Non, disais-je, ....., ce n'est qu'en français
qu'il pouvait mourir dans les bras de Marguerite Steinheil.
Makine, Le Testament Français (1995, p. 103)
Het werken met patiënten uit een ander land en met een andere culturele achtergrond dan de Nederlandse, is lange tijd een marginale bezigheid geweest in de geestelijke gezondheidszorg. Het aantal buitenlanders dat hulp zoekt, stijgt echter zodanig dat veel hulpverleners te maken krijgen met anderstalige patiënten. In zo'n geval is het werken met een tolk vaak noodzakelijk om communicatie mogelijk te maken. In Canada wordt het inschakelen van een tolk zelfs gezien als een van de fundamentele rechten van de mens (Saldov & Chow, 1994). In Nederland schrijft de wet in een aantal gevallen de inschakeling van een tolk voor, bijvoorbeeld bij een rechtszaak wanneer de verdachte het Nederlands niet voldoende beheerst (Jansen, 1995). Bij justitieel vooronderzoek is dit echter weer niet verplicht.
In de gezondheidszorg er is ook geen verplichting, maar wordt het inschakelen van een tolk wel wenselijk geacht. Een tolk kan persoonlijk aanwezig zijn bij het gesprek, maar het is ook mogelijk dat de tolkdienst per telefoon wordt verricht.
Het werken met een tolk heeft invloed, zowel op de werkrelatie tussen therapeut en cliënt, als op de inhoud en de structuur van het gesprek. Hieronder beschrijf ik aan de hand van literatuur en van mijn eigen ervaringen en die van anderen hoe deze invloed zich manifesteert en hoe hier in de praktijk het beste mee wordt omgegaan. Een aantal algemene aspecten van het tolken is relevant voor zowel persoonlijk aanwezige tolken als voor het telefonisch tolken. Overigens beperkt dit artikel zich tot die situaties waarin de tolk persoonlijk aanwezig is.
Het tolken in de non-profitsector wordt aangeduid met de term «community interpreting». Het onderscheidt zich van het tolken op bijvoorbeeld congressen en bij de rechtbank. Zowel voor congrestolken als voor gerechtstolken bestaan officieel erkende opleidingen, maar voor community interpreting is dit nog niet het geval. Community interpreting wordt al sinds mensenheugenis gedaan, maar is als professie pas sinds kort in opkomst (Mikkelson, 1996).
In 1995 vindt in Canada het eerste internationale congres over community interpreting plaats. Hier is een eerste aanzet gegeven tot de professionalisering van het vak van community interpreter (Carr, Roberts, Dufour & Steyn, 1997). Professionalisering wil zeggen dat er onder andere wordt gestreefd naar erkenning van het vak van community interpreter met een opleiding en een beroepscode die de kwaliteit en de onafhankelijkheid van deze tolken garandeert.
In Nederland is deze tak van het tolkenvak ondergebracht bij zes Tolkencentra. Deze centra worden gefinancierd door diverse Nederlandse ministeries en zij verlenen hun diensten gratis aan hulpverleners in de sociale sector. Er bestaat weliswaar (nog) geen opleiding tot community interpreter, maar de tolken die in het bestand van de Tolkencentra zijn opgenomen, zijn getoetst op onder andere hun kennis van het Nederlands en hun houding als tolk. Het begrip tolkhouding omvat behalve een aantal vertaaltechnische richtlijnen, zaken als neutraliteit en onpartijdigheid, terwijl ook de geheimhoudingsplicht er in is vastgelegd (Tolkencentrum Gelderland, 1993).
De eerste vraag die gesteld moet worden, wanneer de noodzaak van het inschakelen van een tolk aan de orde is, is wie hiervoor gevraagd wordt. Behalve in noodgevallen, is het onverstandig hiervoor een familielid, een begeleider of een collega te benaderen. Haffner (1992) beschrijft hoe een zevenjarig meisje wordt gebruikt als tolk in een gesprek waarin de gynaecoloog aan haar moeder uitlegt dat het ongeboren kind is overleden. Wanneer er later toch een tolk binnenkomt, zegt het kind: «Ik kon mijn moeder niet alles uitleggen wat de dokter zei». Het meisje kan dit hebben bedoeld als: «Mijn talenkennis schiet te kort om alles te vertalen.» Zij kan echter ook bedoelen: «Ik kan dit slechte nieuws niet aan mijn moeder overbrengen.» Om beide redenen is het duidelijk dat een kind een dergelijke verantwoordelijkheid niet moet dragen. Ook voor volwassen familieleden kan het overigens lastig zijn om de rol van tolk op zich te nemen. In hun bijzijn voelt de patiënt zich niet altijd vrij om vertrouwelijke informatie te geven.
In de gezondheidszorg gebeurt het nog weleens dat bijvoorbeeld een arts of verpleegkundige van buitenlandse afkomst wordt gevraagd als tolk op te treden. Al gelden de hierboven genoemde bezwaren dan in mindere mate, er treedt toch rolverwarring op. In de praktijk blijkt dat een hulpverlener die als tolk optreedt, de neiging heeft niet alleen als tolk maar ook als hulpverlener op te treden (Price, 1975). Wanneer hier vooraf geen goede afspraken over zijn gemaakt tussen hulpverlener en tolk, wordt het onduidelijk wie welke rol en functie heeft. Vanwege dit soort complicaties bij het inschakelen van niet getrainde tolken wordt de behoefte aan professionalisering van de tolken in de non-profitsector gevoeld.
