De innerlijke criticus in cliëntgericht-experiëntiële psychotherapie.

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1999
10.1007/BF03061889
De innerlijke criticus in cliëntgericht-experiëntiële psychotherapie.
Illustratie van een micromodel

Nele StinckensContact Information Mia Leijssen Contact Information

(1) 

Contact Information Nele Stinckens (Corresponding author)
Email: nele.stinckens@psy.kuleuven.ac.be

Contact Information Mia Leijssen
Email: mia.leijssen@psy.kuleuven.ac.be

Abstract  
De term innerlijke criticus staat voor de strenge innerlijke normerende stem waarmee mensen zichzelf blokkeren. In het experiëntiële gedachtegoed wordt deze beschouwd als een processtoring die interfereert met het organismisch belevingsproces van de cliënt. Waar de bestaande experiëntiële literatuur vooral strategieën beschrijft om een dergelijke processtoring op te heffen, wordt in dit artikel een meer omvattend micromodel voorgesteld waarin diverse theoretische en diagnostische inzichten zijn samengebracht. Met dit model werpen we licht op de intrapsychische en interpersoonlijke kenmerken van de problematiek, het repertorium aan faciliterende therapeutinterventies en het verloop of de mogelijke stagnaties in het therapieproces.
Het model wordt vervolgens geïllustreerd met een kortdurende experintiële therapie. Er wordt in kaart gebracht hoe de proceskenmerken van de innerlijke criticus zich bij deze cliënt manifesteren, op welke wijze de therapeut hiermee omgaat en wat het effect is op het proces bij de cliënt. Ten slotte staan we stil bij de beperkingen van ons model en schetsen we enkele lijnen voor verder onderzoek.
nele stinckens is klinisch psychologe en psychotherapeute. Zij is als doctoraatsassistente verbonden aan de afdeling psychotherapie en dieptepsychologie van de Katholieke Universiteit Leuven.
mia leijssen is doctor in de psychologie en psychotherapeute. Zij doceert beroepsethiek en cliëntgericht-experiëntiële psychotherapie aan de Katholieke Universiteit Leuven.
Correspondentieadres: Blijde Inkomststraat 13, 3000 Leuven, België.

Situering

De strenge innerlijke normerende stem waarmee mensen zichzelf blokkeren, is in het experiëntiële gedachtegoed door Gendlin aangeduid met de term innerlijke criticus (Gendlin, 1981; 1996). Gendlin pretendeert hiermee niet een nieuw fenomeen aan het licht te brengen. Hij onderkent dat dit menselijk gegeven in diverse therapie-oriëntaties wordt beschreven, zij het in andere bewoordingen en met andere accenten, zoals streng superego, bad parent, top dog, negative beliefs. Experiëntiële therapeuten (Gendlin, 1996; Greenberg, Rice & Elliott, 1993; Leijssen, 1995; Müller, 1995; Hinterkopf, 1998) vinden dat het destructieve karakter van de normerende stem niet zozeer uit de inhoud voortvloeit. Daarom richten zij zich bij voorkeur op de procesaspecten of de wijze waarop de innerlijke criticus de inhoud brengt.

In de persoonlijkheidstheorieën van Rogers en Gendlin is de normerende instantie aanvankelijk niet nader beschreven, ook al is er aan het normerende een belangrijke rol toegekend (Rogers, 1959; Gendlin, 1967). Zowel Rogers als Gendlin zijn er van uit gegaan dat de mens beschikt over een soort aangeboren kompas; door Rogers het organismisch ervaren genoemd en door Gendlin omschreven als de lichamelijk gevoelde betekenis. Dit kompas waarmee de mens zichzelf kan actualiseren, wordt soms ontregeld door bijvoorbeeld waarden en normen van belangrijke anderen te introjecteren. Rogers spreekt in dit verband over waardecondities die door het jonge kind worden overgenomen vanuit een primaire behoefte aan positieve aandacht en bevestiging. Daardoor vaart iemand niet langer een eigen koers, maar een voorgeschreven koers (Eisenga & Wijngaarden, 1991).

Het onderzoek in de cliëntgerichte therapie heeft zich in de beginjaren voornamelijk gericht op het beschrijven en ontleden van het algemeen therapieverloop in zijn verschillende fasen, waarbij geabstraheerd werd van specifieke cliëntproblemen (Barrett-Lennard, 1990). De problematiek van de innerlijke criticus kreeg hierbij geen speciale aandacht. Wel werd vastgesteld dat de thematiek van de zelfaanvaarding en het zelfrespect bij de meerderheid van de cliënten ter sprake komt en dat er een duidelijke toename in zelfaanvaarding op te merken is bij succesvolle therapieën (Sheerer, 1949). In het kader van de evolutie naar een differentiële cliëntgerichte psychotherapie, is er sinds het einde van de jaren tachtig meer interesse gekomen voor specifieke problematieken en processen (Rice & Greenberg, 1984). Hierdoor is ook de problematiek van de innerlijke criticus meer gedetailleerd onder de loep genomen.

Met dit artikel sluiten wij aan bij Gendlins visie waarin de innerlijke criticus beschouwd wordt als eenprocesstoring die interfereert met het organismisch belevingsproces van de cliënt. Voortbouwend op het onderzoeksparadigma van Rice en Greenberg (1984; zie ook Vanaerschot & Lietaer, 1995) kiezen we voor de intensieve studie van therapie-episodes waarin de innerlijke criticus zich manifesteert. Op deze manier construeren we een omvattend micromodel waarin de problematiek van de innerlijke criticus belicht wordt. Een dergelijk micromodel waarbij wordt ingezoomd op één specifieke veranderingsgebeurtenis, in dit geval het bewerken en het (laten evolueren van de innerlijke criticis, biedt niet alleen een gedetailleerde en gedifferentieerde kijk op die gebeurtenis, maar geeft ook concrete handvatten voor de klinische praktijk.

De onderzoeksmethode die hierbij gehanteerd wordt, benoemen Rice en Greenberg als rationeel-empirisch. Dit betekent dat momenten van theorie-ontwikkeling worden afgewisseld met momenten van rigoureuze en systematische observatie. Op deze manier wordt een steeds accurater en betrouwbaarder model geconstrueerd dat meermaals aan nieuwe observaties is getoetst.

Het initiële, theoretische model waarvan wij in het eerste deel van ons artikel vertrekken, is opgebouwd rond drie componenten: de proceskenmerken waaruit blijkt dat de problematiek van de innerlijke criticus zich aandient; de aanpak van de therapeut waarmee de innerlijke criticus bewerkt wordt; en het veranderingsproces dat zich bij de cliënt moet voltrekken om de innerlijke criticus op een constructieve manier te laten evolueren. Voor de laatste twee componenten baseren we ons op de experiëntiële literatuur. Voor de beschrijving van de proceskenmerken hebben we diverse theoretische en diagnostische inzichten uit andere oriëntaties geïntegreerd. Vervolgens illustreren we het model in het tweede deel van ons artikel aan de hand van een kortdurende cliëntgericht-experiëntiële therapie. Uitgaande van deze gevalsstudie brengen we in kaart hoe de proceskenmerken van de innerlijke criticus zich bij deze cliënt manifesteren; hoe een concrete therapie-episode van opeenvolgende cliënt- en therapeutuitspraken geanalyseerd kan worden tegen de achtergrond van ons micromodel; en hoe de innerlijke criticus evolueert tijdens het verloop van de therapie. Tot besluit staan we stil bij de beperkingen van ons huidige model en zetten we enkele lijnen uit voor ons verder onderzoek.


Elementen van een theoretisch model
Kenmerken van de innerlijke criticus

De problematiek van de innerlijke criticus uit zich op verschillende manieren. Door de kenmerken van de uiteenlopende verschijningsvormen te inventariseren en te beschrijven, leggen wij de vinger op de manifestatie van de innerlijke criticus. Elk van deze kenmerken kan in mindere of meerdere mate aanwezig zijn en de configuratie ervan bepaalt de specifieke gedaante waarmee de innerlijke criticus opduikt in therapie. We spreken over de innerlijke criticus steeds in de mannelijke vorm, maar bij sommige cliënten heeft de criticus ook een vrouwelijke gedaante.

