Ahmed gaat na een korte kennismaking tegenover mij zitten. Behoedzaam kijkt hij mij aan. Van de crisismedewerker weet ik dat hij vijfendertig jaar is, gehuwd is en drie kinderen heeft. Hij zou geen Nederlands spreken, wel Frans. Omdat ik een beetje Frans spreek, is Ahmed mij toegewezen.
Hij heeft zijn vrouw geslagen, omdat zij ontrouw zou zijn geweest. Zijn en haar familie hebben zich ermee bemoeid, de politie is er aan te pas gekomen en ten slotte is de riagg ingeschakeld. Ahmed wordt met een IBS (In Bewaring Stelling) opgenomen. Het kan niet anders dan dat hij weinig vertrouwen in mij stelt. Ik maak immers deel uit van het systeem dat hem tegen zijn wil heeft vastgehouden. Het valt niet mee om wat over hem te weten te komen. Ik vraag hem aan mij uit te leggen waarom en hoe hij hier terecht is gekomen. Het zou allemaal te wijten zijn aan zijn vrouw die behekst is. Zij wil hem niet meer ter wille zijn. Zij is helemaal verwesterd en gaat zelfs niet meer naar de moskee. Zij kijkt naar andere mannen, Hollandse mannen! Zij is een hoer.
Wat moet ik hiervan denken? In de geneeskundige verklaring staat dat er sprake is van een paranoïde psychose. Wat is hiervan waar? Wat voor drama heeft zich afgespeeld in het huis van deze gelovige moslim? Wat zijn de achtergronden van deze man? Hoe luidt zijn verhaal?
In 1989 woon ik een druk bezocht symposium over migrantenhulpverlening bij. Daar spreekt ook de inmiddels tot hoofdinspecteur van de geestelijke gezondheidszorg benoemde heer J. Verhoeff. Hij maant de aanwezigen bij de afsluiting van het symposium aan het werk te gaan, want er is inmiddels al zo veel geschreven en gesproken over hulpverlening aan allochtonen dat het nu onderhand tijd wordt om het geleerde in de praktijk te brengen. Het klinkt nogal verwijtend en dreigend. Na afloop hoor ik hier en daar zeggen: «Ja, ik wil best aan de slag gaan en theoretisch weet ik ook wel hoe het zou moeten, maar in de praktijk lukt het niet zo goed'.
Nu na zoveel jaren is dat «ja, maar» nog steeds niet verstomd. We hebben prachtige verhalen over cross-culturele psychiatrie (Richters, 1991), schuld- en schaamteculturen, somatiseren als uiting van depressie, ik- en wij-culturen, of over de discussie tussen universalisten en particularisten (De Jong, 1992). Toch levert het therapeutisch omgaan met mensen uit andere culturen vele onoverkomelijke moeilijkheden op. Althans, zo lijkt het.
Tegen de achtergrond van deze frustraties is mijn dilemma geschetst. Ik deel deze frustratie met anderen; ik weet weinig van de ander en zijn culturele achtergrond en toch moet ik hulpverlenen. Bij een toenemende ontevredenheid ben ik gaan nadenken over aanpassingen van mijn eigen praktijkvoering. Doordat mijn therapeutische arbeid met mensen uit zeer verschillende culturen incidenteel is, is het onmogelijk om goed ingevoerd te zijn in hun leefwijzen en waardesystemen. Ik heb wel een algemene kennis van het menselijk handelen en denken, en van de psychopathologie.
Bij het bewerken van mijn dilemma is het differentiedenken mij zeer dienstbaar geweest. Het differentiedenken stelt dat verschil betekenis genereert. Betekenis is niet a priori gegeven, maar komt bovendrijven in een zee van onderling differente elementen. Betekenis bestaat dus bij gratie van het verschil. Zonder verschil geen betekenis. Verschil komt aan het licht bij communicatie tussen twee of meer mensen. Sterker nog, de onderlinge verschillen dwingen mensen met elkaar te communiceren, althans zo zou het moeten zijn. Dit is in het zeer kort een van de essentiële aspecten van het differentiedenken. Dit is bij uitstek toepasbaar in het omgaan met mensen die anders zijn, zoals migranten.