Een tolk die beide talen goed beheerst en die zich houdt aan de tolkhouding, biedt de grootste kans op een goede vertaling. Een goede vertaling wil niet zeggen dat de tolk letterlijk vertaalt wat de gesprekspartners zeggen. Ook behoeft de positie van de tolk in de therapeutische praktijk nadere uitleg.
Therapeuten die voor het eerst een tolk inschakelen, verwachten dat de tolk gewoon vertaalt wat er wordt gezegd. Zo eenvoudig is dit echter niet.
Vertaalwetenschappers hebben weliswaar nog nooit het vertaalproces in de psychotherapeutische gesprekken onder de loep genomen, maar er zijn algemene vertaalwetenschappelijke inzichten en onderzoeken op aanpalende werkterreinen van tolken waaruit belangrijke aandachtspunten voor de psychotherapeutische gespreksvoering zijn op te maken.
Descriptieve studies op het gebied van gerechtstolken tonen aan dat er meer aan de hand is dan het verschil tussen een goede en een slechte vertaling. Jansen (1995) gaat er van uit dat elke vertaling resultaat is van een interpretatieproces door de tolk. Bij dit interpretatieproces laat de tolk zich leiden door sociale en culturele conventies en door zijn persoonlijke kennis, verwachtingen en houding. Een neutrale vertaling bestaat niet. De tolk kan uiteraard niet vooruit zien in de gedachten van de persoon van wie hij de woorden moet vertalen, maar hij heeft wel zijn eigen verwachtingen over de wijze waarop het gesprek zal, of volgens hem zou moeten verlopen.
Eigen associaties van de tolk en processen van selectieve perceptie en cognitieve dissonantie spelen vervolgens een rol in de woordkeus van de tolk. Jansen (1995) haalt gedetailleerd onderzoek aan waaruit blijkt dat formuleringen worden veranderd en dat de emotionele lading van iemands woorden wordt gereduceerd. Vaak worden, meestal om economische redenen, delen van de tekst weggelaten of wordt er samengevat. De normen die de tolk hierbij volgt (de vertaalstrategie), zijn niet alleen aan de persoon van de tolk en zijn culturele achtergrond gebonden, maar reflecteren ook de normen en regels van het instituut waarmee de tolk zich identificeert.
Letterlijk vertalen
In de vertaalkunde is bekend dat er niet zoiets bestaat als een eenduidige relatie tussen een woord en datgene waar het naar verwijst, net zomin als er zo'n relatie bestaat tussen een woord in de ene en een woord in een andere taal (Van Leuven-Zwart, 1992). De Saussure gaat er in zijn taaltheorie van uit dat de relatie tussen woordbeeld en concept, tussen signifiant en signifié, arbitrair is, dat wil zeggen niet berust op een natuurlijke maar op een conventionele band (Mooij, 1987). Die conventionele band is cultureel bepaald, of zelfs: is cultuur. Dankzij het feit dat er gebieden zijn waarop talen met elkaar overeenkomen – en sommige talen vertonen meer overeenkomsten met elkaar dan andere – is het überhaupt mogelijk om vertalingen te maken. Dit betekent dat een vertaler altijd een keuze moet maken tussen een aantal mogelijke vertalingen en moet bepalen aan welke aspecten van de tekst hij de voorkeur geeft (Langeveld, 1986). De aandacht kan uitgaan naar de inhoud van het gezegde in de brontaal, of naar de stijl, de vorm van wat er gezegd wordt. Wanneer gesteld wordt dat de tolk moet vertalen wat er wordt gezegd, wordt meestal bedoeld dat de inhoud van het gezegde moet worden weergegeven. Wanneer de tolk dit letterlijk zou doen, dat wil zeggen wanneer hij voor elk afzonderlijk woord een letterlijke vertaling zou leveren, zou er in de doeltaal een onbegrijpelijke woordenbrij ontstaan. De tolk moet de tekst in de doeltaal omzetten. Hij moet zich hierbij houden aan de regels die de grammatica van de doeltaal voorschrijft en hij heeft te maken met de beperkingen die het lexicon van de doeltaal hem oplegt. Het is daardoor nooit mogelijk om een letterlijke vertaling te geven. De tolk zal moeten overbrengen wat er in de brontaal wordt bedoeld.
Betekenis
Het weergeven van de bedoeling van iemands woorden is gecompliceerd. Vertaalwetenschappers hanteren een scala aan termen waarmee de verschillende vormen van overeenkomst tussen de tekst in de brontaal en die in de doeltaal worden aangeduid. Hale (1997) noemt een vertaling accuraat wanneer de woorden in de doeltaal dezelfde reactie oproepen als de woorden in de brontaal doen. Om dit te bereiken moet de tolk kunnen begrijpen welke betekenis de spreker bedoelt binnen een bepaalde context. Dat het niet vanzelfsprekend is dat een tolk de bedoeling van de spreker zonder meer begrijpt, wordt aangetoond in een aantal gedetailleerde onderzoeken van transcripties van op band opgenomen gesprekken (Launer, 1978; Hale, 1997; Wadensjö, 1997). In deze transcripties laten de auteurs zien dat kleine verschuivingen in de vertaling tot aanzienlijke veranderingen leiden in de betekenis, zoals door de spreker bedoeld.
