Het is misschien wat ongewoon de bespreking van een proefschrift te beginnen met de vermelding van de kwalificaties van de auteur. Schrijer is echter niet alleen al ruim 30 jaar psycholoog/psychotherapeut. Dit geeft hem al het nodige gezag, maar hij studeerde ook filosofie en dit is voor het hier besproken proefschrift niet zonder belang.
Schrijer bespreekt in zijn proefschrift zogenoemde ethisch–gevoelige aspecten van de psychotherapeutische relatie, namelijk de relatie, de psychische nood, het proces en de deugdelijkheid. Deze principes worden herleid tot, of in verbinding gebracht met het denken van filosofen als Kant (eerbied voor de waardigheid van de mens als redelijke persoon) en Levinas (heteronomie, het ethische principe van de dienstbaarheid).
De auteur geeft een uitvoerige en gedetailleerde analyse van de beroepscodes van het Nederlands Instituut voor Psychologen en de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie aan de hand van criteria, die hij ontleent aan ethische beginselen die kenmerkend zijn voor de psychotherapeutische situatie. Aan de hand hiervan komt hij tot de volgende drie conclusies, waarbij ik mij beperk tot de beroepscode van de nvp: het ethische principe van eerbied voor de persoon van de cliënt is beperkt en onduidelijk uitgewerkt; het principe van de autonomie ontbreekt, waarbij autonomie opgevat wordt als het recht en de taak het leven zodanig vorm te geven dat iemand erachter kan staan; en de principes van dienstbaarheid en deugdelijkheid zijn slechts rudimentair aanwezig.
Zijdelings wordt duidelijk gemaakt dat ethiek en regels niet hetzelfde zijn en dat de beroepscodes van het nip en de nvp het onderscheid tussen beide niet helder maken. Op grond van zijn analyses specificeert Schrijer een aantal voorwaarden waaraan een preambule van ethische standing moet voldoen. Ook doet hij een voorstel voor zo'n preambule. Een praktische aanbeveling van zijn kant is meer aandacht te schenken aan ethiek in de beroepsopleiding.
Het proefschrift is specialistisch van aard. De auteur heeft veel ruimte nodig om zijn ideeën tot ontwikkeling te brengen. Oppervlakkig beschouwd lijkt de uiteindelijke boodschap tamelijk eenvoudig. Maar dit is een verraderlijke indruk. Juist door de geleidelijke opbouw kunnen de aanbevelingen aan het einde van het proefschrift als min of meer vanzelfsprekend naar voren worden gebracht. Schrijers analyses kunnen zinvol materiaal leveren voor commissies die zich bezighouden met het formuleren van een beroepscode. De schrijver maakt aannemelijk dat, juist gezien de toenemende juridisering van de beroepsethiek (Ten Kate, 1996), reflectie op het ethische fundament broodnodig is.