Hoe bent u in aanraking gekomen met het vak?
Ik heb kennis gemaakt met het vak psychotherapie doordat ik op het gymnasium Freud las. Ik raakte hierdoor zo gefascineerd dat ik dacht: dat wil ik. Vandaag de dag is dit misschien voor een jongen van die leeftijd ongewoon, maar in die tijd las je alles. En los daarvan, de psychoanalyse en Freud waren topics. Je hoorde erover, je las erover. We spreken over de jaren dertig en ik was toen 16 of 17 jaar oud.
Ik ben vanwege die fascinatie in 1938 geneeskunde gaan studeren, want dat was toen de enige weg naar het vak van psychotherapeut. Voordat ik mij kon specialiseren tot zenuwarts, moest er wel een aantal jaren passeren. Ik ben er een tijd uitgeweest vanwege de oorlog en vanwege de gevolgen van mijn tijd in het concentratiekamp. In 1952 ben ik afgestudeerd in de geneeskunde. Toen ben ik naar Amerika gegaan, met een Fullbright-beurs om daar neurologie te gaan doen, als voorbereiding op de psychiatrie. Daar ben ik weer ziek geworden en geopereerd. In 1955 ben ik in Amsterdam begonnen met de specialisatie psychiatrie, in paviljoen III van het toenmalige Wilhelmina Gasthuis. Een aantal jaren geleden is dit opgegaan in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam.
Hoe zag de opleiding er destijds uit?
Dan moet ik zeggen: het was helemaal geen opleiding. Ik werd als assistent aangesteld en ik werkte klinisch. Wat ik leerde, leerde ik bij de patintbesprekingen en met de grote visite. Verder kon je natuurlijk de gewone colleges voor de studenten bijwonen bij de hoogleraar, Van der Horst. Maar dat had ik al gedaan als student. Maar ik heb nooit, nog niet één uur enigerlei onderricht gehad waarin assistenten echt iets geleerd werd.
Bovendien, vergeet dat niet, wat stelde de psychiatrie voor in die tijd? Wat men kon, dat was diagnostiseren. Er was een beperkt aantal methodes, zoals de elektroshock. Die hielp soms bij depressie, maar werd naar mijn idee veel te veel toegepast. Je had nog de insulineshock en slaapkuren. Het waren totaal zinloze behandelingen waar niemand beter van werd. Custodiale psychiatrie was het.
Het was tegelijkertijd een heel interessante periode, omdat er toen nog geen antipsychotica waren. Die hebben het vak bedorven. Toen we geen antipsychotica hadden, hadden de mensen de prachtigste wanen die tijdenlang duurden; je kon ieder ogenblik in de meest fantastische werelden stappen.
Als laatste methode was er het praten, maar dat deed je zonder enige specifieke deskundigheid. Ik moest dus het vak leren aan de hand van de praktijk.
Voor uw opleiding tot psychoanalyticus bent u op een gegeven moment uitgekomen bij het Psychoanalytisch Genootschap; naast de Nederlandse Verenging voor Psychoanalyse is het Genootschap één van de twee verenigingen in Nederland voor psychoanalyse.
Ik wilde psychoanalyticus worden en dit betekende in die tijd bij dat je psychiater moest worden. En om psychoanalyticus te worden ben ik uiteraard in analyse gegaan. Dat heb ik gedaan bij Westerman Holstijn, lid van het Psychoanalytisch Genootschap. Het was heel liberaal van Van der Horst, dat dit mocht; er waren ook hoogleraren, bij wie je het stiekem moest doen.
Ik kan niet zeggen dat ik voorbeelden had in die tijd. Ik zag geen mensen, waar ik erg van onder de indruk was. Binnen de psychoanalyse vertegenwoordigde Westerman Holstijn en het Genootschap voor mij het niet-dogmatische: je moet het niet zo streng nemen. Die sfeer lag mij wel. Het niet-dogmatische was bij Westerman Holstijn ook echt wel aanwezig. Ik kan trouwens niet eens precies aanwijzen waar het nu precies in zat. Het was meer de atmosfeer, de hele manier van denken. Bij het Genootschap kon je je afvragen hoe zeker of onzeker bepaalde dingen van de psychoanalyse waren, of hoe dwingend de techniek was.
