvers. Dus we moeten niet verwachten dat als er officieel erkende psychotherapeuten zijn, de kwakzalvers zullen verdwijnen.

Maar maakt reglementering de keus niet duidelijker voor patiënten en voor ziektekostenverzekeraars? In Nederland kan een psychotherapeut bijvoorbeeld geen contract sluiten met een verzekeraar zonder officiële opleiding.

In België ligt dat anders. Hier betaalt de ziektekostenverzekering alleen maar de psychiaters. Psychologen die psychotherapie doen, dat wordt niet vergoed. Daar is een hele discussie over. Op het ministerie is nu een commissie bezig om eventueel de titel psychotherapeut beschermd te krijgen. Maar de minister heeft er al zeer snel aan toegevoegd: er gaat niets veranderen aan de uitbetalingen.


Wetenschap en publiceren
Een ander mogelijk element van de opleiding is wetenschappelijk onderzoek. Moeten mensen iets van wetenschappelijke basiskennis meekrijgen zodat zij bijvoorbeeld vakliteratuur kunnen lezen? Of moeten zij zo opgeleid worden dat zij zelf onderzoek kunnen doen?

De psychoanalytische therapie steunt op bepaalde basisbegrippen. Wanneer iemand deze basisbegrippen niet kent, dan wordt het moeilijk. En verder moeten mensen een zekere wetenschappelijke instelling hebben. Zij moeten een ordening en samenhang kunnen brengen in hun ervaring, want het zijn toch ervaringsgegevens waarover men het heeft.

Hebben we het hier wel over wetenschap?

Ik geloof wel dat de psychoanalyse een wetenschap is, maar van een ander type dan de natuurwetenschappen. Het legt in ieder geval de plicht op om te proberen een aantal concepten zo goed mogelijk te omschrijven en daar eensgezind over te zijn. Aan dat laatste ontbreekt het nog zeer dikwijls. Maar een dergelijke opdracht kun je niet neerleggen bij een individuele therapeut en zelfs niet bij een opleidingsinstituut, veel eerder bij internationale organisaties. Deze moeten initiatieven nemen om tot betere omschrijvingen van concepten, en tot meer uniformering van de theorie te komen. Daar kunnen natuurlijk lokale genootschappen of verenigingen wel aan meewerken. En niet alleen mensen van de praktijk, maar ook wetenschapsfilosofen, onderzoeksdeskundigen. Als dat niet gebeurt, dan blijft het bij de situatie die men ongelukkig genoeg al teveel ziet: een of andere analyticus heeft een paar gevallen en gaat bij die enkele gevallen weer een heel nieuw concept of een hele nieuwe theorie lanceren. Daar zie ik het nut niet goed van in.

Moet er wel gepubliceerd worden? Moet dat gestimuleerd worden in de opleiding?

Mensen moeten publiceren, maar dat is vooral belangrijk voor degene die publiceert en minder voor degene die het leest. Degene die publiceert wordt namelijk gedwongen om ordening en klaarheid te scheppen in zijn ervaring, en aldus zijn ervaring het mededelen waard te maken. Al is het dan ook weer een persoonlijke ervaring slechts.

Het hangt er vanaf wat onder publiceren verstaan wordt. Publiceren in een verenigingsblad, dat moet je doen. Maar dat wil nog niet zeggen dat iemand direct kan komen tot publicaties in wereldtijdschriften. Overigens is ook de scriptie een vorm van publicatie. In de psychoanalytische opleiding van de Vereniging moeten er minstens twee gemaakt worden: een eerste over een meer praktische behandeling of casus, en een tweede over een meer algemeen onderwerp, zij het ook weer geïllustreerd met een casus. In de postgraduate opleiding hoef je er maar één te maken, en dan alleen nog een casus met enige theoretische omkadering.

Maar als we met publiceren hier bedoelen dat mensen een ervaring proberen te ordenen en op schrift te stellen, dan moeten ze dat doen.


Maatschappelijke ontwikkelingen
Is het belangrijk om binnen de opleiding een plek te geven aan nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen?

Maatschappelijke ontwikkelingen hebben niet direct invloed op de vorm van de opleiding, maar wel op de inhoud. Bij de inhoud moet er dus aandacht aan worden besteed. De psychoanalytische opleiding is dan ook qua vorm weinig geëvolueerd, maar qua inhoud zeer sterk.

Ik zou verder geneigd zijn om ons niet direct door actuele gebeurtenissen te laten meeslepen; maar het te laten bezinken en meer te zien in algemene kaders. We hebben hier in België die hele geschiedenis meegemaakt van die vermoorde en misbruikte kinderen. Dat is natuurlijk een zeer groot drama. Maar tegelijkertijd niet zo uitzonderlijk. Het uitzonderlijke was dat er verschillende gevallen vlak na elkaar waren. Het gevaar is nu dat, als men teveel direct op de actualiteit inspeelt, de werkelijke betekenis gemakkelijk overschat wordt. Als iets zeer sterk in het licht komt, dan wordt pas op enige afstand duidelijk, dat er vaak ook nog andere zaken meespelen. Psychotherapeuten of hun verenigingen moeten rekening houden met wat zich afspeelt in de maatschappij in het algemeen, maar zich niet direct door bepaalde gebeurtenissen in het hier en nu laten meeslepen.


De ideale psychotherapeut
Als u nu cliënt zou zijn, wat is dan een goede psychotherapeut, wat moet hij hebben, wat moet hij doen, wat moet hij niet doen?

Als ik uitga van een psychoanalytische setting, dan moet een goede psychotherapeut tot een doorleefde interactie, een affectieve interactie in staat zijn.

Hij moet het affectief beleven van zijn analysant zo goed mogelijk aanvoelen, sensibel daarvoor zijn, zo gevoelig mogelijk. En daarbij ook gevoelig voor zijn eigen affectieve interactie daarbij. Concreet gesproken gaat het dan over vragen als: wat beleeft nu deze analysant gevoelsmatig tegenover mij in deze analytische therapie of analyse en wat is mijn affectieve reactie daarop? Hoe voel ik het aan?

Die gevoeligheid moet zo goed mogelijk uitgebouwd zijn. Dat sluit uiteraard niet uit dat hij ook moet opgeleid zijn.

Dat moet een psychotherapeut kunnen in uw ogen?

Ja, en dan weet ik eerlijk gezegd niet of het een kunnen is of een manier van zijn.

Naar boven