In een politieverhoor bijvoorbeeld probeert de ondervrager door steeds iets anders geformuleerde vragen de verdachte vast te pinnen op een bepaalde versie van het gebeuren. Doordat de tolk de nuances in de vragen niet vertaalt, lijkt het voor de verdachte echter alsof dezelfde vraag steeds wordt herhaald. Hij kan hierdoor ook steeds hetzelfde antwoord herhalen en hij krijgt de gelegenheid om aan de greep van het verhoor te ontsnappen (Wadensjö, 1997).
De functie van een vraag in een verhoor is niet zozeer dat er nieuwe informatie op tafel komt, maar dat de verdachte bepaalde uitspraken doet. Wanneer de tolk niet op de hoogte is van deze bedoeling, zal de vertaling daar ook niet op gericht zijn. In het psychotherapeutische gesprek is de bedoeling van vragen meestal ook niet dat deze nieuwe informatie moeten opleveren voor de therapeut. De functie is veeleer dat een denkproces op gang wordt gebracht bij de patiënt waardoor hij inzicht verwerft in zijn eigen denkwereld. Zowel in het verhoor als in het psychotherapeutisch gesprek wordt taal met een specifiek doel strategisch aangewend. Hale en Wadensjö laten zien dat deze strategieën in het verhoor door de tolk kunnen worden gefrustreerd wanneer de tolk niet op de hoogte is van deze specifieke bedoeling. In psychotherapeutische gesprekken spelen vermoedelijk gelijksoortige processen een rol. Het opnieuw verwoorden van ervaringen en gevoelens is vaak van grote therapeutische waarde. Hierbij spelen nuanceverschillen tussen synoniemen een belangrijke rol. Wanneer de tolk deze nuanceringen niet volgt gaat de kracht van de interventie verloren. Het gevolg is dat er snel in her-halingen wordt getreden en dat er geen verdieping van het gesprek ontstaat.
Spreekstijl
Terwijl het niet mogelijk is om de inhoud precies weer te geven komt, met de hierboven beschreven gevolgen, het aspect van vorm en stijl nog sterker in het gedrang. Hoe moeilijk het is om een vertaling te geven die recht doet aan zowel vorm als inhoud, blijkt bijvoorbeeld uit het verslag van Rutger Kopland (Van den Hoofdakker) over enkele vertaalsessies in Polen waarin zijn gedicht Jonge Sla onder het mes werd genomen (Kopland, 1997). Uren werk in groepsverband levert uiteindelijk een enkele Poolse versie op waar iedereen het redelijk over eens is.
De relatie met de literaire vertaling is hier relevant. Immers «literature, psychiatry, and psychology share the subject matter of the human emotions and the private life of the mind [...]» (Blumenthal, 1995, p. 29). Volgens Freud hebben dichters en schrijvers een speciale relatie met het onbewuste. Holm-Hadulla (1996) spreekt in dit verband van een parallel tussen de constructie van de werkelijkheid in het literaire en die in het psychotherapeutische proces. Zowel in de literaire als in de psychotherapeutische vertaling gaat het om de betekenis, waarin begrepen de connotatie van het woord en de associaties die met bepaalde woorden gepaard gaan. Connotatie en associaties zijn maatschappelijk, cultureel en individueel bepaald en tegelijkertijd geven ze een ingang tot de ontdekking van onbewuste processen. Deze betekenis wordt voor een belangrijk deel ontleend aan specifieke woordkeus en aan stijlaspecten. Zo beschouwd staat de tolk voor een bijna onmogelijke opgave.
Verborgen bedoeling
Wil een tolk kunnen vertalen, dan moet hij eerst vaststellen wat hij denkt dat de spreker bedoelt. Hoe dit proces precies verloopt, is onduidelijk. De tolk laat bij dit interpretatieve werk zijn eigen normen en waarden, waarvan hij zich slechts gedeeltelijk bewust zal zijn, een rol spelen. Om deze redenen wijst Yahyaoui (1988) het werken met tolken geheel af. Hij stelt dat wanneer de therapeut met een tolk werkt, hij per slot van rekening niet weet of hij de belevenissen en gedachten van de tolk of die van de patiënt behandelt. Dit is wel een extreme stellingname. Ook in monolinguïstische gesprekken vinden tenslotte interpretatieprocessen plaats en kan er dus gesteld worden dat in elk gesprek de gesprekspartners uiteindelijk niet weten of zij over hetzelfde spreken. Toch blijken mensen in de praktijk met elkaar te kunnen communiceren en tot zodanig onderling begrip te kunnen komen dat ze constructief met elkaar kunnen omgaan. Ook in een gesprek met de hulp van een tolk blijkt dit te kunnen.
Wel is het inderdaad lastig om de juiste woorden te vinden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat tolken tijdens het gesprek regelmatig met de patiënt en met de hulpverlener overleggen over wat de spreker zojuist precies bedoelde. Wanneer de patiënt het Nederlands een beetje beheerst, of wanneer er een derde taal is (bijvoorbeeld Engels of Frans), die als intermediair kan fungeren, ontspint zich vaak een driehoeksdiscussie waarin gezamenlijk wordt gezocht naar de bedoeling, de betekenis en de juiste woorden daarvoor, in welke taal dan ook. Deze gezamenlijke inspanning schept een verbondenheid waarin de wil om elkaar te begrijpen duidelijk naar voren komt. De patiënt en de therapeut moeten hun gedachten expliciet en op verschillende manieren verwoorden. De tolk is hierbij geen neutrale partner, maar een actieve deelnemer aan het gesprek.