Therapeut: |
U heeft mij over uw vrouw verteld dat zij zich misdraagt, maar hoe zou zij zich moeten gedragen? Hoe gedragen vrouwen zich in Marokko, hoe ziet hun dagelijks leven eruit? |
Ahmed: |
Zij doen thuis het huishouden en af en toe gaan zij boodschappen doen. |
Therapeut: |
Doen alle vrouwen het zo, of zijn er ook vrouwen die niet voor het huishouden zorgen en veel meer naar buiten gaan? |
Ahmed: |
Ja die zijn er wel, maar die deugen niet. |
Deze gesprekssequentie is evenals de volgende in deze tekst fragmentarisch, maar bevat wel elementen die de strekking van mijn betoog ondersteunen. Hier wordt Ahmed geconfronteerd met verschillen en nuanceringen waardoor hij hopelijk de pluriformiteit van het leven onder ogen ziet, terwijl hij zelf geneigd is in eenduidige absolute categorieën te denken.
Wanneer wij ons oriënteren op het differentiedenken stuiten wij onvermijdelijk op Jacques Derrida. Hij is op het ogenblik de meest toonaangevende filosoof, ook buiten Frankrijk en dan met name in de Verenigde Staten. Derrida is opgegroeid in de traditie van het structuralisme en zou dit hebben overwonnen in het postmodernisme. De sporen van het structuralisme zijn goed herkenbaar in zijn teksten waar hij teruggrijpt op de linguïstiek van Ferdinand de Saussure. Deze zag het taalteken als een teken van een teken en niet als een aanduiding van een ding of essentie (De Saussure, 1916). De Saussure legt weinig nadruk op binaire tegenstellingen en verschillen; Derrida daarentegen neemt deze als uitgangspunt voor het genereren van betekenissen (Derrida, 1967a; 1967b).
Men gaat er meestal van uit dat het teken naar iets verwijst. «Waar verwijst het naar?', zo kan men zich afvragen. Is het teken een vlag die een zekere lading dekt? Gaat er iets vooraf aan het teken dat essentieel is? Kortom, is het teken een index die naar een ding of een feit verwijst? Derrida trekt dit laatste in twijfel. Volgens hem trekken tekens een spoor zoals een kar sporen trekt in het zand en zoals een pen sporen nalaat op het papier. Volgens de metafysica verwijst het teken naar het zijn; zo zou het karrespoor in eerste instantie verwijzen naar de kar. Derrida stelt daar tegenover dat er slechts betekenis is voor zover het spoor vastligt in de inkerving. De kar is voor ons slechts aanwezig voor zover deze een relatie heeft tot de schuur, het hooi, de boer, enz. en zo het spoor doortrekt in een keten van betekenaars. De inkerving is dus niet uitwisbaar. Iedere uitwissing kerft weer een nieuw spoor in. Het spoor is onderworpen aan de dimensie van de tijd. Het geheel van tekens kan alleen maar worden gezien als een historische gebeurtenis. Het teken is enkel en alleen gegeven als teken en valt nooit met iets samen, noch met natuur, noch met geest (vergelijk Berns, 1979).
Deze uiteenzetting over het differentiedenken van Derrida is niet eenvoudig, maar komt erop neer dat het teken pas betekenis krijgt in relatie tot andere tekens. De betekenis van het teken licht pas op, wanneer het staat tussen andere tekens in een bepaalde context. Dit laatste is van essentieel belang voor dit artikel over migrantenhulpverlening waarin het verschil in dit perspectief juist als een mogelijkheid tot betekenisverlening en communicatie wordt gezien en niet zozeer als een obstakel.
Volgens Derrida bestaat er niet een essentie van het ding dat door een teken wordt uitgedrukt, maar wordt betekenis gegenereerd door woorden achter elkaar te plaatsen en eventueel tegenover elkaar te zetten zoals dit in de communicatie gebeurt. Verschillen zijn er en deze dienen tot gelding te worden gebracht door er woorden aan te verlenen.
Het begrijpen van elk spreken is slechts mogelijk binnen een vertoog. Ieder (geschreven) woord kan pas begrepen worden binnen een tekst. Om een tekst – bij Derrida is dit ook het gesproken woord – van binnen uit te kunnen begrijpen volgt hij de strategie van de deconstructie. Deze deconstructie herleidt een tekst tot zijn elementen en geeft aanleiding tot een nieuwe ordening, een reconstructie die een nieuwe betekenis doet oplichten. In filosofisch opzicht is dit de doodslag voor de metafysica, maar dat is voor dit artikel van ondergeschikt belang. Op deze plaats is de deconstructie zinvol om een tekst zo gedetailleerd als mogelijk te analyseren in haar elementen, opdat haar betekenis boven komt drijven.