Diverse experiëntiële auteurs hebben bepaalde aspecten beschreven die kenmerkend zijn voor de manier waarop de innerlijke criticus zich manifesteert in therapie (Gendlin, 1996; Hinterkopf, 1998; Leijssen, 1995). De innerlijke criticus is niet geworteld in het eigen belevingsspoor, maar overstemt de innerlijke beleving door tegen de cliënt te spreken, in plaats van vanuit de cliënt. De aanvallen van de criticus zijn voorspelbaar, simplistisch, onpersoonlijk en generaliserend; hij spreekt in termen als altijd, iedereen, niemand. Ze worden automatisch geactiveerd ongeacht de situatie. Soms lijkt het alsof de innerlijke criticus een morele instantie vertegenwoordigt, bijvoorbeeld: `Je moet je ouders respecteren', maar meestal is dit niet het geval. De criticus is er niet voor anderen, maar wil alleen de persoon zelf naar beneden halen. Dit kan gebeuren in de vorm van een scherpe, neerhalende, gemene stem, die repetitief dezelfde oude eisen opdreunt en vernietigende oordelen uitstort: `Jij doet ook nooit iets goed.' Het kan zich ook meer subtiel afspelen in de vorm van afkeurende en ontmoedigende boodschappen: `Denk maar niet te vlug dat je iets te vertellen hebt.' Het effect is vooral ontmoediging, angst, ongenoegen, depressiviteit, blokkering. Dit wordt zichtbaar in een gespannen gelaat, gekruiste armen en benen, hoge ademhaling, verkrampte lichaamshouding. Door deze verschillende kenmerken is de innerlijke criticus duidelijk te onderscheiden van de uitingsvormen van de innerlijke belevingsstroom. Schema 1 is geïnspireerd op Hinterkopf (1998) en zet deze kenmerken van de innerlijke criticus in reliëf tegenover de kenmerken van de lichamelijk gevoelde betekenis.

Schema 1. Kenmerken van de innerlijke criticus versus de `stem' van lichamelijk gevoelde betekenis

CRITICUS

LICHAMELIJK GEVOELDE BETEKENIS

spreekt tegen mij

luide, scherpe stem

dreunt repetitief (moet, zal, zou moeten)

onvriendelijk, gemeen

herhaalt het oude

stuwt

ontmoedigt

destructief, neerhalend

brengt depressie

generaliserend (altijd, iedereen)

onpersoonlijk

non-verbaal: gespannen gelaat gekruiste armen en benen hoge ademhaling krampachtige lichaamshouding

geeft spanning en blokkering angst, ongenoegen

spreekt vanuit mij

stille stem

fluistert

vriendelijk, neutraal

openbaart iets nieuws

leidt

bemoedigt

creatief, opbeurend

brengt hoop

specifiek

persoonlijk

non-verbaal: glimlach spieren losser diepere ademhaling ontspannen lichaamshouding

geeft opluchting en energie, vrede

Deze voornamelijk klinische indrukken van de experiëntiële auteurs werpen een licht op de innerlijke criticus, maar ze getuigen nog niet van een gesystematiseerde en onderbouwde theorievorming. Vandaar dat we voor de verdere uitbouw van ons micromodel gebruik maken van inzichten uit diagnostische hoek en andere oriëntaties (Bergner, 1995; Blatt, 1995; Pacht, 1984; Rugel, 1995; Sorotzkin, 1985; Stone & Stone, 1996; Young, 1994). Geïnspireerd door deze auteurs onderscheiden we twee grote categorieën die kenmerkend zijn voor de innerlijke criticus. Dit zijn de onaangepaste zelfschema's en de disfunctionele schemagestuurde processen. Deze werken wij hieronder verder uit en illustreren wij in een casusbespreking.

Onaangepaste zelfschema's

Auteurs uit diverse therapeutische stromingen gaan ervan uit dat de innerlijke criticus zijn oorsprong vindt in een ouder-kind-relatie waarbij de ouders intrusief, kritisch, controlerend en veeleisend zijn. Iemand percipieert en beoordeelt zichzelf dan op eenzelfde manier als de ouders destijds hebben gedaan. Wanneer hij herhaaldelijk de boodschap krijgt dat hij niet deugt, neemt hij dit voor waar aan en beschouwt zichzelf als waardeloos, slecht of als nooit goed genoeg. De innerlijke criticus is met andere woorden een geïntrojecteerde kritische ouderfiguur (Bergner, 1995; Blatt, 1995; Rugel, 1995; Stone & Stone, 1996). Ook het uitblijven van bevestiging of erkenning zorgt voor een aantasting van het zelfbeeld. Naast openlijke of meer subtiele kritiek van de ouders kan het kind eveneens onaangepaste defensiemechanismen van de ouders imiteren of de agressie van de ouders incorporeren (Firestone, 1994).

Dergelijke invloeden werken diepgaand in op het zelfbeeld van de persoon, waarin verschillende schema's werkzaam zijn. Zelfschema's zijn stabiele en duurzame thema's over de eigen persoon die zich ontwikkelen tijdens de kinderjaren en die verdere informatieverwerking blijven benvloeden. Young (1994) identificeert 15 onaangepaste zelfschema's. Vooral de schema's uit de categorie waarde sluiten aan bij de problematiek van de innerlijke criticus. Hierin worden de volgende vijf thema's omschreven.
1. 
Onvolmaaktheid/onaantrekkelijkheid. Dit is het gevoel dat iemand onvolmaakt en slecht is, of dat hij in wezen niet geliefd is bij anderen.
2. 
Sociale onwenselijkheid. Dit is de overtuiging dat iemand onaantrekkelijk is voor anderen (lelijk, seksueel onaantrekkelijk, lage status, weinig communicatieve vaardigheden)
3. 
Incompetentie/mislukking. Dit is de overtuiging dat iemand niet adequaat functioneert op prestatievlak (school, carrière), op het vlak van verantwoordelijkheden voor zichzelf en anderen, of op het vlak van beslissingen nemen.
4. 
Schuld/straf. Dit is de overtuiging dat iemand moreel of ethisch slecht en onverantwoordelijk is en scherpe kritiek of straf verdient.
5. 
Schaamte/gêne: Dit zijn terugkerende gevoelens van schaamte die iemand ervaart omdat hij denkt dat de eigen onvolkomenheden totaal onaanvaardbaar zijn voor anderen.

Disfunctionele schemagestuurde processen

De onaangepaste zelfschema's activeren bepaalde disfunctionele schemagestuurde processen. Young (1994) identificeert drie belangrijke schemagestuurde processen: instandhouding, vermijding en compensatie.

Schema-instandhouding verwijst naar processen die de zelfschema's versterken en bestendigen, waardoor de schema's zeer moeilijk te corrigeren zijn. Schemavermijding verwijst naar bewuste of automatische processen waarbij de activering van de onaangepaste zelfschema's of de pijn wordt vermeden die gepaard gaan met deze schema's. Het prijskaartje dat eraan hangt is echter dat de schema's zelf niet ter discussie worden gesteld en dat levenservaringen worden uitgesloten die de schema's aan het wankelen brengen. Schemacompensatie verwijst naar processen die overcompenseren voor de onaangepaste zelfschema's. Dit betekent dat iemand het tegenovergestelde doet of denkt van wat hij zou verwachten op basis van de zelfschema's. Deze compensatorische processen zijn er om de onaangepaste zelfschema's het hoofd te bieden. Ze zijn echter slechts deels succesvol, omdat iemand de eigen onderliggende kwetsbaarheid niet erkent en daardoor onvoorbereid is op de immense emotionele pijn wanneer de compensatorische activiteit ontoereikend is en de onaangepaste schema's zich opdringen. Bovendien kunnen dergelijke processen de rechten van anderen schenden en hierdoor ongewenste gevolgen hebben.

Deze drie schemagestuurde processen kunnen zich voltrekken op cognitief, gedragsmatig en interpersoonlijk vlak.

Cognitieve instandhouding is het selecteren en verwerken van informatie die de zelfschema's bevestigt, terwijl informatie die de zelfschema's tegenspreekt, wordt geminimaliseerd of ontkend. Met ander woorden, het negatieve zelfbeeld of de onaangepaste zelfschema's functioneren als een filter bij het selecteren en verwerken van informatie. Hierdoor wordt op een automatische manier slechts beperkte informatie verwerkt. Verscheidene auteurs (Blatt, 1995; Pacht, 1984; Rugel, 1995; Sorotzkin, 1985) wijzen op specifieke stoornissen in de informatieverwerking die typerend zijn voor mensen met een negatief en kritisch zelfbeeld: negatieve gebeurtenissen op zichzelf betrekken; ervaringen interpreteren aan de hand van rigide en negatieve schema's; zichzelf, de anderen en de wereld percipiëren op een gepolariseerde manier in zwart-wit, altijd-nooit, en alles-niets; anderen beschouwen als kritisch en verwerpend; positieve informatie over zichzelf en anderen negeren. Door deze beperkingen in de informatieverwerking blijkt het zelfconcept uiterst moeilijk corrigeerbaar te zijn. Pacht (1984) spreekt in dit verband over een no win scenario. Hiermee verwijst hij naar de inherente onmogelijkheid om succes te ervaren en een positief zelfbeeld op te bouwen.