Vrije associatie
Het spontane verloop van het gesprek wordt verstoord wanneer de tolk telkens moet vertalen. Verbale associaties, die de therapeut op het spoor kunnen brengen van nog onbewuste verbanden, gaan verloren. In een literaire vertaling kan de vertaler dagen of weken broeden op de juiste weergave van een bepaalde strofe, in een ad-hoc-vertaling gaat een niet alledaagse zegswijze of een semantische associatie bijna altijd verloren. De processen van vrije associatie en de hiermee samenhangende regressie worden bemoeilijkt door de structuur die door het werk van de tolk aan het gesprek wordt opgelegd. Hier komen echter andere communicatiemogelijkheden voor in de plaats. Het volgende voorbeeld illustreert dit.
”Verschillende tolken hebben mij erop gewezen dat een bepaalde patiënte van mij zich heel poëtisch uitdrukt. Van haar taal begrijp ik niets, hoewel het woord metafora me plots bekend voorkomt. Beide tolken worstelen met de vertaling, die vaak in de volgende vorm tot me komt: «Ik snap niet goed wat ze zegt. Ik denk dat ze bedoelt te zeggen ... [overlegt met patiënte, voor mij onverstaanbaar]. Ja, ik denk wel dat dat klopt; ze wil er ook een gevoel van eenzaamheid mee uitdrukken.» Dit laatste leg ik aan de patiënt voor: «Ik begrijp dat je je eenzaam voelt.» Vervolgens deel ik met haar de informatie die de tolk me gaf. «De tolk zegt dat je in zulke mooie bewoordingen spreekt, het is jammer dat ik dat niet goed kan volgen.» Patiënte zegt vervolgens dat ze altijd veel heeft gelezen en dat ze daar veel wijsheid van heeft opgestoken. Helaas wil het met dat lezen op het ogenblik niet zo goed vlotten, enzovoorts.“
Hoewel dit gesprek duidelijk anders verloopt dan wanneer ik haar direct had kunnen verstaan en had kunnen reageren, hebben we wel degelijk een gesprek vol betekenis. Ik kan mijn waardering laten blijken voor haar mooie taalgebruik. Uit de wijze waarop ze me vervolgens stralend aankijkt blijkt duidelijk dat deze boodschap goed overkomt. Haar taalgebruik is iets goeds uit het verleden dat voor haar nog steeds waarde heeft. Communicatie en meta-communicatie lopen door elkaar en zorgen voor een gevoel van saamhorigheid. Tegelijkertijd wordt er ook op inhoudsniveau betekenisvol gecommuniceerd.
Gesprekstechnische aanpassingen
Een tolk maakt het mogelijk dat mensen die elkaar anders helemaal niet zouden verstaan, tot een zeker begrip van elkaars woorden komen. Dat er onvolkomenheden optreden in het vertaalproces, doet er weinig aan af. Wel is het belangrijk te weten dat de hierboven beschreven factoren in het gesprek een rol spelen. Spraakverwarring, onbegrip, het gevoel langs elkaar heen te praten, kunnen heel goed te maken hebben met subtiele vertaalproblemen zonder dat de tolk echt fouten maakt. Het is dan vaak raadzaam het onderwerp even te laten rusten. In een andere context, of met een andere tolk, lukt het vaak ineens wel om duidelijkheid te verkrijgen.
Het is goed ruimte te geven voor meta-communicatie tijdens het gesprek, zoals ik hierboven beschreven heb. Ook kan de therapeut problemen voorkomen door zijn taalgebruik aan de situatie aan te passen. Bijvoorbeeld door de tolk na elke twee of drie zinnen de gelegenheid te geven te vertalen. Hoe langer de tekst die de tolk moet onthouden, hoe groter de kans is dat hij stukken inkort of weglaat of dat hij de volgorde verandert waarin de dingen gezegd worden. Wanneer de therapeut belang hecht aan het gebruik van een specifiek woord, of het woordgebruik van de patiënt wil overnemen, kan hij de tolk hierop wijzen, bijvoorbeeld door er de nadruk op te leggen.
Uit het voorafgaande zou kunnen worden geconcludeerd dat tolken die in de geestelijke gezondheidszorg werken, bekend moeten zijn met de specifieke gesprekstechnieken die door hulpverleners worden gehanteerd. Er is een aantal artikelen verschenen waarin er dan ook voor gepleit wordt dat de tolk geschoold is in hulpverleningstechnieken van het sociaal werk, de psychotherapie en de psychiatrie, zodat hij zelfs de rol van cotherapeut op zich zou kunnen nemen (Baker & Briggs, 1975; Freed, 1988; Hatton, 1992; Hatton & Webb, 1993; Pentz-Moller, Hermansen, Bentsen & Hogaard-Knudsen, 1988; Pentz-Moller & Hermansen, 1991a, 1991b; Roeder, 1995; Westermeyer, 1990). Hij zou zelfs de rol van cotherapeut op zich kunnen nemen. Bovengenoemde auteurs zijn er ook voorstander van dat de tolk vooraf wordt ingelicht over de aard van het gesprek en dat het gesprek na afloop met de tolk wordt geëvalueerd. Als probleem wordt hierbij gesignaleerd dat de patiënt het gevoel kan krijgen dat de tolk en de therapeut een coalitie vormen (Phelan & Parkman, 1995). Ook blijkt uit, zeer kleinschalig, onderzoek (Price, 1975) dat een tolk die ook als hulpverlener is geschoold, de neiging heeft de vertaling om te buigen in de richting van zijn eigen ideeën over hoe de hulpverlening moet verlopen.