Therapeut: |
Op welk moment ging u denken dat uw vrouw anders is geworden? |
Ahmed: |
Toen zij na ongeveer een jaar in Nederland haar vriendin leerde kennen. |
Therapeut: |
Daarvoor was er niets aan de hand? |
Ahmed: |
Nee, daarvoor was zij een oppassende vrouw. |
Therapeut: |
Waaraan merkte u het verschil het eerst? |
Ahmed: |
Zij ging zich anders kleden en ging meer naar buiten. Zij respecteerde de wetten van de Islam niet meer. |
In dit fragment wordt de tijd geïntroduceerd als voorwaardelijke factor van verschil en betekenis. Bovendien wordt gealludeerd op de structurerende instantie van de wet.
In het kader van dit artikel is het interessant op te merken dat psychopathologie ook te maken heeft met verschil en hiermee goed kan aansluiten bij het differentiedenken. Volgens Lacan (1966) zijn er drie psychopathologische categorieën met onderscheiden structuren: neurosen, psychosen en perversies. Deze laatste structuur komt overeen met de persoonlijkheidsstoornissen uit de DSM-IV. Alle drie hebben een verschillende positie ten opzichte van de Wet, die toegang tot de symbolische orde verschaft. De symbolische orde is het domein van de woorden die in hun onderlinge verhouding betekenis kunnen genereren. De neuroticus onderwerpt zich aan de Wet. De pervert onderwerpt zich soms wel, soms niet aan de Wet, waarmee hij in feite het bestaan van deze instantie bevestigt. De psychoticus ten slotte staat buiten de symbolische orde, omdat er bij hem sprake is van een verwerping van de Wet.
Wanneer wij verder bedenken dat wij het nodig hebben verschillen te benoemen om onderscheid te kunnen maken, dan is het zinvol hierbij twee opmerkingen te plaatsen. Ten eerste, de onderscheidingen die wij aanbrengen hebben geen correlaties met een vermeende essentie, zoals we eerder opmerkten; ten tweede, de onderscheidingen in de psychopathologie moeten tot een minimum beperkt worden, omdat men zich anders verliest in een eindeloze fenomenologische beschrijving zonder tot een onderscheid van structurele patronen van de persoonlijkheid te komen. Men vergelijke in dit verband de veelheid van categorieën en wisselingen in de DSM-onderneming.
Zoals ik al eerder opmerkte is communicatie pas mogelijk bij gratie van verschillen; verschillen tussen woorden, tussen verhalen en verschillen tussen subjecten. Een woord op zich heeft geen betekenis, maar krijgt pas waarde door het woord dat eraan vooraf gaat en het woord dat erop volgt. Juist in de aaneenschakeling van woorden ontstaat betekenis.
Ook het subject krijgt betekenis door de plaats die het inneemt tussen andere subjecten. Ik, als subject, krijg mijn betekenis tussen de anderen die om mij heen leven of hebben geleefd. Ik ben de zoon van mijn vader en moeder en de broer van mijn broers en zussen. Ik werk in een ziekenhuis met patiënten en collega's waar ik een plaats inneem die gemarkeerd wordt door de anderen. Mijn relaties ten opzichte van anderen bepalen wie ik ben en welke rol ik speel.
Met het subject is ook nog iets anders aan de hand. Het subject neemt niet alleen een betekenisvolle plaats in tussen anderen binnen een zekere context, maar kan zelf ook betekenis verlenen en ontvangen. Het subject heeft niet alleen een identiteit, maar heeft ook een bewustzijn, een zelfbewustzijn zelfs. Hoe is dit mogelijk? Hoe is het mogelijk dat een individu gaat spreken? Hoe verwerft iemand een eigen identiteit? Dit is elders door mij uitvoerig besproken (De Kroon, 1985; 1993).