Bij Westerman Holstijn zelf ben ik min of meer toevallig terecht gekomen. Hij en Van der Hoop gaven als privaatdocent colleges aan medisch studenten en die ben ik al in de oorlog gaan lopen. Voor mijn analyse ben ik oor-spronkelijk naar Van der Hoop gegaan, maar die overleed na drie maanden. Zo kwam ik bij Westerman Holstijn.
Als het gaat over een zekere twijfel, die naar ik hoop gezond genoemd mag worden, dan vertel ik wel vaker het verhaal van mijn vader. Hij was sociaal-democraat. Hij vertelde mij dat je in kleine stapjes je doel moest bereiken, maar één ding was daarbij volgens mijn vader zeker: het socialisme zou er komen. Toen ik een jaar of zes, zeven was, begon ik te denken: 'Dat zegt hij nu wel, maar hoe weet hij dat zo zeker?' Een dergelijk gevoel had ik bij de psychoanalyse ook heel sterk. Die verhalen over de libidineuze ontwikkelingsfasen, en de geestelijke toestand van het pasgeboren kind, daarvan heb ik altijd gedacht: 'Hoe weten ze dat? Dat kan je toch niet zo maar zeggen, dat moet je toch eerst uitzoeken?' Zo zou je ook bij bepaalde stoornissen in de ontwikkeling schizofreen worden. En hoe erger de aandoening, hoe vroeger de stoornis. Daar heb ik altijd bij gedacht: 'Dat hoeft toch niet, daar speelt iets anders toch ook een rol bij? Niet iedereen wordt toch gek?' Wanneer je achteraf iets gaat verklaren, dan weet je nooit of je alle determinanten hebt. Dat gevoel heb ik altijd gehad. Daarom voelde ik mij meer thuis bij het genootschap.
Later is het verschil tussen de twee verenigingen kleiner geworden: het Genootschap is veel duidelijker en strenger in de leer geworden en is meer op de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse gaan lijken. Ik zie nu geen reden meer waarom die twee niet gewoon zouden fuseren. Het is inefficiënt dat er twee verenigingen zijn.
Bent u bij de psychoanalyse gebleven of heeft u later nog andere opleidingen gedaan?
De leeranalyse bij Westerman Holstijn en de theoretische en technische opleiding is het enige dat ik aanvankelijk aan opleiding voor het vak psychotherapie heb gedaan. Later, toen ik directeur was van het imp, Instituut voor Medische Psychotherapie, vond ik dat ik aan die positie verplicht was, om ook andere disciplines te leren kennen – ook wel voor mijn eigen bestwil trouwens. Toen ben ik onder supervisie gedragstherapie gaan doen; en ik ben lid geworden van de Vereniging voor Gedragstherapie. Ik ben lid geworden van de Vereniging voor Groepstherapie, later ben ik lid geworden van de Vereniging voor Gestalttherapie en jarenlang heb ik gestaltopleidingen gedaan. Die gestalt vond ik buitengewoon spannend. Die gestaltweekends zijn grote belevenissen voor mij geweest en daar heb ik persoonlijk meer aan gehad dan aan mijn eigen analyse. Ik zie gestalt overigens als een technische variant van psychoanalyse. Ik vind het jammer dat psychoanalyse zich zo vastgelegd heeft op de bank. Daardoor hebben ze heel wat mogelijkheden afgesneden.
Ik wil niet zeggen dat ik gespecialiseerd ben in al die richtingen die ik net noemde. Ik ben lid van die verenigingen geworden; dus ik wist er iets van. Ik heb zelf ook niet in die disciplines opgeleid. Alleen bij het psychoanalytisch genootschap ben ik leeranalyticus geworden, en heb ik technische seminars gegeven en wat daar verder bijhoort.
Om nog even terug te gaan in de tijd, u bent als hoofd van de polikliniek psychiatrie zelf gaan opleiden. Bent u op de oude voet doorgegaan?