”Een tolk die zelf een studie in een van de gedragswetenschappen volgt, vertrouwt mij toe dat hij zich in zijn beginjaren als tolk veel vrijheden permitteerde. Vaak doorzag hij al welke kant de therapeut op wilde met zijn vragen, en hij vertaalde ze dan alvast maar in deze richting. Ook begreep hij soms heel goed wat de patiënt eigenlijk bedoelde en hij gaf dan zijn interpretatie als vertaling aan de therapeut door. Hij schiep zodoende een beeld van de patiënt dat niet strookte met de werkelijkheid: de mogelijkheid tot reflectie en verbalisering die door de therapeut werd ingeschat, bleken die van de tolk te zijn en niet die van de patiënt.“
Tegenover de voorstanders van scholing van tolken in hulpverleningstechnieken, staan anderen die benadrukken dat de tolk zich afzijdig moet houden van het hulpverleningsproces en zich moet beperken tot het zo accuraat mogelijk weergeven van wat er wordt gezegd (Acosta & Cristo, 1981; Garcia-Peltoniemi & Egli, 1988). Dit is ook de mening van de Nederlandse Tolkencentra. Er wordt hierbij niet aangegeven of het daartoe noodzakelijk is dat de tolk op de hoogte moet zijn van de specifieke therapeutische gesprekstechnieken.
De hier genoemde auteurs baseren hun aanbevelingen op hun eigen indrukken. Beide standpunten hebben voor- en nadelen. Bij gebrek aan uitgebreid en systematisch onderzoek waarin deze werkwijzen met elkaar worden vergeleken is het moeilijk aan te geven wat nu de beste manier van werken is. Gegeven het feit dat in de hulpverlening meestal wordt gewerkt met tolken van de Nederlandse Tolkencentra, krijgt de tolk in de praktijk de rol van vertaler waarbij hij zich afzijdig houdt van het hulpverleningsproces.
Een belangrijk aspect van psychotherapie is de werkrelatie die tussen therapeut en patiënt wordt opgebouwd. Wanneer het gesprek met de hulp van een tolk wordt gevoerd, is er in zekere zin geen sprake meer van individuele therapie. In plaats van een duo zit er een trio in de kamer en er moet dus rekening gehouden worden met processen die bekend zijn uit de groepsdynamica en de systeemtheorie.
Net als bij groepstherapie, worden processen van overdracht en tegenoverdracht verdeeld over meerdere personen. De tolk vertegenwoordigt meestal de cultuur van de patiënt; hij is degene die begrijpt wat de patiënt vertelt en die het tegen een culturele achtergrond kan plaatsen en de therapeut is degene aan wie dit allemaal moet worden uitgelegd. Uit ervaring blijkt dat de patiënt de tolk vaak ziet als bondgenoot die aan de therapeut de oprechtheid van zijn gevoelens en de urgentie van zijn problemen moet verklaren, waardoor de therapeut zich buitengesloten kan voelen. Dimitrova (1997) daarentegen laat in haar analyse van enkele arts-patiënt-gesprekken met een tolk zien dat de arts in sterke mate bepaalt wanneer de tolk zijn zegje mag doen. De arts onderbreekt de tolk ook, terwijl de patiënt dit niet doet. Zij speculeert dat op deze wijze de al bestaande ongelijke verhouding tussen arts en patiënt wordt versterkt.
De officiële tolkhouding schrijft weliswaar voor dat tolken zich neutraal moeten opstellen, maar het komt in de praktijk vaak voor dat tolken hetzij de kant van de patiënt hetzij die van de therapeut kiezen. Veel tolken zijn zelf als vluchteling naar Nederland gekomen. Het is dan ook te begrijpen dat zij zich soms meer dan professioneel verstandig is identificeren met de patiënt. Maar het omgekeerde komt voor: de tolk die zich geheel aan de zijde van de therapeut schaart.
Soms ontstaat er een hechte band tussen tolk en patiënt. De patiënt heeft het gevoel dat alleen deze tolk goed kan weergeven wat hij bedoelt en voelt zich alleen bij deze tolk vrij om te zeggen wat hij wil. De patiënt beroept zich hierbij vaak op vertrouwen en voert aan dat hij weet of vermoedt, dat een andere tolk te veel praat en dat hij geen belangrijke dingen zal zeggen wanneer zijn eigen vertrouwde tolk er niet is. Het is niet altijd mogelijk om in te schatten of dit vermoeden reëel is of dat het om ageren gaat. Voor de tolk kan dit een grote belasting betekenen, zoals het volgende voorbeeld laat zien.
”Wij volgen in Phoenix meestal de voorkeur van de patiënt, wanneer die wordt uitgesproken. Dit leidt soms wel tot problemen. Zo raakte een tolk die werd uitverkoren, zeer geïnvolveerd in de problematiek van de patiënt. Deze tolk liet aan de hulpverleners merken dat ze veel moeite had met het verwerken van de informatie die ze te horen kreeg en vertelde zich machteloos te voelen. Ze wilde echter niet van wijken weten, tot ze uiteindelijk overspannen raakte en met ziekteverlof ging. Toen er noodgedwongen toch een andere tolk werd ingeschakeld, bleek dit geen grote problemen in de gesprekken met de patiënt op te leveren.“
Het is in dit soort gevallen raadzaam in ieder geval met de tolk te overleggen of hij de psychische en praktische belasting aankan. Is dit niet het geval, dan moet er een andere oplossing worden gezocht.