Cognitieve vermijding verwijst naar pogingen om gedachten of beelden die de zelfschema's activeren, te blokkeren.

Cognitieve compensatie ten slotte gebeurt door een drietal mogelijke vervormingen die tegengesteld zijn aan de instandhoudende processen, namelijk externaliseren van negatieve gebeurtenissen; minimaliseren van eigen fouten of tekortkomingen; en het in de verf zetten van eigen verdiensten.

De hierboven beschreven verstoringen in de informatieverwerking hebben een destructieve invloed op het psychisch welbevinden en gaan gepaard met allerhande negatieve emoties als depressiviteit, schuld, schaamte en hopeloosheid (Blatt, 1995). Volgens Rugel ligt het in de menselijke aard om dergelijke negatieve emoties het hoofd te bieden en het zelfwaardegevoel te beschermen. Dit kan echter leiden tot disfunctioneel gedrag. Volgens Young (1994) wordt de schema-instandhouding op gedragsmatig vlak gerealiseerd door zelfondermijnende gedragspatronen als overpresteren, nastreven van perfectie, wanhopig vermijden van fouten of tekortkomingen en zichzelf constant een ijzeren discipline opleggen. Omdat dit echter zelden kan bereikt worden, resulteert dit gewoonlijk in frustratie en een algemeen gevoel van mislukking. Gedragsmatige vermijding houdt in dat iemand vervalt in eeuwig getwijfel of passiviteit en dat hij situaties gaat vermijden die de pijnlijke schema's activeren. Hij durft geen risico meer te lopen, omdat hij zich steeds tekort voelt schieten. Gedragsmatige compensatie ten slotte resulteert volgens Young in ondernemingsdrang, impulsiviteit en roekeloosheid.

Ook op interpersoonlijk vlak laat de problematiek zijn sporen na. Overeenkomstig de schema's van Young (1994) komt de schema-instandhouding op interpersoonlijk vlak tot uiting in een afhankelijke relationele positie, waarbij iemand zich voortdurend op anderen verlaat voor steun, bevestiging en goedkeuring. Hij anticipeert op verwerping en er is een overgevoeligheid voor kritiek. Stone en Stone (1996) verduidelijken eveneens hoe de innerlijke criticus intieme, gelijkwaardige relaties saboteert, doordat iemand voortdurend bij anderen op zoek is naar goedkeuring en bevestiging. Om deze bevestiging te verzekeren, stelt iemand zich veelal subassertief op en durft hij geen uitdrukking geven aan eigen behoeftes, meningen of irritaties. Interpersoonlijke vermijding betekent dat iemand zich gaat isoleren en iedere vorm van diepgaand contact of intimiteit uit de weg gaat, uit angst om te ontgoochelen of tegen te vallen. Interpersoonlijke compensatie houdt in dat iemand zich dominant opstelt, agressief reageert en anderen bekritiseert om zichzelf superieur te voelen.Het overzicht van deze procesindicatoren is opgenomen in schema 2
Schema 2. Werken met de innerlijke criticus. Contouren van een micromodel

CLIENTSIGNAAL

Onaangepaste zelfschema's:

Onvolmaaktheid

Onaantrekkelijkheid

Incompetentie/mislukking

Schuld/straf

Schaamte/gêne

Disfunctionele Schemagestuurde processen:

 

INSTANDHOUDING

VERMIJDING

COMPENSATIE

Cognitief

Selecteren en verwerken van informatie die de zelf-schema's bevestigt. Minimaliseren en ontkennen van informatie die de zelfschema's tegenspreekt.

Op zichzelf betrekken van negatieve gebeurtenissen.

Dichotoom denken.

Overgeneraliseren.

Blokkeren van gedachten of beelden die de zelf-schema's activeren.

Externaliseren van negatieve gebeurtenissen.

Minimaliseren van eigen fouten oftekortkomingen.

In de verf zetten van eigen verdiensten.

Gedragsmatig

Overpresteren.

Nastreven van perfectie.

Zichzelf constant een ijzerendiscipline opleggen.

Vervallen in passiviteit.

Eeuwig twijfelen.

Vermijden vansituaties die de zelfschema's activeren.

Ondernemingsdrang

Impulsiviteit

Roekeloosheid

Interpersoonlijk

Zich op anderen verlaten.

Anticiperen op verwerping.

Overgevoelig zijn voor kritiek.

Zichzelf isoleren.

Vermijden van diepgaand contact en intimiteit.

Dominantie

Aggressiviteit

Kritiek op anderen

Aanpak van de therapeut

AANPAK VAN DE THERAPEUT

Relationele aspecten

Empathie

Respect

Echtheid

Taakgerichte aspecten

1.Diagnosticeren, signaleren van de innerlijke criticus, juiste afstand helpen vinden.

2.Laten exploreren van de ontstaansgeschiedenis, de betekenis, de functie, de impact.

3.Leren differentiëren of de innerlijke criticus wel of niet nodig is, wanneer zijn hulp helpend is en wanneer hinderlijk.

4.Aandacht verschuiven naar de onderliggende beleving, containen van overspoelende gevoelens.

VERANDERINGSPROCES BIJ DE CLIENT

1.Identificatie van de innerlijke criticus.

2.Exploratie van de innerlijke criticus.

3.Transformatie van de innerlijke criticus.

4.Experiencing

Rogers maakt geen onderscheid tussen verschillende veranderingsgebeurtenissen en hij beschrijft ook geen specifieke faciliterende therapeutinterventies. Toch blijkt uit grondige analyse van zijn werkwijze dat hij procesdiagnostisch en -directief te werk gaat in het communiceren van de grondhoudingen (Lietaer, 1995; Gundrum, Lietaer, Van Hees-Matthyssen & Van Coillie, 1997; Smits, 1998; Fonteyne, 1998). Zo besteedt hij in zijn empathische reflecties selectief meer aandacht aan de ontluikende gevoelens van de cliënt dan aan de normatieve tegenkrachten.

De impliciete klinische kennis waarop de interventies van ervaren therapeuten gebaseerd zijn, wordt nu meer geëxpliciteerd en vertaald naar specifieke microprocessen. Bij de problematiek van de innerlijke criticus hebben vooral auteurs uit de focusing-richting dit gedaan. Binnen de verscheidenheid aan procesvoorstellen kunnen twee grote stromingen onderscheiden worden.

Een eerste groep therapeuten (Gendlin, 1996; McGuire, 1984a, 1984b; Müller, 1995; Harvey, 1992) beklemtoont vooral het procesblokkerende karakter van de innerlijke criticus. De innerlijke criticus verhindert dat iemand kan luisteren naar wat zich probeert aan te dienen vanuit het lichamelijke aanvoelen en ondermijnt aldus de innerlijke wijsheid en autoriteit van de cliënt. Vandaar dat de aanpak die deze auteurs voorstellen gericht is op het buiten spel zetten van de kritische instantie en het ten volle richten van de aandacht op de lichamelijk gevoelde beleving.

Gendlin (1996) raadt aan om de aanval van het superego zoveel mogelijk te negeren. Müller (1995) specificeert deze aanpak in verschillende processtappen. Eerst moet de cliënt geholpen worden zich bewust te worden van de innerlijke criticus. De cliënt kan leren ontdekken dat er een kritische stem bestaat die verschilt van de stem van het innerlijke weten. De therapeut laat de cliënt een juiste afstand vinden tegenover de innerlijke criticus waardoor hij er niet langer mee samenvalt. Een tweede stap bestaat in het veronachtzamen van de boodschappen van de innerlijke criticus. Iemand kan zijn goed bedoeld advies in de wind slaan of er de spot mee drijven. De laatste en meest essentiële stap ten slotte is het veranderen van focus. In plaats van zich te concentreren op de criticaster, moet iemand de aandacht verschuiven naar het bekritiseerde of het onderdrukte deel. Dit manifesteert zich vaak als het kwetsbare kind. In plaats van het kind terecht te wijzen of af te schrikken, moet iemand er een liefdevolle, zorgende relatie mee aangaan. Door het kind aandachtig te beluisteren en de tijd te geven om zijn prille woorden te laten vormen, komt de cliënt terug in contact met zijn natuurlijke wijsheid, waardoor de normen en de eisen van de criticus overbodig worden. Volgens Gendlin (1996) is dit het eenvoudigst te realiseren door telkens opnieuw terug te keren naar datgene wat de cliënt voelde vlak vóór de criticus tot de aanval overging.