Pas met de symbolische identificatie is het mogelijk te communiceren. Feitelijk ligt aan dit begin al de differentie ten grondslag; de scheiding om te kunnen onderscheiden. Naarmate de onderscheidingen toenemen, kan de communicatie genuanceerder worden, maar tevens schuilt hierin het gevaar dat de afstand tot anderen groter wordt en weleens een onoverbrugbare kloof kan blijken te zijn. Dit zou het geval kunnen zijn bij psychotici. Ook bij mensen uit een andere cultuur is dit geenszins denkbeeldig. De moeilijkheid bij laatstgenoemde categorieën van mensen is onmiskenbaar aanwezig, maar zou eerder een uitdaging moeten zijn dan een zich afsluiten door zich als hulpverlener bijvoorbeeld op te stellen als degene die weet wat er met de ander aan de hand is. Het zou beter passen een nieuwsgierige en onderzoekende houding aan te nemen. Hiermee ben ik na deze theoretische excursie weer teruggekeerd in de praktijk van de hulpverlening aan migranten.
Na bovenstaande is het vanzelfsprekend zich als behandelaar op te stellen als degene die niet weet, maar wel verlangt te weten. De hulpverlener is geïnteresseerd in de ander en laat hem of haar vertellen over belevingen en denkbeelden. Feitelijk is deze houding fundamenteel voor iedere psychotherapie, maar komt in een bijzonder perspectief te staan wanneer we te maken hebben met migranten.
Er is nog iets dat een consultatie mogelijk moet maken: de wens zichzelf te leren kennen. Wat is er met mij aan de hand? Wat betekent dit symptoom? Wie ben ik? Wat verlang ik? Kortom, de vragen die de ene mens naar de andere voeren. Maar ook dient er van de kant van de behandelaar een verlangen te bestaan naar de hulpvrager. Dit verlangen van twee kanten is de motor van de behandeling. De therapeutische paradox bestaat erin dat dit verlangen niet uitgeageerd mag worden om hiermee voeding te geven aan het uitdrukken van het verlangen in het spreken. Met de wens van de hulpvrager zijn waarheid te leren kennen wordt de therapeutische relatie gestart en onderhouden. Daarvoor is het nodig dat de behandelaar zich deze illusionaire rol van degene die verondersteld wordt te weten laat aanleunen, zonder zich te laten verleiden tot de rol van degene die alles weet over de ander. Daarmee zouden immers alleen maar zijn narcistische verlangens worden gevoed en leert de patiënt niet op zoek te gaan naar zijn eigen waarheid.
Bij migranten zal men zeer creatief moeten omgaan met deze paradox, omdat hun culturele achtergronden zoveel anders zijn dan die van ons. Ik stel mij voor dat wel antwoorden worden gegeven op vragen, maar dat deze niet een apodictisch karakter hebben of een verpletterende waarheid inhouden. Dit zou het verlangen van en naar de ander alleen maar vernietigen. Dit kan niet de bedoeling van een behandeling zijn. Liever zou ik antwoorden geven in de trant van de uitspraken van het Orakel van Delphi. Deze uitspraken waren weliswaar antwoorden op de gestelde vragen en behelsden tevens een diepe waarheid, maar werden als zodanig in eerste instantie niet door de vragenstellers herkend. Veeleer herkenden zij in de uitspraken een bevestiging van hun bestaande illusies. Pas later werd de strekking van de uitspraak duidelijk. Dan pas werd hun waarheid geopenbaard.
De centrale stelling in dit artikel is dat verschil juist dienstig is bij het verbeteren van communicatie. Verschil komt pregnant naar voren wanneer twee culturen elkaar ontmoeten in de spreekkamer. Daar komt ook nog bij dat psychopathologie terug te voeren is op gestremde communicatie. Communicatie komt tot stand door het creëren en accentueren van verschillen. In een behandeling zullen verschillen juist een kans moeten krijgen in plaats van dat zij worden genivelleerd. Daarom laat ik mij in een therapie met migranten uitgebreid door de deelnemers voorlichten over de verschillen, de verschillen tussen mij en de anderen en tussen de anderen onderling. Het is te hopen dat er dan onderling dialogen tot stand komen waarin de verschillen worden gerespecteerd en dat de deelnemers kunnen verdragen dat de ander anders denkt en een eigen verlangen heeft.
Therapeut: |
(tegen Fatma) Uw man heeft mij verteld dat u bent veranderd nadat u uw vriendin heeft leren kennen. Heeft u toen iets gemerkt in de reacties van uw man? |
Fatma: |
Nee, hij is altijd kritisch tegen mij geweest. Sinds ik in Nederland ben, ben ik zeker wel veranderd en dat heeft hem nog kritischer gemaakt. |
Therapeut: |
Kunt u zich voorstellen dat uw man zijn invloed op u verliest? |
Fatma: |
Ja, ik ben een zelfbewuste vrouw geworden en dat vindt hij niet leuk. |
Ahmed: |
Jij hebt geen respect meer voor mij en de wet. |
Fatma: |
Toch wel, maar het is anders dan in Marokko. Het respect voor de wet en voor jou zit niet in de kleren, maar in mijzelf. |
Dit fragment laat zien dat door het accentueren van verschillen een uitwisseling en vergelijking van deze verschillen ten goede komt aan de communicatie.