Vanuit het perspectief van de therapeut betekent het werken met een tolk in essentie een krenking: de therapeut is niet langer de enige persoon op wie de patiënt zich richt, hij moet de aandacht delen met de tolk. Bovendien wordt de therapeut op de vingers gekeken, iets wat een individueel therapeut niet gewend is. Soms kent de tolk de patiënt al uit een andere situatie. Hij heeft bijvoorbeeld ook voor deze persoon getolkt bij het justitieel gehoor of bij andere hulpverleners. De tolk weet dan soms al meer van de achtergrond van de patiënt dan de therapeut. De therapeut kan hierop reageren met sterke tegenoverdrachtsgevoelens. Zo kan het gebeuren dat hij zich laat (af)leiden door wat hij denkt dat de tolk van hem verwacht of dat hij de regie van het gesprek geheel uit handen geeft.
Baxter en Cheng (1996) passen de terminologie van de basic assumptions van Bion (1961) toe op de gesprekken met een tolk. Zij gebruiken het begrip paarvorming (pairing) voor deze coalitievorming. De therapeut die de invloed van de tolk als een krenking ervaart, kan als reactie de constructieve samenwerking met de tolk tegenwerken en zo paarvorming tussen tolk en patiënt in de hand werken.
De rol van actieve luisteraar is een belangrijk middel waarmee de werkrelatie wordt gevestigd. Dimitrova (1997) heeft bestudeerd hoe deze in het tolkengesprek wordt vormgegeven. Ze onderzoekt hiervoor het proces van het geven en krijgen van feedback. Ze concludeert dat er in het tolkengesprek meer mogelijkheden zijn om feedback te geven dan wanneer er geen tolk aanwezig is. Er kan namelijk direct worden gereageerd (mm, of uh zeggen, instemmend of afkeurend het hoofd bewegen) wanneer de gesprekspartner spreekt, maar ook nog eens wanneer de tolk spreekt.
De kans op misverstanden is echter groot. De brontekst kan verkeerd begrepen worden en dan wordt er een onbedoelde feedbackreactie gegeven. Feedback op de tekst van de tolk kan niet of niet goed opgepikt worden door de gesprekspartner, bijvoorbeeld omdat de tolk de volgorde verandert van wat er wordt gezegd, of omdat de te vertalen tekst zo lang is dat het lastig is in te schatten op welk stuk van de tekst de gesprekspartner reageert. Dimitrova pleit er dan ook voor de stukken tekst die door de tolk moeten worden vertaald, kort te houden.
De tolk zelf zou alleen feedback moeten geven als het gaat om de vraag of hij het gezegde gehoord en begrepen heeft. De ervaring leert echter dat de tolk vaak ook reageert op de inhoud van het gesprek. Zelfs wanneer de tolk zich hierover niet verbaal uit, heeft hij door zijn houding, mimiek of intonatie invloed op het gesprek: de tolk is als persoon aanwezig.
Baxter en Cheng (1996) menen dat een in cultuur verschillende therapeut aan de patiënt mogelijkheden geeft om zich vrij te voelen van zijn eigen sociale en culturele systeem. Hierdoor kan hij bijvoorbeeld makkelijker over deviant gedrag praten. Een tolk uit het eigen land doet dit effect weer teniet. Ook is de tolk er niet, zoals de therapeut, op getraind om te spreken over onderwerpen waar een taboe op rust of die anderszins in de sociale omgang niet makkelijk aan bod komen. Dit kan het voor de patiënt moeilijk maken zich vrij te uiten (Mirdal, 1988).
Om een goede werkrelatie op te bouwen is het de kunst om het driemanschap van tolk, patiënt en therapeut als work group te laten functioneren, om Bions terminologie aan te houden. Tolk, patiënt en therapeut hebben hun eigen rol. Het is belangrijk dat alle deelnemers aan het gesprek hiervan op de hoogte zijn. Een belangrijke bedreiging voor de werkrelatie is pairing, coalities tussen twee gesprekspartners waarbij de derde wordt buitengesloten.
Velen die met tolken werken, hebben de ervaring dat er soms een heel ander beeld van een patiënt ontstaat wanneer er een tolk wordt ingeschakeld, of wanneer er van tolk wordt gewisseld. Sommigen zien dit als een wat verontrustend verschijnsel. Waar blijft immers de professionele deskundigheid wanneer de diagnose verandert als een derde de kamer binnenkomt? Sowieso maakt het al veel verschil of er wel of niet een tolk wordt ingeschakeld. Een patiënt die een teruggetrokken indruk maakt en die nauwelijks communiceert, blijkt een levendig gesprek te voeren met de tolk of via de tolk met de hulpverlener. Het regressieve effect van het zich moeten uitdrukken in een taal die iemand onvoldoende beheerst, moet niet worden onderschat (Akhtar, 1995).