Een tweede groep therapeuten (Katz, 1981; Stone & Stone, 1996; White, 1988, Leijssen, 1995) wijst eveneens op het procesremmende karakter van de innerlijke criticus, maar vestigt ook de aandacht op zijn primitieve beschermingsfunctie. De innerlijke criticus kan het gevolg zijn van introjectie van een belangrijke gezagsfiguur, maar ook kan de cliënt zelf de innerlijke criticus in leven geroepen hebben om te overleven in pijnlijke of moeilijke omstandigheden. Dit soort van innerlijke criticus heeft dan de functie om iets kwetsbaars of dierbaars te beschermen.

De innerlijke criticus gaat hierbij echter op een vrij primitieve en ongenuanceerde manier te werk. Hij kan volgens deze auteurs niet zonder meer terzijde geschoven worden. Hij wordt met respect benaderd en hij wordt eerst aan het woord gelaten. Door de criticus de nodige spreekruimte te geven en ook begrip op te brengen voor de functie die hij in het leven van de cliënt heeft en heeft gehad, wordt hij geleidelijk minder rigide en laat toe dat er nieuwe elementen aan het licht komen. De innerlijke criticus kan dan transformeren tot een betrouwbare bondgenoot.

Sommige auteurs (bijvoorbeeld Stone & Stone, 1996) zien de getransformeerde criticus als een belangrijk onderdeel van het innerlijk ondersteuningssysteem van de cliënt. Hij is een aspect van het objectieve, oordeelkundige denken en draagt bij aan de veiligheid van de cliënt door zijn autoriteit en door zijn vermogen om grenzen te stellen.

De twee-stoelen-techniek van de gestalttherapie volgt in wezen dezelfde strategie, al verschillen de concrete processtappen enigszins. Door de cliënt te laten wisselen van stoel en op die manier afwisselend de kritische pool en de experiëntiële pool aan het woord te laten, wordt de innerlijke criticus milder gestemd en onderdrukt hij niet langer het experiëntiële weten (Greenberg, Rice & Elliott, 1993).

In vroegere bijdragen (Leijssen, 1995; 1996) stelden wij voor om de elementen van hierboven beschreven benaderingen te integreren door de specifieke aanpak af te stemmen op de aard van de problematiek van de cliënt. Wanneer de innerlijke criticus louter een introjectie is van uitingen van de ouders of andere gezagsfiguren, gaat de cliënt makkelijker mee in het voorstel van de therapeut om de innerlijke criticus te negeren of op afstand te plaatsen. Wanneer de innerlijke criticus echter in leven is geroepen ter bescherming of overleving in moeilijke of pijnlijke omstandigheden, moet de therapeut veel omzichtiger en zorgzamer te werk gaan. Het is bijzonder onachtzaam om in die gevallen de oude bondgenoot zomaar aan de kant te zetten. Hier verdient de criticus dat zijn vroegere helpende functie erkend wordt, waarna zijn huidige hinderende aanwezigheid geëxploreerd kan worden. In ons huidige micromodel houden we hiermee rekening door aan beide benaderingen een plaats te geven.

In schema 2 staat het overzicht van de aanpak van de therapeut waarmee verschillende microstappen gefaciliteerd worden. De taakgerichte aspecten 1 en 4 in de therapeutaanpak expliciteren voornamelijk de eerste benadering, te weten de innerlijke criticus als procesblokkering; terwijl taakgerichte aspecten 2 en 3 meer de tweede benadering vertegenwoordigen: de innerlijke criticus als bescherming.

Daarnaast zijn de taakgerichte aspecten steeds verweven met de relationele aspecten. Het relationeel klimaat is het fundament waarop de taakgerichte aspecten geënt zijn. De therapeut drukt voortdurend empathie, respect en een stevige authentieke aanwezigheid uit, zowel tegenover de innerlijke criticus als tegenover het onderdrukte, vaak diep gekwetste, angstige of agressieve deel in de cliënt.

Veranderingsproces bij de cliënt

Complementair aan de therapeutaanpak voltrekt zich een veranderingsproces bij de cliënt. In ons model (zie schema 2) onderscheiden we in het veranderingsproces bij de cliënt vier microstappen die ertoe bijdragen dat de innerlijke criticus op een constructieve manier evolueert: het identificeren van de innerlijke criticus; het exploreren van zijn functie, betekenis, impact en ontstaansgeschiedenis; het transformeren van de criticus tot een gezonde innerlijke autoriteit en het richten van de aandacht op de onderliggende ervaringsstroom. Deze vier stappen hoeven zich niet allemaal te voltrekken. Afhankelijk van de aard en de intensiteit van de innerlijke criticus behoeven bepaalde stappen meer aandacht of worden sommige stappen overgeslagen.


casus

Het beschreven theoretisch model wordt hier geconcretiseerd met een gevalsstudie van een kortdurende cliëntgericht-experiëntiële therapie. We hebben hiervoor een therapie van zestien sessies uitgekozen, waarbij de problematiek van de innerlijke criticus een belangrijke rol speelt. De cliënt is een veertiger, die al eerder in therapie is geweest bij een gestalttherapeut. Omdat hij niet tot een bevredigend relatieleven komt en zich op professioneel vlak wil heroriënteren, zoekt hij opnieuw therapie. Diagnostisch gezien is het een cliënt zonder ernstige pathologie. Hij vermeldt dat hij vaak last heeft van innerlijke stemmen die hem van zijn spoor brengen. Deze stemmen hebben duidelijk geen hallucinatorisch karakter, maar het zijn procesblokkerende reactiewijzen, waarvan de therapeut vermoedt dat ze met een meer sturende, actieve aanpak op korte tijd kunnen evolueren. Daarom wordt het voorstel van een therapie van beperkte duur gedaan.

Om ons micromodel te illustreren, belichten we vanuit deze gevalsstudie de innerlijke criticus op het vlak van de proceskenmerken zoals die zich bij deze cliënt manifesteren; de invloed van de innerlijke criticus op het concrete therapieproces en de therapeutaanpak; de evolutie van de innerlijke criticus doorheen de therapie.

Kenmerken van de innerlijke criticus

Om systematisch en gedetailleerd in kaart te brengen hoe de proceskenmerken van de innerlijke criticus zich bij deze cliënt manifesteren, wordt gebruik gemaakt van schema 2 waarin de procesindicatoren op basis van een uitgebreide literatuurstudie zijn samengevat.

Onaangepaste zelfschema's

Vanaf de eerste sessies wordt duidelijk dat zelfbeeld van de cliënt opgebouwd is rond een aantal onaangepaste zelfschema's. Hij geeft vooral uitdrukking aan het thema niet geliefd te zijn bij anderen (onvolmaaktheid/onaantrekkelijkheid) en onvoldoende te presteren (incompetentie/mislukking). Enkele markante uitspraken in de eerste en de tweede sessie zijn onder meer: `Als ik mezelf ben, word ik niet graag gezien.', `Het zal wel altijd mislopen.' en `Ik zal het wel nooit goed doen.'

Deze zelfschema's blijken een erfenis te zijn van de opvoeding van de cliënt, waar hij in de tweede sessie over uitweidt. Hij zegt hierover onder meer: `Het credo thuis was: pas als je iets bereikt hebt, ben je iemand. En dat iets was niet zomaar iets, maar dat moest dan nog liefst zo hoog mogelijk zijn.' Niet voldoen aan de verwachtingen van zijn ouders wordt streng bestraft. In de woorden van cliënt: `Als het niet goed was, dan ging dat gepaard met vernedering, slaag en een beknotting van elke vrijheid.' De cliënt vertelt bovendien dat het hem niet toegestaan was zijn eigen weg te zoeken. Toen hij bijvoorbeeld als jongvolwassene een studierichting koos die niet in de lijn van de verwachtingen van de ouders lag, reageerde zijn vader: `Voor mij ben je als zoon compleet mislukt.' De cliënt heeft deze strenge en veeleisende houding van zijn ouders geïntrojecteerd. Hij kan zijn levenswandel slechts waarderen in functie van de erkenning die het oplevert. Zo stelt hij onder meer: `Ik kan de dingen niet doen omdat ik ze graag doe, ik wil direct resultaat, direct erkenning.'