Om de communicatie binnen een gezin te verbeteren of op gang te brengen is het circulaire vragen van bijzondere betekenis. Dit onderwerp is uitvoerig besproken in de literatuur, daarom zal ik er slechts enkele opmerkingen over maken voorzover zij van belang zijn voor het differentiedenken in relatie tot de migrantenhulpverlening.
Therapeut: |
Ahmed, wanneer u tegen uw vrouw zegt dat zij te veel naar andere mannen kijkt, wat denkt u dat zij daarvan vindt? |
Of: |
|
Therapeut: |
Fatma, wat is de belangrijkste zorg van uw gezin op dit moment en waarin verschilt dat van vroeger? Wat denkt u dat dit verschil voor uitwerking heeft op uw man? |
Met deze manier van vragen lukt het meestal wel om vastgelopen communicatie weer op gang te brengen en mensen weer nieuwsgierig te maken naar elkaar in plaats van veroordelend. Dat het circulair vragen vele mogelijkheden biedt, laat Peggy Penn ons in haar artikelen zien. Zij onderscheidt negen categorieën van circulaire vragen om een brug te slaan tussen heden en verleden. Hiermee komen ook de verschillen naar voren (Penn, 1982). Penn liet zich inspireren door de concepten van de dubbele beschrijving, de co-evolutie en de circulariteit zoals ontwikkeld door Gregory Bateson (1972).
In een aantal artikelen heeft Karl Tomm zijn werkwijze van interventive interviewing uiteengezet (Tomm, 1987a; 1987b; 1988). De auteur behandelt in deze artikelen een grote hoeveelheid vragen waarmee de onderlinge communicatie en de zelfreflectie van het gezin en haar leden worden geactiveerd. Symptomen en problemen worden niet gezien als individuele kenmerken, maar vooral vertaald in relationele beschrijvingen en zij worden verweven met een interpersonele context. Hieraan ontlenen zij enerzijds hun oorsprong en anderzijds krijgen zij in hun onderlinge differentie betekenis. De voorheen impliciete circulaire verbanden worden door het beantwoorden van de vragen geëxpliciteerd. Zonder dat het hardnekkig dominante model van lineariteit rechtstreeks wordt aangevallen, wordt door het suggestief vragen de circulaire conceptualisering van de werkelijkheid geïntroduceerd. De onderlinge relaties van de gezinsleden worden verduidelijkt en komen in een ander licht te staan. Hierdoor worden op een recursieve manier de bestaande relaties beïnvloed.
Volgens Keeney (1983) moet de houding van de therapeut een attitude van serene participatie zijn, van verwondering, respect en verantwoordelijkheid. Vooral op de verwondering zou ik hier enige nadruk willen leggen. Er valt een onderscheid te bespeuren met de meer pragmatische deskundige die zich richt op beheersing, die buiten het te behandelen systeem staat en die vanuit zijn deskundigheid constructieve aanwijzingen geeft. De nieuwsgierige en zich verwonderende therapeut daarentegen laat zich graag inlichten over de problemen. Zijn deskundigheid bestaat er juist in dat hij zich niet laat verleiden tot de positie van degene die zegt te weten. Bovendien maakt hij van dit fundamentele gebrek een deugd door te vragen naar details, naar verschillen.
In de context van dit artikel is de volgende opmerking uit de Milanese school niet van betekenis ontbloot: «Met circulariteit bedoelen we dat de therapeut het vermogen bezit zijn onderzoek te laten leiden door de feedback van het gezin op grond van de informatie die hij zoekt in termen van relaties, dus in termen van verschillen en veranderingen.» (Selvini-Palazzoli, Boscolo, Cecchin, & Prata, 1980).