In 1956 ben ik begonnen aan de opleiding psychiatrie bij Van der Horst. Toen ik in 1959 klaar was, heeft hij meteen gevraagd of ik hoofd van de polikliniek wilde worden. En dat ben ik tot aan mijn pensioen in 1983 gebleven. Vanaf die tijd ben ik ook zelf gaan opleiden als hoofd van de polikliniek. De assistenten daar kregen aanvankelijk dezelfde opleiding als die ik zelf had gehad. Ik zag als hoofd van de polikliniek alle patiënten en besprak deze met de assistenten. Dat was de opleiding. Verder was de opleiding psychotherapie voor psychiaters-in-opleiding niet gestructureerd. Met behulp van het imp heb ik deze assistenten later onder supervisie patiënten laten behandelen. Met het geld dat ze verdienden, konden ze de supervisie betalen. Op die manier kregen ze een degelijke opleiding psychotherapie.
Na een tijdje ben ik gevraagd om directeur van het imp in Amsterdam te worden. Dat was net voor de invoering van de Algemene Bijstandswet. Door de bijstand kreeg iedere burger recht op behandeling met psychotherapie. Dat wil zeggen, het werd voor ze betaald. Het grote probleem was om voldoende therapeuten te hebben en om verantwoording over de kwaliteit af te kunnen leggen.
In die tijd is de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, de nvp, opleidingseisen voor de psychotherapie gaan stellen. Het imp Amsterdam heeft toen vervolgens als eis gesteld dat alleen nvp-leden bij het imp konden komen werken. Volgens mij hebben de andere imp's die inmiddels waren opgericht, dat toen ook gedaan.
Dit leidde tot de zeer ongewone consequentie dat een aantal psychiaters niet meer bij ons kon werken, omdat zij niet aan de eisen van de nvp voldeden. Dat was toen revolutionair te noemen, omdat het tot dan toe normaal was dat psychiaters zich bezighielden met therapie van geesteszieken; de psychiater was qualitate qua psychotherapeut. Dat hebben wij toen afgeschaft.
Ik denk dat die houding van het imp ertoe geleid heeft dat de psychiaters zelf opleidingseisen zijn gaan stellen. Er is nog een hele strijd geweest of dat zij dat binnen de eigen opleiding mocht regelen of dat ze zich in externe scholing zoals de rino-opleiding moesten schikken. Ze hebben het gedaan gekregen dat het binnenshuis kon. Dat is meen ik nog zo, psychiaters hoeven de rino-opleiding niet mee te maken, dat doen ze binnenshuis. Wat daar van terecht komt, vind ik zeer de vraag. Wat ik er over hoor geeft mij weleens twijfel of alle opleidingen dit even goed doen. Maar dit probleem speelt niet allen bij psychotherapie-opleiding van psychiaters. Er zijn in Nederland geen examens voor medisch specialisten, en dat vind ik een grote lacune.
U noemde net al even de RINO (Regionale Instelling voor Nascholing en Opleiding). De RINO verzorgt in Nederland de basisopleiding voor psychotherapeuten. Na deze basisiopleidingen kunnen psychotherapeuten zich specialiseren. Wat vindt u van dit opleidingsmodel? Wat heeft u eraan bijgedragen?
We stonden bij het imp natuurlijk niet alleen voor de opdracht om de kwantiteit van de patiënten te verwerken, maar ook om kwaliteit te bieden. Psychoanalyse was tot in de zestiger jaren eigenlijk de enige vorm van psychotherapie, en dan bestond er nog een beetje Rogeriaanse psychotherapie. In die tijd kwam de gedragstherapie op en dat was het moment dat het imp een gedragstherapeutische opleiding heeft ingesteld. Dit was een betrekkelijk revolutionaire daad tegenover de psychoanalyse. De analytici riepen in het begin: 'Dat kan alleen maar symptomatische verlichting zijn. Als je het symptoom geneest, dan moet het elders terugkomen.' Dat is niet waar gebleken. Wij hebben gedragstherapie mede ingeschakeld om de oneindige patiëntenstroom aan te kunnen die de bijstandswet met zich meebracht. Psychologen die lid van de Vereniging voor Gedragstherapie waren, konden nu psychotherapeut worden bij het imp.