Disfunctionele schemagestuurde processen

Een dergelijke strenge en veeleisende zelfattitude activeert bepaalde disfunctionele processen die vooral het interpersoonlijk functioneren van de cliënt bemoeilijken. In de manier waarop hij spreekt over zijn in relatie treden tot anderen, treffen we de drie disfunctionele processen aan die wij in ons micromodel hebben onderscheiden: instandhouding, vermijding en compensatie. Het thema niet geliefd te zijn wordt onder meer door de cliënt in stand gehouden en bevestigd door zich onderdanig op te stellen en zichzelf weg te cijferen voor andermans wensen en verwachtingen. Zo stelt de cliënt: `Ik heb altijd de neiging gehad om me te plooien naar degene die er voor mij staat.' en `Iemand anders zijn zin geven, dat is bijna een tweede natuur geworden.'

Ook schemavermijdende processen, waarbij de cliënt anderen op afstand houdt of zich volledig voor hen afsluit, worden gehanteerd om te voorkomen dat zijn negatieve zelfschema's, of de pijn die ermee gepaard gaat, worden geactiveerd.

De processen die echter door de cliënt het meest worden gebruikt, zijn van compensatorische aard. Om zich te verhouden met het thema van niet geliefd te zijn of onvoldoende te presteren, probeert de cliënt erkenning en waardering af te dwingen, vaak op een agressieve manier. Hij zegt: `Ik ga bijna van anderen waardering eisen, zo van: geef mij asjeblieft waardering en als ge het niet geeft, dan klop ik erop.'

Het idee van onvoldoende te presteren probeert de cliënt ook het hoofd te bieden door te overcompenseren op professioneel vlak. Hij zegt: `Ik ben iemand die met veel lef iets kan poneren en soms durf ik dan nog al eens bluffen... Als ik iets vijf keer gedaan heb, durf ik gerust zeggen dat ik daar vijf jaar ervaring mee heb om mijn dingen meer glans te geven.'

In dit verband gebruikt hij het beeld van een roekeloze stuntpiloot – een symbool dat aangereikt wordt in één van zijn dromen die hij vertelt in de vijfde sessie. Hij karakteriseert de stuntpiloot als volgt: `Die piloot heeft zoiets van: voilà, kijk eens wie ik ben en wat ik kan ! En dan pataat, dan loopt dat natuurlijk mis en stort die naar beneden... 't Is risico's nemen, 't is lef en 't is heel opgeblazen ook. 't Is een hoge vlucht proberen te nemen, maar dat is niet onderbouwd door iets authentieks. Het is eigenlijk om aandacht te krijgen, om zichzelf te poneren, om een plek te krijgen.'

Analyse van een therapie-episode

Naast een verstoring van cliënts relationeel en professioneel functioneren, heeft de innerlijke criticus ook een effect op het concrete therapiegebeuren. Hierna analyseren we een korte episode uit de eerste sessie waarin de innerlijke criticus tot uiting komt. Verder duiden wij dit aan als processtoring vanuit de cliënt. Eerst geven we de episode weer en vervolgens bespreken we hoe de innerlijke criticus interfereert met belevingsspoor van de cliënt; hoe de therapeut omgaat met deze processtoring; en wat het resultaat is voor het cliëntproces.

”In deze eerste sessie exploreert de cliënt voornamelijk de moeilijkheden in zijn relatie met zijn huidige vriendin. De cliënt heeft eerst verteld over een heftige, uit de hand gelopen ruzie met zijn vriendin. Het maakt hem kwaad en angstig dat hij haar goedkeuring zoekt en nood heeft om graag gezien te worden.

T1

Ik vroeg me zo af: heb je voor jezelf een idee van wat jij in het leven allemaal moet doen om graag gezien te worden of wat jij ervaart als wat je moet doen om goedkeuring te krijgen? Wat komt er daarover bij je op?

C1

(stilte 5 sec.) Nu, dat kan echt heel verschillend zijn, in de zin van, dat hangt er maar van af wie er voor mij staat. Het heeft altijd te maken met een plooien naar degene die voor mij staat. Dus als er iemand is die op dat moment enthousiasme van mij verlangt, dan zal ik proberen dat enthousiasme te geven. Als er iemand van mij verlangt dat ik mijn verstand bovenhaal, dan zal ik mijn verstand...

T2

Dus je plooit in functie van wat je veronderstelt dat de ander verwacht. Alsof het basisgevoel daaronder is van: als ik mij aanpas, dan word ik graag gezien?

C2

Vooral ook uit schrik van het andere: als ik mezelf ben, word ik niet graag gezien. Nu, dat zit genuanceerd, want op momenten dat het niet gevaarlijk is, kan ik gerust mezelf zijn. Op de momenten dat het mezelf zijn... compleet niet samenvalt qua behoeften met de andere, dan voel ik gevaar [...]

T3

Wat in jou voelt zich niet gemakkelijk graag gezien?

C3

(stilte 5 sec.) Het heeft te maken met een basisgevoel van (stilte 13 sec.) mensen die kortbij mij staan in mijn leven (stem verandert), merk ik dat ik tegelijkertijd ook een stuk afstand houd op een of andere manier (snuift met een geluid als bij het optrekken van een natte neus). En ik merk dat ik, alé, op momenten van korterbij komen, dat ik daar ook schrik van heb, dat ik daar een diep wantrouwen in heb naar mensen...

T4

Op het moment dat je zei: `Het heeft te maken met mensen die korterbij komen.', had ik het gevoel dat er daar eventjes iets emotioneels gebeurde, je leek eventjes in contact te komen met iets emotioneels. Kun je je tijd nemen om wat je noemt dat diepe wantrouwen, om dat wat meer aanwezig te laten komen en daar ook echt contact mee te maken en te kijken wat er zich van daaruit bij je aandient? Neem daar maar rustig je tijd voor.

C4

(stilte 15 sec.) Zie, nu komen die stemmetjes weer: dit is niet belangrijk.

T5

Als je daar wat dichter naartoe zou kunnen gaan, komen die stemmetjes die zeggen: dit is niet zo belangrijk.

C5

Ja (zucht) (stilte 27 sec.).

T6

Is het op een of andere manier ook wat gevaarlijk om daar dieper naartoe te gaan, naar dat gevoel dat je daarjuist even benoemde als diep wantrouwen?

C6

Gevaarlijk? (stilte 13 sec.). Ik weet niet… Het is of het überhaupt niet mag of niet belangrijk is […].

T7

OK. Kijk even of je dat daar zegt: het mag niet, je mag het ook niet belangrijk vinden… Kan je dat zo… wat meer in beeld krijgen?

C7

Alé, dan komt er dadelijk een flits (stem verandert) precies van… dat die machtswellusteling die er in mij zit en die dat naar buiten gooit, dat die ook de meer gevoelige dingen die aan bod kunnen komen… dat die zoiets heeft van, dat die daar ook met het bijl doorgaat.

T8

Dat deel dat daar zegt: het mag niet, is ook een deel dat een zekere machtswellust lijkt te hebben over je?

C8

(begint sneller en heftiger te spreken) Als ik dat laat gaan… alé, ik ben daar in zekere zin ook wat scrupuleus voor, maar als ik dat laat gaan, dan merk ik een machtswellust dat het, dat het… Moest ik dat vrij… alé, ik merk dat ik dat intoom… Ik geloof als ik dat laat gaan, dan begin ik misdadigers te begrijpen, alé, vanwaar de impuls kan komen […]. En dat is een lading die in de relatie kan komen en die gewoon destructief is, die kapot wil maken en die geen zin heeft in een relatie.

T9

Je merkt dat je iets bij je hebt, zo'n machtig deel, dat zowel de gevoelige dingen in jezelf onbelangrijk wil maken, maar ook in de relatie op een zeer agressieve, destructieve manier kan te werk gaan. Misschien is het dan toch belangrijk dat we trachten wat meer zicht te krijgen op dat machtige, destructieve deel dat zich daar soms bij je meldt.

C9

(stilte 30 sec.; C ademt diep; begint te wenen).