Therapeut: |
Met het naar Nederland komen is er veel met jullie gebeurd. Jullie zijn daardoor veranderd wat in de relatie tussen jullie nogal wat spanning oproept. Wie van jullie heeft daar het meest van ondervonden? |
Fatma: |
Ik denk dat Ahmed er het meeste last van heeft. Hij mist Marokko en zijn familie het meest. Hij kan moeilijk wennen in Nederland. Ik voel mij hier best thuis. |
Ahmed: |
Jij maakt mij kwaad door Westerse kleren te dragen. In Marokko droeg je nog traditionele kleren. |
Fatma: |
Ja dat is waar. Ik pas mij aan en jij hebt daar moeite mee. Jij past je niet aan. |
Therapeut: |
(tegen Ahmed) Zou het kunnen zijn dat u Marokko en uw familie mist en dat u dat gemis wil verzachten door sterker dan uw vrouw aan de traditie vast te houden? |
Ahmed: |
Ja, dat kan. Zou het zo simpel zijn? |
In bovenstaand gespreksfragment wordt duidelijk dat door een verandering van de context de positie van de participanten verandert tegenover deze context en tegelijkertijd tegenover elkaar. De verwondering van Ahmed kan uitgelegd worden als een teken van herkenning, en dit kan een begin van acceptatie van verandering en verschil teweeg brengen.
De paranoïdie van Ahmed kan in dit licht worden begrepen als een identificatie met de projectie door anderen, niet-allochtonen. Hij beleeft zichzelf zoals hij in de ogen van de anderen wordt weerspiegeld: als een «domme arbeidskracht die zijn werk moet doen en als een seksueel geobsedeerde man die een potentieel gevaar is voor alle vrouwen'. Ahmeds jaloerse projectie op andere mannen via zijn vrouw zou een afweer kunnen zijn van deze mogelijkheid.
Vaak is een half woord van de migrant voldoende om voeding te geven aan onze eigen ideologische en culturele vooroordelen. Wij horen in zijn spreken een bevestiging van de ideologie van de klassenstrijd of – om wat dichter bij huis te blijven – de diagnostische categorieën van de DSM. Natuurlijk is in onze ogen de depressie gemaskeerd door gesomatiseerde klachten, want wij begrijpen de betekenis van de culturele versluiering niet, maar wij menen wel te weten wat door al deze misleiding heen de essentie is. Vanzelfsprekend menen wij te weten dat Ahmed psychotisch is, maar wij wenden ons van hem af wanneer zijn symptomen bij adequate medicatie toch niet verdwijnen.
Wanneer wij niet bereid zijn te luisteren naar de verhalen en klachten van migranten zullen wij niets van hen begrijpen, noch de verschillen opmerken die hen van ons en hen onderling onderscheiden. Wij zullen alleen maar gesterkt worden in onze meningen en hierop onze behandelingen afstemmen. Zonder dialoog is deze werkwijze gedoemd te mislukken. De ervaringen van vele migrantenhulpverleners kunnen dit alleen maar bevestigen.
Zoals de vreemdheid in onszelf (het onbewuste volgens Kristeva, 1988) wordt geneutraliseerd door de fictie, het verhaal, zo wordt het vreemde van de ander en eens te meer de allochtone ander toegankelijker door de uitwisseling van de verschillen.
In bovenstaande is geprobeerd om het differentiedenken in verband te brengen met de hulpverlening aan migranten. Verschil in culturele achtergrond wordt meestal ervaren als een obstakel. In dit artikel wordt het culturele verschil juist als een voordeel gezien, omdat de verschillen meer nadruk krijgen dan bij de hulpverlening aan autochtonen.
Dit artikel wil ook een hart onder de riem steken van therapeuten die in de loop van de tijd vermoeid zijn geraakt door de vele teleurstellingen. Ook beginnende therapeuten kunnen zich spiegelen aan de werkwijze die in dit artikel wordt beschreven, mits zij zich enigszins kunnen bevrijden van het keurslijf van de therapeutische richtlijnen. Het is eerder van belang een onbevangen houding aan te nemen en hierbij een oprechte interesse in de ander als echte ander aan de dag te leggen.
Het denken te weten is eerder een obstakel voor het verrichten van behandelingen met buitenlanders. Liever neme men een nieuwsgierige en geïnteresseerde houding aan. Het is al zo vaak vertoond dat een pretentieus weten het verlangen heeft vermorzeld, zowel bij de patiënt als de therapeut.
In de doolhof hebben Ahmed en zijn familie ons therapeuten de weg gewezen. Zonder hen waren wij zeker verdwaald.