Wanneer een tolk ingeschakeld is, en de patiënt dus geen belemmeringen op het gebied van de taal hoeft te ondervinden, heeft de aanwezigheid van de tolk invloed op wat en hoe er wordt gecommuniceerd. In het therapeutisch gesprek spreken we van de therapeutische realiteit, die wordt vorm gegeven in de interactie tussen patiënt en therapeut. Deze werkelijkheid is een subjectief gegeven, afhankelijk van degenen die interageren. Het is bijvoorbeeld een andere realiteit dan de juridische. Niet alleen de psychoanalytische theorie wijst hierop, ook in het symbolisch interactionisme (Berger & Luckman, 1976; Blumer, 1969; Zijderveld, 1973, 1974) is het gebruikelijk om te onderkennen dat de realiteit meervoudig, caleidoscopisch is en dat de werkelijkheid wordt vormgegeven in communicatie met anderen. In een therapie zonder tolk vormen patiënt en therapeut samen hun beeld van de werkelijkheid. In het gesprek met een tolk wordt de therapeutische realiteit vormgegeven door de drie aanwezigen. Wanneer er van tolk wordt gewisseld, ontstaat er een andere therapeutische realiteit.
Ook in Lacans taaltheorie wordt gewezen op het belang van de ander in communicatie. In het taalsysteem is het taalgebruik van generaties verdisconteerd waardoor men spreekt in bestaande verhalen (discours). Ook is de Ander, als de toegesprokene, als degene die antwoord geeft, altijd in het spel; al is dat soms alleen in gedachten (Mooij, 1987). Het is dus geen wonder dat de hulpverlener een ander beeld krijgt van de patiënt (en waarschijnlijk andersom) wanneer er een andere tolk wordt ingeschakeld. Elk driemanschap is immers een unieke combinatie en creëert zijn eigen realiteit.
Het accent van een tolk verraadt uit welke streek hij komt en dit roept bij de patiënt een bepaalde beleving op. Wanneer een bepaald accent bijvoorbeeld wordt geassocieerd met een bepaalde hem vijandig gezinde bevolkingsgroep of politieke partij, dan kan dit voor vluchtelingen een doos van Pandora zijn.
Een ander aspect is in dit verband ook belangrijk. Ieder persoon heeft een bepaald hem karakteriserend woordgebruik (het idiolect). Elke individuele tolk vertaalt daarom de woorden van de therapeut anders. De formele betekenis van de verschillende vertalingen mag synoniem zijn, de symbolische betekenis, de associaties die het woord oproept, kunnen heel verschillend zijn. Ook dit kan een oorzaak zijn dat een patiënt anders reageert wanneer er een andere tolk meewerkt.
De mogelijkheid bestaat om voor de gesprekken met een patiënt telkens dezelfde tolk te regelen. Het voordeel hiervan is dat tolk, therapeut en patiënt aan elkaar gewend en op elkaar ingespeeld raken. De patiënt weet zijn vertrouwelijke informatie slechts bij deze twee personen bekend.
Er is echter ook een aantal nadelen aan verbonden. Allereerst is er al het praktische probleem van de beschikbaarheid. Daarnaast is de persoonsgebonden invloed van de tolk op het gesprek groot. De voordelen die zijn verbonden met een wisseling van tolk, worden onbenut gelaten.
Er is geen wetenschappelijk onderzoek gedaan waarin het werken met een vaste tolk of met wisselende tolken systematisch met elkaar wordt vergeleken. In de praktijk komt het er dan ook op neer dat elke therapeut hierin zijn eigen keuzes maakt. Hierbij speelt de beoordeling van de vertaalkwaliteiten van de tolk een rol, al is dit een gevoelsmatige kwestie. Minstens zo belangrijk is het gevoel prettig met de tolk te kunnen samenwerken. Het is echter goed bij de beslissing om wel of niet van tolk te wisselen, de bovengenoemde argumenten ook in ogenschouw te nemen.
Een belangrijk fenomeen in inzichtgevende psychotherapie is regressie. Volgens Lacan betekent het intreden van de mens in de talige cultuur een zich onderwerpen aan de regels en geboden van het taalsysteem waarmee de mogelijkheid tot regressie wordt bemoeilijkt. Het verhalen, zoals dat in de therapeutische situatie gebeurt, kan niet anders dan met gebruikmaking van het talige bemiddelingssysteem met zijn preëxistente grammatica, vocabulaire, idioom, passages en verhalen en houdt daardoor onontkoombaar een vervreemding in: er is geen onmiddellijke uitdrukking mogelijk omdat elke uitdrukking (talig) bemiddeld is (Mooij, 1987).
Het proces van vertalen en het introduceren van een tweede taal versterkt deze vervreemding. Daarnaast wordt regressie nog extra bemoeilijkt door de aanwezigheid van een derde persoon, de tolk. Tussen twee mensen is het mogelijk samen te zweren en confessies te doen, kinderlijke gedachten en wensen te uiten, schaamtevolle zaken te bespreken. Met de derde persoon van de tolk, wordt de realiteit binnengehaald in de spreekkamer; de rede overheerst. Voor een belangrijk deel wordt dit bewerkstelligd door het feit dat het proces van vrije associatie wordt verstoord. De weg naar het onbewuste via associaties is versperd en the world of sense blijft de overheersende realiteit in de therapie. De weg naar het onbewuste via de droom is nog wel open. Op deze weg zijn er enkel de belemmeringen van imperfecties in de vertaling, het verlies van de semantische associaties en de beperkingen in het overdragen van symbolische betekenis.
Het komt vaak voor dat een patiënt van buitenlandse origine het Nederlands wel enigszins beheerst, maar niet voldoende om een diepgaand gesprek te voeren. De hulp van een tolk wordt dan ingeroepen, terwijl in de loop van het gesprek blijkt dat de patiënt vaak al direct begrijpt wat de therapeut zegt of dat hij soms zelf een deel van het gesprek in het Nederlands voert. Ook wanneer de tolk wel alles vertaalt en de patiënt zijn eigen taal spreekt, kan de patiënt de boodschap in het Nederlands en in zijn eigen taal volgen. Dit kan heel verrijkend zijn. Elke taal brengt op zijn eigen wijze de wereld in kaart. Vertalingen representeren begrippen die elkaar maar gedeeltelijk overlappen.