T10

Er gebeurt op dit moment precies iets anders ook? Je lijkt…

C10

Dat zit ook zo samen, het is precies (snuift) of het één roept onmiddellijk het andere op. Zo van, als ik die machtswellust hoor, dan komt er precies terug ruimte voor de, voor de gevoelige kant (weent).

T11

Ja, dan voel je precies ook het stuk dat daaronder geleden heeft […]. Daar zit heel veel pijn onder precies.

C11

Tegelijkertijd heel veel pijn en tegelijkertijd zo het gevoel van… nooit ergens terecht gekund hebben, zo het gevoel van (snuift) daar heel alleen mee gestaan te hebben.

T12

Die pijn kreeg nergens een goede plaats, die werd nergens goed ontvangen.

C12

Ook zo het gevoel van: 'Ja, dat heeft iedereen wel, dat is allemaal zo belangrijk niet.' Kijk, daar begint dat weer (snuift).

T13

Hmhm. De neiging om het weer direct te relativeren.

C13

Iedereen zal wel zijn probleem of zijn kruis hebben (stilte 5 sec., C ademt diep).

T14

Het lijkt alsof wanneer de pijn bovenkomt, dat je dan ook weer… die pijn in zekere zin wat afschermt, door het te relativeren: iedereen zal dat wel hebben.

Vervolgens spreekt de cliënt over zijn wantrouwen in mensen, vooral als ze dichter bij hem willen komen zoals bijvoorbeeld in intiemere relaties. In dergelijke situaties zal hij aanvallen of zich afschermen. De therapeut betrekt die beleving op de hier-en-nu-interactie door de cliënt te vragen: `Voel je dat op dit moment ook naar mij toe?' De cliënt onderkent hoe hij inderdaad aftast of de therapeut te vertrouwen is. Hun verdere interactie geeft hem dan het gevoel ruimte te krijgen, in tegenstelling tot wat hij thuis altijd ervaren heeft. Hij zegt hierover: `Duidelijkheid van dat kan en dat kan niet, heb ik thuis wel altijd gekregen, terwijl daarbij nooit gevraagd werd hoe ik mij daarmee voelde.'

Deze episode wordt bestudeerd door een analyse te maken van de opeenvolgende cliënt (C)-uitspraken en therapeut (T)-uitspraken tegen de achtergrond van het door ons voorgestelde micro-model (zie schema 2). Dit resulteert in de volgende bevindingen.

 

Diagnosticering van de innerlijke criticus (T-stap 1)

Nadat de cliënt zijn behoefte aan goedkeuring en aanvaarding verwoord heeft, nodigt de therapeut hem uit om na te gaan wat hij allemaal moet doen om graag gezien te worden (T1). Ook legt ze de vinger op zijn onderliggend disfunctioneel zelfschema: `Als ik mij aanpas, dan word ik graag gezien.'(T2)

Identificatie van de innerlijke criticus (C-stap 1)

De cliënt verwoordt zijn relationele afhankelijkheid (C1) en hij omschrijft zijn disfunctioneel zelfschema enigszins scherper dan de therapeut: `Als ik mijzelf ben, word ik niet graag gezien.' (C2)

Aandacht verschuiven naar de onderliggende beleving (T-stap 4)

De therapeut probeert de cliënt in contact te brengen met zijn onderliggende beleving: het zich niet geliefd voelen (T3).

Experiencing (C-stap 4)

De cliënt komt in contact met zijn onderliggend gevoel van diep wantrouwen in andere mensen (C3). Dit blijkt ook uit enkele non-verbale signalen als snuiven en stemverandering.

Aandacht verschuiven naar de onderliggende beleving (T-stap 4)

De therapeut zoekt aansluiting met onderliggende beleving van de cliënt, onder meer door de non-verbale signalen te waarderen. Zij nodigt de cliënt uit om zijn beleving verder te exploreren (T4).

Opduiken van de innerlijke criticus (C-processtoring)

In het hier en nu ondermijnt de criticus dat de cliënt zijn belevingsspoor blijft volgen met de uitspraak: `Dit is niet belangrijk.' (C4)

Signaleren van de innerlijke criticus (T-stap 1)

De therapeut wijst op de processtoring (T5).

Identificatie van de innerlijke criticus (C-stap 1)

De cliënt erkent en nuanceert de processtoring (C6).

Laten exploreren (T-stap 2)

De therapeut nodigt de cliënt uit om zijn innerlijke criticus in beeld te brengen (T7, T8, T9).

Exploratie van de innerlijke criticus (C-stap 2)

De cliënt heeft het over een machtswellusteling in hem die zowel de gevoelige dingen bij hemzelf (C7) als zijn relaties met anderen wil vernietigen (C8).

Juiste afstand helpen vinden (T-stap 1) en laten exploreren van de impact (T-stap 2)

Door eerst een disidentificatie (een deel) te bewerken, introduceert de therapeut meer afstand tegenover de innerlijke criticus, waarna zij aanzet tot verdere exploratie.

Experiencing (C-stap 4)

De cliënt komt opnieuw in contact met zijn onderliggende beleving. Dit blijkt uitsluitend uit non-verbale signalen als veranderende ademhaling en wenen (C9).

Aandacht verschuiven naar de onderliggende beleving (T-stap 4)

De therapeut pikt onmiddellijk in op deze non-verbale signalen (T10) en zoekt opnieuw aansluiting bij het belevingsspoor van de cliënt (T11, T12).

Experiencing (C-stap 4)

De cliënt verwoordt een gevoel van pijn, waarmee hij nooit ergens terecht kon (C10, C11).

Opduiken van de innerlijke criticus (C-processtoring)

De innerlijke criticus van de cliënt brengt door zijn relativerende commentaar de cliënt weg van zijn pijnlijke emoties: `Dat heeft iedereen wel.' (C12, C13).

Signaleren van de innerlijke criticus (T-stap 1)

De therapeut wijst op de procesinterfererende invloed van de innerlijke criticus (T14).

Uit deze microprocesmatige analyse kunnen we afleiden dat de innerlijke criticus van de cliënt telkens opduikt wanneer de cliënt in contact komt met intense, pijnlijke gevoelens. Op die momenten komt de criticus de ontvouwing van het belevingsproces blokkeren. De therapeut toont zich enerzijds zeer sensitief voor elk verbaal of non-verbaal signaal dat iets van cliënts beleving onthult en probeert de aandacht van de cliënt onmiddellijk op dat belevingsspoor te richten. Anderzijds laat ze echter even makkelijk dit spoor los wanneer de innerlijke criticus dit proces komt onderbreken en keert ze terug naar de vorige processtappen.

Met andere woorden, in haar procesdirectiviteit blijkt dat ze de innerlijke criticus van de cliënt niet zonder meer opzij probeert te zetten, maar dat ze de criticus eerst meer in beeld probeert te krijgen. De innerlijke criticus lijkt onder deze vriendelijke aandacht telkens te ontspannen en opnieuw ruimte te maken voor de onderliggende belevingsstroom. De innerlijke criticus is eveneens bepalend in de interactie in het hier-en-nu van de cliënt met de therapeut. Doordat de therapeut hier expliciet de aandacht op richt, wordt de cliënt geholpen om dat patroon te identificeren. Het veranderingsproces dat vervolgens plaatsvindt bij de cliënt is voornamelijk een gevolg van zijn correctieve ervaring in de interactie met de therapeut, die daarbij hoofdzakelijk uitdrukking geeft aan de relationele grondhoudingen.

Evolutie van de innerlijke criticus

In de tweede sessie neemt de cliënt zijn professionele mislukkingen onder de loep. Hierbij ervaart hij vooral angst en pijn bij de idee belachelijk gevonden te worden (Schema-instandhouding, interpersoonlijk). Dit ervaart hij naast veel kwaadheid, omdat hij zich nooit gesteund gevoeld heeft. Wanneer hij in contact komt met die emoties, duikt er een stem op die zegt: `Komaan, weg daarmee!' (C-processtoring). Wanneer hij toch iets meer van zijn beleving kan laten doorkomen, ervaart hij hoe vernederend hij het vindt wanneer hij door anderen gezien wordt in zijn `vastzitten in de modder' (Schema-instandhouding, interpersoonlijk). Hij ontdekt dat hij in plaats van kritiek op die momenten steun nodig heeft. Ook wil hij zichzelf minder bluffend verkopen (Schema-instandhouding, gedragsmatig) en graag de leiding krijgen bij het aanpakken van iets nieuws.