Als directeur van het imp ben ik op een gegeven moment een opleiding in elkaar gaan zetten. Met De Wever, mijn vriend en collega-psychiater en toen onderdirecteur, heb ik heel fijn en intens samengewerkt. Hij verdient dan ook veel lof. We hebben toen een opleiding gemaakt – voor die tijd een hele mooie – en we hebben een advertentie gezet. We kregen 2000 reacties van mensen die therapeut wilden worden. Er waren 8 plaatsen. Er is uiteraard een geweldige selectieprocedure geweest.
Die opleiding die wij hebben gemaakt, heeft denk ik ook wel model gestaan voor de rino-opleiding. De kandidaten kregen allemaal gedragstherapie, groepstherapie, psychoanalyse, met patiënten, supervisie, noem maar op. Wat ik er mooi aan vind, is dat wij mensen konden opleiden in alle stromingen binnen de psychotherapie.
Deze opzet komt voort uit de gedachte dat de patiënt recht heeft op een therapeut die op de hoogte is van alle mogelijkheden om de patiënt beter te maken. Dit geldt in de geneeskunde ook. Je huisarts hoort van alles verstand te hebben. En iedere specialist hoort een algemene opleiding te hebben. Dat vind ik voor de psychotherapie ook, dat is nu het rino-model. Alleen vind ik het jammer dat ze toen de rino-opleiding als een volwaardige opleiding hebben beschouwd. Degene die deze opleiding gevolgd hebben zijn een soort blote-voeten-dokters, die een beetje van psychoanalyse, een beetje van gedragstherapie weten, maar niet echt voldoende om gericht te kunnen behandelen. Nogmaals, ik vind dat alle psychotherapeuten lid van alle specialistische verenigingen moeten zijn. Dat zou het doel van de opleiding moeten zijn.
Wat is volgens u de ideale opleiding? Welke eisen kunnen er gesteld worden aan de inhoud?
Er zou één opleiding tot psychotherapeut moeten zijn. Daarom zijn we destijds in Amsterdam ook nog bezig geweest om een interfaculteit voor psychotherapie te maken. Met een opleiding die gewoon na het voortgezet onderwijs begint, zoals de geneeskunde. Het bestuur van de universiteit was ervoor, maar het is uiteindelijk afgesprongen op het feit dat de psychologische faculteit die eerst voorstander van het plan was, het tenslotte toch heeft afgestemd. Dat kwam voornamelijk omdat daar mensen les gaven in psychotherapie, die geen psychotherapeut waren.
We hebben dat verloren, maar ik vind nog steeds dat psychotherapie of eigenlijk de hele ggz een aparte opleiding zou moeten zijn. Een opleiding die begint na de middelbare school, net als in de geneeskunde. Je moet dan wel hun werk in het begin aanpassen aan hun leeftijd, je moet niet meteen met je huwelijksproblemen komen bij een achttienjarige, maar je kunt het programma wel zo opbouwen dat ze langzaam ingevoerd worden in menselijke problematiek.
Zoals je nu wordt opgeleid tot psycholoog of psychiater, dan besteed je driekwart van de tijd aan zaken die je niet nodig hebt voor de psychotherapie. En als je begint vanuit de geneeskunde geldt het al helemaal. Geneeskunde is een schitterend vak. Ik ben blij dat ik dokter ben, maar wat ik daar geleerd heb, is voor het vak van psychotherapie voor negentig procent overbodig. Zonde van de tijd en zonde van de kwaliteiten van degene die wordt opgeleid.
Wat wel thuishoort in deze fase van algemene vorming is dat iemand basale wetenschappelijke kennis bijgebracht wordt. Hij moet weten in welk kader hij werkt. Geschiedenis is daarvoor erg belangrijk, om te beseffen hoe bijzonder het is dat de psychotherapie er nu is en wat de culturele en maatschappelijke betekenis ervan is. Maar het gaat ook om een aantal noodzakelijke basisdisciplines: psychologie, somatiek, sociale psychologie, sociologie, filosofische antropologie, ethiek, allemaal basiswetenschappen van hoe er over mensen gedacht is.
Wat voor eisen kun je stellen aan de mensen die het vak willen leren?