De structuralistische taaltheorie gebruikt in dit verband het begrip taalperspectivisme. Hiermee wordt aangegeven dat de taal een wezenlijke en directe invloed heeft op het denken en op de waarnemingswereld, door middel van het lexicon en door zijn grammaticale structuur (Mooij, 1987). In verschillende talen drukken mensen zich niet alleen anders uit, maar ze denken ook anders. Wanneer er aldus sprake is van een multi-linguïstische therapie, wordt er vanuit verschillende kanten een beroep op de patiënt gedaan. In het tweetalige gesprek, zoals met de hulp van een tolk wordt vormgegeven, kan dit als een voordeel worden gebruikt.
Ruiz (1975) rapporteert over zijn werk met groepen tweetaligen en schrijft: «In bilinguals it seemed as though the reaction in English and the reactions in Spanish were from two different persons.» (p. 394). Mirdal (1988), Yahyaoui (1987) en Oquendo (1996) spreken over moedertaal als de eerste taal die iemand heeft geleerd en waarin associatief denken mogelijk is, en die gerelateerd is aan emoties en vroegkinderlijke herinneringen. Daarnaast spreken ze over vadertaal. Dit is een tweede taal die iemand later in zijn leven heeft geleerd en waarin hij meer rationeel, bedacht, gestructureerd te werk gaat. De patiënt zal, door soms naast zijn eigen taal in het Nederlands mee te denken en mee te praten, deze verschillen ervaren en laten zien. Het tweetalige gesprek houdt op die manier ook een verrijking van de therapeutische ervaring in.
Het werken met tolken in psychotherapeutische gesprekken is voor veel therapeuten geen alledaagse bezigheid, die velen bovendien met enige reserve bezien. Het is ook geen geringe ingreep om de communicatie via een derde te laten verlopen in de bij uitstek talige situatie van individuele therapie. Voor elke therapeut die geïnteresseerd is in taal en cultuur is het tegelijkertijd ook een enorme uitdaging die veel bevrediging geeft wanneer er, ondanks de taal- en cultuurverschillen met de patiënt, toch een goede werkrelatie en therapeutisch contact tot stand komt.
Het is een onderwerp dat raakvlakken heeft met vele wetenschappelijke aandachtsgebieden. In het bovenstaande heb ik geput uit wat er over dit onderwerp is verschenen in de psychiatrische en psychotherapeutische vakliteratuur, ik heb een excursie gemaakt naar de (ver)taalwetenschappen en ik heb aansluiting gezocht bij theoretische psychoanalytische beschouwingen over taal en taalgebruik en bij het symbolisch interactionisme.
Bij gebrek aan uitgebreid en systematisch onderzoek van dit soort gesprekken, is het slechts mogelijk om aandachtspunten aan te geven. Er zijn geen feiten bekend die uitspraken onderbouwen over wat nu de beste manier van werken is wanneer een tolk moet worden ingeschakeld. Het grootste deel van de literatuur over de tolk in het psychotherapeutisch gesprek is gebaseerd op persoonlijke ervaringen van de betreffende auteur. Vooral over de rol van de tolk als cotherapeut of als vertaler, lopen de meningen van de diverse auteurs uiteen. Kennelijk hangt veel af van de persoon van de therapeut en van die van de tolk bij het vormgeven van hun samenwerkingsrelatie.
Het (ver)taalwetenschappelijk aspect is wel wetenschappelijk onderbouwd. Een belangrijke notie is dat vertalingen zeer uiteen kunnen lopen zonder dat er sprake is van werkelijke fouten. De persoon van de tolk, zijn taakopvatting en zijn persoonlijke en culturele achtergrond, spelen een belangrijke rol in zijn keuze voor een bepaalde manier van verwoorden.
In het psychotherapeutische gesprek betekent het bovenstaande dat het gesprek voor een belangrijk deel wordt vormgegeven door de tolk en dat de therapeut er rekening mee moet houden dat dit onvermijdelijk gebeurt.
Het is opvallend dat de literatuur over het werken met tolken in de hulpverlening bestaat uit tamelijk geïsoleerde uitingen. Alleen in Canada, een land dat al enkele decennia bekend is met een politiek van de samenleving als kleurrijk mozaïek, is sprake van enige kruisbestuiving tussen auteurs. Het is dan ook niet toevallig dat het eerste congres over community interpreting juist hier is gehouden. In het algemeen kan gesteld worden dat er over dit onderwerp nog weinig intercollegiaal contact bestaat en dat er nog geen intersubjectieve normen zijn ontstaan. Om kort te gaan, er is nog geen collective sense of the profession (Kaasenbrood, 1995) gevormd.
Ook zijn er aandachtsgebieden in dit artikel niet aan de orde gekomen. Zo lijkt het interessant om te onderzoeken wat de cognitieve psychologie en de cognitieve linguïstiek te zeggen hebben over het proces van vertalen bij de tolk. Ook is het nodig dat het gesprek met een tolk gespreksanalytisch wordt onderzocht en er zou aansluiting gezocht moeten worden bij het denken over taalperspectivisme en linguïstische relativiteit.