In het verdere verloop van de therapie blijkt de innerlijke criticus van de cliënt steeds minder met het belevingsproces te interfereren. De cliënt slaagt erin op een mildere en meer aanvaardende manier aandacht te geven aan zijn lichamelijke gewaarwoordingen, hoewel hij de hulp van de therapeut hierbij nog steeds noodzakelijk acht.

Hij zegt in de derde sessie dat hij buiten de sessies telkens weer boodschappen vanuit zijn hoofd krijgt, die hem boycotten met de woorden `Het is allemaal niet belangrijk.', of `Er gebeurt toch niks.' (C-processtoring). Op andere momenten voelt hij zich meegesleept in overspoelende gevoelens, waarover hij zich daarna dan weer schaamt (Schema-instandhouding, interpersoonlijk). In de sessie komt hij in contact met een immens gemis, een nood om geliefd te worden, die telkens doorkruist wordt door seks, macht en geweld (Schemacompensatie, interpersoonlijk). Het gemis roept een moordlustige agressiviteit op, die kan omslaan in een levensloze depressie. Wanneer hij zijn zuchtigheid op een niet-veroordelende manier kan bekijken (C-stap 3: Transformatie van de innerlijke criticus), komt hij bij nieuwe gevoelens: nieuwsgierigheid, verwondering, levendigheid (C-stap 4: Experiencing).

Vanaf de vierde sessie begint hij deze andere manier van naar zichzelf luisteren te internaliseren en durft hij zijn structuurgebonden reactiewijze steeds meer los te laten. Hij geeft aan dat zowel hijzelf als zijn vriendin ervaart dat hun relatie verbetert. De verandering wordt ook gesymboliseerd in zijn dromen. In de vierde sessie vertelt hij een droom van de voorbije week waarin hij naast een kleurloos, rigide en houterig personage die zich veeleisend gedraagt, een stralende, vriendelijke, wijze en accepterende figuur opvoert, die stevig in de hoofdrol blijft en die tot verwondering van de cliënt niet onder de sloef ligt van de vrouwenfiguur die ook in de droom aanwezig is. Terwijl hij stilstaat bij de droom, komt de criticus weer op de proppen met de bemerking: `Ja, ja, als ge dat gelooft… het is allemaal schoon en wel, maar er zijn er anderen die bewijzen willen zien… eerst zien welke resultaten dat het oplevert… ' (C-processtoring).

In deze fase laat de criticus zich gemakkelijk de laan uitsturen met humor, die door de therapeut wordt geïntroduceerd en door de cliënt dankbaar wordt overgenomen. De cliënt verbindt de droom ook nog met zijn verleden, waarin hij steeds verzeild raakte in autoritaire, manipulerende relaties. Zelfs zijn vorige therapie is gestrand op deze klip (Schemacompensatie, interpersoonlijk).

In de vijfde sessie bespreken cliënt en therapeut een droom waarin een stuntpiloot roekeloos op de garage van een huis te pletter stort (Schemacompensatie, gedragsmatig). De wijze waarop de cliënt naar deze droom kan luisteren, illustreert af en toe iets van de activiteit van de getransformeerde criticus, die het objectieve, oordeelkundige denken over de realiteit inbrengt, die de cliënt herinnert aan de grenzen die hij in acht moet nemen en die begaan is met de veiligheid van de cliënt. De cliënt neemt de waarschuwing ter harte dat hij momenteel iets te roekeloos en euforisch met zijn energie omspringt en hierbij te weinig oog heeft voor zijn omgeving en soms wonden slaat bij andere mensen (C-stap 3:Transformatie van de innerlijke criticus). Het roekeloze van de stuntpiloot roept nu ook triestigheid op, omdat hij onderkent dat het een weinig authentieke manier is om een plaats in de samenleving te krijgen, zowel op relationeel als op professioneel vlak (C-stap 4: Experiencing).

Vanuit de lichaamsbewegingen (hoofd en schouders maken speciale bewegingen) die zich vervolgens bij de cliënt opdringen, waarbij de therapeut de cliënt uitnodigt die te doorvoelen, dient zich een beeld aan van een paard dat vroeger steeds te strakke teugels heeft gekend waarin het geen bewegingsvrijheid had (C-stap 2: Exploratie van de innerlijke criticus). Als het deze teugels losgooit, breekt het uit met een geweldige kracht. De nieuw verworven vrijheid is niet hanteerbaar, maar elke uitgestoken hand is een potentiële bedreiging voor een nieuwe beteugeling die dan weer te strak kan worden. Feedback van anderen wordt zo door de cliënt niet als steun, maar als aanval beleefd (Schema-instandhouding, interpersoonlijk).

In de zesde sessie meldt de cliënt dat zijn `oud karkas zich stilaan aan het verwijderen is', dat hij in de oude beelden van zichzelf de goede zaken uitzoekt die hij verder wil meenemen (C-stap 3: Transformatie van de innerlijke criticus). Hij kan toelaten dat hij verdriet heeft om de gemiste kansen in zijn professionele ontwikkeling en zijn relatieleven, zonder dat de criticus procesblokkerend interfereert. Ook ervaart hij diep het gemis van een vader die hem zowel liefde als leiding had kunnen geven (C-stap 4: Experiencing). De cliënt verwoordt het aldus.

Ik merk dat het veel minder bedreigend is… mijn normen worden precies heel anders. 't Gevoel zo dat die aarde niet kan weggenomen worden. Vroeger had ik het gevoel zo van afkeuring of kritiek of afwijzing, dat gaf ook telkens… die vlieger, boenk, die stortte neer. Tegen nu heb ik het gevoel van: ik kan altijd naar die weg terug, ik sta daar altijd, ik moet me daar alleen maar bewust van zijn… Ik heb ook wat schrik, maar ik hoef die schrik niet alleen te dragen… Er is precies een echt vertrouwen, een zekerheid dat die weg daar blijft… die is er ook altijd geweest lang voordat ik bestond en die zal er ook altijd zijn als ik dood zal zijn…. Het is niet meer alleen afhankelijk van de situatie die ik hier bij jou heb… en dat geeft een heel plezant gevoel… het is eender waar ter wereld, iets wat ik altijd ter beschikking heb, 't is als het ware mijn huis… Het is een thuiskomen.

Inhoudelijk komen in de verdere sessies concrete moeilijkheden in zijn partnerrelatie ter sprake en exploreert de cliënt zijn interpersoonlijke opstelling. Hierbij komt ook de relatie met de therapeut onder vuur. Zo verloopt bijvoorbeeld de zevende sessie moeizaam, omdat de cliënt zich nors, weerstandig en koppig voelt; hij wil met rust gelaten worden, hij heeft geen zin om in de structuur te stappen die hem opgedrongen wordt. Hij voelt zich eigenzinnig en tegenzinnig (Schema-vermijding, interpersoonlijk). Hij verwoordt ook angst om in deze toestand elke verbondenheid te verliezen (Schema-instandhouding, interpersoonlijk).

In latere sessies blijven dromen het proces ondersteunen, de cliënt exploreert wat een meer bevredigende relatie en beroep voor hem inhoudt. Drie weken voor de beëindiging verwoordt hij in de veertiende sessie zijn irritatie over het therapiegebeuren. Hij ervaart de vragen van de therapeut als dwingend om iets te verhelderen, terwijl hij het gevoel heeft dat er niks meer te vertellen is (Schema-vermijding, interpersoonlijk).

In de laatste sessie komt er nog een belangrijke doorbraak met het inzicht dat hij in wezen altijd op zichzelf is geweest en eigenlijk met niemand zichzelf wilde delen, noch in relaties, noch op professioneel vlak. Tijdens de therapie heeft hij ontdekt dat delen juist intensiteit geeft aan het leven (C-stap 4: Experiencing). Dit inzicht wil hij meenemen en daadwerkelijk meer ruimte geven in zijn leven. Hiermee wordt deze gesprekkenreeks beëindigd.

Zestien maanden na de beëindiging van de therapie formuleert de cliënt na het lezen van dit artikel ter goedkeuring nog de volgende bedenkingen.