Allereerst kun je je afvragen of het voor iedereen mogelijk is om het vak te leren. Want er komt natuurlijk een zekere begaafdheid bij te pas. Als je naar de kunstacademie wil, dan zal ook je begaafdheid een onderwerp van gesprek worden. Het zal er bij moeten horen, denk ik.
Verder vind ik dat mensen die psychotherapeut willen worden, zelf meegemaakt moeten hebben wat het is om patiënt te zijn. En als het goede aankomende therapeuten zijn, dan willen ze dat zelf ook. Je moet jezelf bloot stellen aan verschillende vormen van therapie. Dat hoort ook thuis in de opleiding. Met een klein groepje een paar gestaltweekenden meemaken, een tijdje individuele therapie, een tijdje met je partner in therapie, dan ontdek je wel waar het schort. Dan kun je datgene uitkiezen wat je aan jezelf moet repareren.
Opleiden in één richting is onwenselijk, want dat is niet in het belang van de patiënt. Als het nodig is om een andere techniek toe te passen, dan moet je dat kunnen. Je kunt niet zeggen dat je er niets van weet. Een huisarts kan ook niet zeggen: deze patiënt is mijn patiënt en dus wordt hij niet geopereerd. Toch weet ik van de psychoanalyse, dat doorverwijzen naar gedragstherapeuten voor het elimineren van symptomen, zeldzaam is. Hoe het bij gedragstherapeuten is, weet ik niet, maar ik denk dat er een aantal is, dat zegt: `al dat gepraat daar heb je niks aan. Doe dat maar niet.' Dat komt toch doordat mensen in een bepaalde school worden opgeleid en niet hebben leren denken in dienst van de patiënt. Ze moeten het vak niet leren van één meester of binnen één school. Ze moeten juist leren dat psychotherapie een aantal mogelijkheden heeft en een aantal indicaties. Ze moeten het hele palet kennen. Daar kiezen ze uit waar ze zichzelf toe aangetrokken voelen.
Bovendien, als mensen niet willen deelnemen aan al die verschillende therapievormen, dan zijn ze niet geschikt voor het vak. Dat is een hard selectiecriterium. Het is ook goed uit te leggen: je moet er verstand van hebben, je moet van alles meegemaakt hebben, je moet ook zoveel mogelijk schaamte overwinnen, zo vrij mogelijk worden in het je toevertrouwen aan andere mensen. Ik wilde dat ik zo was opgeleid.
En waarom bent u zo niet opgeleid?
Als je op die manier opleidt, ga je uit van de doelstelling dat de patiënt beter wordt en niet dat je een gelovig psychoanalyticus wordt of een gelovig gedragstherapeut. Voor een groot gedeelte komt dat omdat de psychoanalyse lange tijd heel exclusief geweest is. In de Verenigde Staten heb je nog veel langer dan hier het medisch monopolie gehad op de psychoanalyse. Ook hier zijn psychologen maar mondjesmaat toegelaten. En daarmee is gedragstherapie naast de analyse opgegroeid in plaats van samen. Als je dat wel doet, dan wordt de blik ruimer: Je kunt met deze desensitisatie fobieën beter maken, dus dat gaan we er bij doen.
Ik vind dat de opleidingscircuits heel anders georganiseerd moeten zijn qua inhoud. Dat geldt bijvoorbeeld nu al voor de opleiding psychoanalyse. Die vijf, zes jaar vijf keer in de week op de bank. Het is helemaal niet bewezen dat dit het beste is. Mijn eigen ervaring is dat een gestaltweekend meer losmaakt dan jaren van analyse. Ik vind ook dat de leer, de theorie onderscheiden moet worden van de techniek. In dit verband is het tekenend en ook onjuist dat het woord psychoanalyse twee betekenissen heeft. De eerste betekenis geeft aan dat het een manier van denken is; de tweede betekenis is: vijf keer in de week op de bank. Deze twee betekenissen zouden losgekoppeld moeten worden. De analytische inzichten kunnen in alle settings worden toegepast: individueel, in groep, in relatie. De toepassing van de bank gebeurt alleen op indicatie. Ik denk overigens dat er dan weinig bankindicaties overblijven.
Een ander element van de opleiding is bijvoorbeeld intervisie. Hoe kijkt u daar tegen aan? Hoe organiseer je het?