De transformatie van de innerlijke criticus is ook voor mij geen gemakkelijke zaak. De gedragspatronen die hieruit voortvloeien zijn zeer hardnekkig en slijten moeizaam. Eén van de grote moeilijkheden die ik ervaar, is de overdracht van het therapiegebeuren naar het alledaagse leven. Zelfs bij iemand die bereid is zijn innerlijke criticus onder de loep te nemen binnen een therapie, is het niet evident om de houding van luisterbereidheid telkens opnieuw aan de dag te leggen en naar buiten toe vol te houden. Ik vind jullie artikel boeiend omdat het mij meer theoretische handvatten geeft en het mij uitnodigt tot reflectie op deze thematiek.“


slotbeschouwingen

Ofschoon boven beschreven model een synthese is van verschillende visies en daardoor recht doet aan de complexiteit van de problematiek, vertoont het bepaalde lacunes. De uitwerking van de kenmerken van de innerlijke criticus beslaat nog niet het volledige gamma van de manifestaties van de criticus in concrete psychotherapiesituaties en bij diverse cliëntproblematieken. Hier ligt de grote uitdaging: op welke wijze werkt de innerlijke criticus wanneer hij niet als dusdanig geverbaliseerd wordt, maar wanneer hij zich uit op een onrechtstreekse manier, via stoornissen in de relatie of via zelfbeschermende mechanismen die zich onttrekken aan de opmerkingsgeest van de therapeut. Het is daarom nodig om bovengenoemde kenmerken nog meer te vertalen naar proceskenmerken die beter zijn afgestemd op de concrete psychotherapiepraktijk met moeilijke cliënten, van wie de innerlijke criticus soms zo sterk is dat elke vertoning ervan wordt tegengehouden, laat staan dat hij zich laat bewerken of bereid is tot beweging.

Een verder doorgevoerd onderzoek is nodig om het model te verfijnen en een grotere reikwijdte te geven (Stinckens, in voorbereiding). In een dergelijk model moet vooral een gevarieerd staal komen van therapie-episodes waarin de innerlijke criticus zich manifesteert bij cliënten waarbij diagnostisch een brede waaier van ernstige stoornissen aangetroffen wordt en waarbij ook op langere termijn de evolutie van de criticus in acht genomen wordt.

De hier gepresenteerde casus biedt enerzijds een mooie illustratie van ons micromodel, doordat we er diverse elementen uit ons theoretisch model in terugvinden; anderzijds is het naïef om deze casus als representatief te beschouwen voor de klinische praktijk. De ervaren clinicus merkt terecht op dat de therapiepraktijk ons doorgaans confronteert met cliënten die zwaarder gestoord zijn, die ook niet over zoveel vaardigheid tot zelfreflectie en symbolisering beschikken, die minder meegaand zijn wanneer de therapeut probeert te werken met de innerlijke criticus.

De nabeschouwing van de cliënt ten slotte nuanceren het succes van een kortdurende therapie. Zelfs als het haalbaar is om in een beperkt aantal sessies een zichtbare verbetering te bewerken in de zin dat de innerlijke criticus het therapieproces minder verstoort, dan nog betekent het niet dat de innerlijke criticus het leven van de cliënt niet meer zou bemoeilijken. Dit diepgewortelde menselijke fenomeen laat zich niet zo gemakkelijk uitroeien.


literatuur

Barrett-Lennard, G.T. (1990). The therapy pathway reformulated. In G. Lietaer, J. Rombauts & R. Van Balen (Eds.), Cliënt-centered and experiential psychotherapy in the nineties (pp.123-153). Leuven: Leuven University Press.
 
Bergner, R.M. (1995). Pathological self-criticism: Assessment and treatment. New York/Londen: Plenum.
 
Blatt, S.J. (1995). The destructiveness of perfectionism: Implications for the treatment of depression. American Psychologist, 50, 1003-1020.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Eisenga, R. & Wijngaarden, H. (1991). Het mensbeeld van de cliëntgerichte therapie. In H. Swildens, O. de Haas, G. Lietaer, & R. Van Balen (Eds.), Leerboek gesprekstherapie. De cliëntgerichte benadering (pp. 251-265). Amersfoort/Leuven: Acco.
 
Firestone, R.W. (1994). A new perspective on the oedipal complex: A voice therapy session. Psychotherapy, 31, 342-351.
 
Fonteyne, A. (1998). Rogers' werkwijze met de innerlijke criticus: periode 1955-1985. Een theoretische en empirische analyse. Niet-gepubliceerde licentiaatsverhandeling, K.U. Leuven.
 
Gendlin, E.T. (1967). Values and the process of experiencing. In A. Mahrer (Ed.), The goals of psychotherapy (pp. 180-205). New York: Appleton-Century.
 
Gendlin, E.T. (1981). Focusing (Rev.ed). New York: Bantam Books.
 
Gendlin, E.T. (1996). Focusing-oriented psychotherapy: A manual of the experiential method New York/ Londen: The Guilford Press.
 
Greenberg, L.R., Rice, L.N. & Elliott, R. (1993). Facilitating emotional change. The moment-by-moment process (pp. 186-215). New York/Londen: Guilford.
 
Gundrum, M., Lietaer, G., Hees-Matthyssen, C. van & Coillie F. van. (1997). Carl Rogers' interventies in de zeventiende sessie met Miss Mun: Commentaren uit cliëntgerichte en psychoanalytische hoek. Tijdschrift voor Cliëntgerichte Psychotherapie, 35, 207-228.
 
Harvey, S. (1992). Healing from the inside out. Selfcare and the critic aspect. The Folio. Journal for Focusing and Experiential Psychotherapy, 11, 29-34.
 
Hinterkopf, E. (1998). Focusing and the inner critic. In Integrating spirituality in counseling (pp 4150).
 
Katz, R. (1981). Focusing with the ``critic". The Focusing Folio, 1, 16-17.
 
Leijssen, M. (1995). Gids voor gesprekstherapie. Utrecht: De Tijdstroom.
 
Leijssen, M. (1996). Focusingprocessen in cliëntgericht-experiëntiële psychotherapie. Niet-gepubliceerd doctoraatsproefschrift, K.U. Leuven.
 
Lietaer, G. (1995). Carl Rogers' verbale interventies in 'On anger and hurt'. Een kwantitatieve en kwalitatieve analyse. In G. Lietaer & M. Van Kalmthout (Eds.), Praktijkboek gesprekstherapie: Psychopathologie en experiëntiële procesbevordering (pp. 69-91). Utrecht: De Tijdstroom.
 
McGuire, M. (1984a). Part I of an excerpt from: ``Experiential focusing with severely depressed suicidal clients". The Focusing Folio, 3, 46-59.
 
McGuire, M. (1984b). Part II of an excerpt from: ``Experiential focusing with severely depressed suicidal clients". The Focusing Folio, 3, 104-119.
 
Müller, D. (1995). Dealing with self-criticism: The critic within us and the criticized one. The Folio: Journal for Focusing and Experiential Psychotherapy, 14, 1-9.
 
Pacht, A.R. (1984). Reflection on perfection. American Psychologist, 39, 386-390.
CrossRef
 
Rice, L.N. & Greenberg, L.S. (1984). Patterns of change: Intensive analysis of psychotherapy process. New York: Guilford.
 
Rogers, C.R. (1959). A theory of therapy, personality and interpersonal relationships, as developed in the cliënt-centered framework. In S. Koch (Ed.), Psychology: A study of a science New York: McGraw-Hill.
 
Rugel, R.P. (1995). Dealing with the problem of low self-esteem: Common characteristics and treatment in individual, marital/family and group psychotherapy. Springfield: Charles C. Thomas.
 
Sheerer, E.T. (1949). An analysis of the relationship between acceptance of and respect for self and acceptance of and respect for others in ten counseling cases. Journal of Counseling Psychology, 13, 169-175.
ChemPort
 
Smits, D. (1998). Rogers' werkwijze met de innerlijke criticus: periode 1941-1954. Een theoretische en empirische analyse. Niet-gepubliceerde licentiaatsverhandeling, K.U. Leuven.
 
Sorotzkin, B. (1985). The quest for perfection: Avoiding guilt or avoiding shame? Psychotherapy, 22, 564-571.
 
Stinckens, N. De innerlijke criticus in experiëntiële psychotherapie. Proefschrift K.U. Leuven (in voorbereiding).
 
Stone, H. & Stone, S. (1996). De innerlijke criticus ontmaskerd. Groningen: De Zaak.
 
Vanaerschot, G. & Lietaer, G. (1995). Onderzoek in de psychotherapie: een zaak voor academici? Tijdschrift voor Psychotherapie, 21, 527-533.
 
White, D. (1988). Taming the critic. The use of imagery with clients who procrastinate. Journal of Mental Imagery, 12, 125-133.
 
Young, J.E. (1994). Cognitive therapy for personality disorders: A schema-focused approach. Sarasota: Professional Resource Press.
 
Naar boven