Dat is naar mijn idee het belangrijkste onderdeel van de opleiding, dat is de echte scholing. Ik vind dat alle psychotherapeuten hun hele werkzame leven in intervisie moeten. Ik heb zelf jaren in een intervisieclubje gezeten. Jezelf toetsen aan anderen, je kunt eigenlijk niet zonder. Daar zou ik veel meer belang aan hechten dan aan een intensieve opleiding tot aan het diploma en dan losgelaten worden en de rest van je leven kunnen doen wat je wilt.
Als je intervisie verplicht zou stellen, dan moeten mensen vriendenclubjes samenstellen, dat moet gewoon bij de cultuur horen, en dan gaat het, als het goed is, vanzelf. Bij het imp hadden we dat ook. Er was een aantal uren beschikbaar om met elkaar te praten over de therapieën. Die groepen waren ook nog eens samengesteld uit verschillende disciplines.
Hoe ver moet je gaan in de opleiding als het gaat om zaken als wetenschap, publiceren en ethiek?
De vraag of je in een psychotherapie-opleiding iets moet doen aan eigen wetenschappelijke activiteit, dat vind ik moeilijk. Het hoort natuurlijk bij het klimaat van de universiteit. Maar publiceren, dat moet je van niemand eisen. Dan stel je een publicatieplicht, dan krijg je een papierverspilling die nu al aan de orde van de dag is. Mensen moeten schrijven, omdat ze er zin in hebben. Als je ze ertoe dwingt, dan wordt het ongeïnspireerd. En dat lijkt me ook heel vervelend.
Als je het hebt over ethiek, dan is het voor een aantal zaken natuurlijk duidelijk wat de regels zijn. Over dingen als knuffelen, koesteren zou een beroepsconsensus moeten ontstaan. Het gekke is, de geneeskunde heeft een ethische traditie die zo vanzelfsprekend is dat niemand daar tijdens de opleiding over begint. Ik heb nooit één woord medische ethiek gehoord. Maar toen ik klaar was, wist ik precies wat het was. Binnen de psychotherapie ligt dat kennelijk anders. Van God gegeven regels zijn er niet, het belangrijkste is dat er consensus over bestaat. Hoe de regels dan precies zullen zijn, dat zal wel komen pas als er een professie komt. Een professie maakt vanzelf zijn regels.
U komt steeds terug op die ene professie, met daaraan gekoppeld één opleiding. Wat moet er nog gebeuren voordat deze er zijn?
Die ene professie is er inderdaad nog niet. Iemand is nu psycholoog-psychotherapeut, psychiater-psychotherapeut of pedagoog-psychotherapeut, maar hij is geen psychotherapeut. Het zijn allemaal verschillende beroepsgroepen die ook heel toevallig zijn ontstaan. Ze zijn niet ontstaan met de bedoeling om later hetzelfde werk te gaan doen. En dan ben ik weer terug bij een opleiding met als einddoel: werker in de GGZ. Dat zou de nieuwe professie worden.
Als ik weer kijk naar de geneeskunde, dat is een heel groot vak met een heleboel verschillende richtingen en eisen, maar wat je daar leert is wel altijd gericht op wat je gaat doen. Dat zou in de GGZ ook heel gewoon moeten zijn. Als je een taakanalyse zou maken van de GGZ-werker, dan zou je verschillende pakketten krijgen die op verschillende uitvoeringstaken zijn gericht. Daar kunnen mensen uit kiezen wat ze willen worden. Ze kunnen in dienst genomen worden op basis van wat ze geleerd hebben, dat lijkt mij een efficiënte en rationale benadering. Ik zou niet weten waarom je dat niet zou doen. Doen ze in Delft ook. Ze kijken wat een ingenieur nodig heeft in zijn werk en daar stellen ze een opleiding op in.
Van Dantzig heeft bij diverse gelegenheden uitgelaten over de maatschappelijke betrokkenheid van de GGZ. Eén van die gelegenheden was wat in Nederland de domeindiscussie is gaan heten: wat hoort tot het domein van de geestelijke gezondheidszorg en wat niet? Anders geformuleerd: wat wordt betaald vanuit de openbare middelen en wat niet? Deze discussie is een paar jaar opnieuw begonnen met een artikel van Höppener, waarin hij, voorzitter van de Raad van Bestuur van onder andere een drietal psychiatrische ziekenhuizen, pleitte voor een scheiding tussen harde en zachte psychiatrie. De harde psychiatrie (schizofrenie, depressie, persoonlijkheidsstoornissen) staat op de eerste plaats en komt in aanmerking voor financiering vanuit de openbare middelen; de tweede soort, de meer neurotische stoornissen, kunnen mensen onderling oplossen, en de overheid hoeft dan ook niet mee te betalen aan de oplossing ervan. Naar aanleiding van een vraag of psychotherapeuten een maatschappelijke opdracht hebben, komt Van Dantzig onder andere terug op deze domeindiscussie.
Psychotherapie is een heel merkwaardige wetenschap. Geneeskunde gaat altijd nog over het aspect dat alle mensen gemeenschappelijk hebben, het lijf. Mijn lever is gelijkwaardig van die van een ander. Maar psychotherapie gaat nu juist over de individuele, situatieve beleving. We zijn allemaal mensen, maar elk mens heeft een heel eigen geschiedenis, hij is door deze ouders grootgebracht, hij heeft deze onderwijzer en deze vriendjes gehad en dat heeft hem gevormd. Je exploreert altijd het individuele universum. Dat is het bijzondere eraan.
Het is ook een gebied van de werkelijkheid waar nog nooit iemand naar gekeken heeft. Dat heeft mij in de psychoanalyse zo gefascineerd. Het individu is nog nooit bekeken op wat hem tot individu maakt. Deze moeder, deze vader – dat heeft zijn affectieve reactie bepaald, dat heeft zijn interpretatie van de wereld tot stand gebracht. Dat heeft gemaakt dat hij bij een baas dit voelt of dat voelt; dat het woord vrouw dit betekent of dat betekent. In de publieke sfeer wordt die betekenis geacht voor iedereen hetzelfde te zijn. Als het gaat om vrouwen, dan heb je daar respect voor, je kunt er seksuele omgang mee hebben, noem maar op. Maar dat een vrouw voor sommigen een veeleisend monster is, waardoor ze altijd verscheurd zullen worden tussen verlangen daarnaar en vluchten ervoor, en tussen een vrouw kiezen en dan meteen vreemd gaan, daar is nog nooit naar gekeken. Als je daar naar gaat kijken dan zie je dus de individuele uitsplitsing van al die culturele determinanten in die ene mens. Heel fascinerend.
Maatschappelijk gezien was er diezelfde fascinatie in de jaren zestig en zeventig. Het is natuurlijk heel belangrijk om bij al die verhalen over de psychotherapie van toen je te realiseren dat het toen een schitterende tijd was. Je had de cultuur mee. Mensen waren buitengewoon geïnteresseerd in het innerlijk leven, de schaamtegrens werd geweldig verschoven. Die revolutie van de jaren zestig, daar was de psychotherapie een uiting van en een factor in. Door de bijstandsregeling was er geld in overvloed, er was een toeloop van begaafde kandidaten om psychotherapeut te worden. Het was een grabbelton van schatten. En dan zat ik ook nog in een gelukkige positie: directeur van het imp, hoofd polikliniek, vice-voorzitter van de nvagg. Ik kwam overal. We zaten op de top van de golf. Andere mensen hadden altijd het idee dat ik de boot bestuurde, maar ik voelde me meer een stuk hout op de golven dat werd meegevoerd.
Dat is nu wel anders. Neem nu die hele domeindiscussie, ik vind het te betreuren dat die begonnen is door een medicus. Voor het eerst sinds de mens rechtop is gaan lopen, worden de laatste dertig jaar zijn psychische klachten zichtbaar . Het wordt nu pas duidelijk hoeveel ellende er is in de privé-sfeer en hoezeer de publieke sfeer zich heeft afgeschermd voor hoe het nu werkelijk met mensen gaat. En dan komt iemand vertellen dat het gewone levensproblemen zijn die je als vanzelfsprekend met je vrienden moet oplossen.
De hele discussie gaat in wezen over geld, honden die om een been vechten. Het is eigenlijk schandalig dat de domeindiscussie een serieus onderwerp van gesprek wordt. Ik vind het betreurenswaardig dat binnen de ggz zo'n discussie wordt aangezwengeld, in plaats van dat we gezamenlijk politieke actie voeren voor meer geld. Want we praten over ernstig, soms extreem lijden van zeer veel mensen.
Daarbij word ik zo gefrappeerd door het verschil in reacties op misstanden in de publieke en in de privé-sfeer. Het gaat altijd over individuele excessen, zoals over die man die in Leeuwarden op straat is doodgeslagen, maar het gaat nooit over de 50 kinderen in de privé-sfeer, die jaarlijks door mishandeling om het leven komen. Daar wordt veel minder over gesproken. Dat is het fundamentele probleem van de geestelijke gezondheidszorg. Tot nu toe werden deze problemen zogenaamd opgelost door ze tot de privé-sfeer te rekenen. Maar als je het daar uit haalt, dan krijg je een hele nieuwe politieke opgave.
Om daar uit te komen, is uiteindelijk een andere cultuur nodig. Als psychotherapeuten hun eigen belang goed verstaan, dan gaan ze zich ook politiek profileren. Ik weet, ik ben de enige in Nederland die dit al jaren roept en ik word langzaam een beetje een zonderling: daar heb je hem weer. Maar ik weet wel waar ik het over heb. En het Nationaal Fonds Geestelijke Gezondheid en GGZ Nederland zijn nu ook met dit probleem bezig. Om het op de politiek agenda te krijgen. Daarom is het zo belangrijk dat die domeindiscussie niet terugkeert. En het laureaat van het Nationaal Fonds, dat mij toegedacht is, is daarom niet alleen een persoonlijke voldoening, maar ook een erkenning van mijn politieke standpunt.
Psychotherapie is nog steeds een vak dat politiek bevochten moet worden. Dat heeft ook een ideologische missionarissenkant, of zo je wilt een zendingskant. Daar herken ik ook mijn sociaal-democratische afkomst in. Die had natuurlijk ook een ideologische bevlogenheid, en die was nodig om wat aan al die reële problemen te doen: moeders die hun kinderen niet te eten konden geven, mensen die werkloos werden en maatschappelijk ogenblikkelijk gedegradeerd waren, oude mensen die door hun kinderen verzorgd moesten worden en dat verschrikkelijk vonden. Allemaal omdat de maatschappij geen hand naar ze uitstak. Om daar wat aan te doen, daar was ideologische bevlogenheid voor nodig, omdat het toch niet te verwezenlijken leek. In die fase zijn we nu ook met de psychotherapie of met de hele geestelijke gezondheidszorg. Die spanning ken ik van mijn jeugd af. Daarom ben ik mijn boodschap zo blijven roepen. De sociaal-democratie is dan in zoverre gelukt dat in ieder geval ik erdoor geconditioneerd ben.
Ik ga dan ook nog even door met roepen, al zijn er tekenen dat er ook structurele politieke actie wordt voorbereid. Het is echt belangrijk. We zouden het maatschappelijk besef moeten ontwikkelen dat ernstig geestelijk lijden te vergelijken is met ernstig lichamelijk lijden. Zelfs met verschrikkelijk lichamelijk lijden. Al die volwassen patiënten hebben allemaal een geschiedenis die in hun jeugd begonnen is, ze komen allemaal uit op een bepaalde manier disfunctionele gezinnen.
We hebben tot nu toe al die problemen min of meer opgelost door psychische problemen te beschouwen als problemen van het individu. Maar als je het individuele lijden in zijn relationele en maatschappelijke context plaatst, krijg je een heel ander perspectief.
De geneeskunde heeft op het gebied van het lichamelijk lijden heel wat tot stand gebracht, voor het materieel bestaan is een begin gemaakt, nu zijn we eraan toe aan om iets voor het gevoelsleven tot stand te brengen. En daarmee ook voor menselijke relaties. Al die mensen die gaan trouwen, hopen dat het heerlijk zal worden. En binnen de kortste keren zitten ze in de grootste ellende omdat ze elkaar niet begrijpen.
En daar is echt heel veel aan te doen.