Een van mijn vroegere directeuren zei eens voor de eerste vergadering van een adviescommissie onder zijn voorzitterschap tegen mij: ‘We beginnen eenvoudig, want ingewikkeld wordt het vanzelf’. Dit verfrissende uitgangspunt is terug te vinden in de hoofdstukken van bovengenoemd boek. De redactie is erin geslaagd om auteurs te vinden die de preventie en behandeling van de lichamelijke en psychische gevolgen van werkstress op een heldere en prettige wijze beschrijven. Dit doen ze allemaal vanuit het leertheoretisch referentiekader, hier en daar gelardeerd met het gedachtegoed vanuit de arbeids– en organisatiepsychologie en de sociale psychologie. Dit laatste komt vooral tot uiting in de hoofdstukken over preventie, reïntegratie en terugvalpreventie.
Het boek begint met een theoretisch hoofdstuk over de samenhang tussen werkbelasting, werkstress, overspanning en burnout. Burnout is op te vatten als een specifieke toestand van overspanning, waarbij de opvallendste kenmerken zijn: emotionele uitputting (je helemaal op of leeggezogen voelen), depersonalisatie (cynische kijk op collega's, klanten of patiënten) en verminderde persoonlijke bekwaamheid (je te kort voelen schieten of falen). De oorzaken van burnout zijn te vinden in de zwaarte van het werk, de beperkte mogelijkheden de werkdruk zelf te beheersen en de geringe sociale ondersteuning van leidinggevenden en collega's. Zowel bij de preventie als de behandeling van burnout spelen persoonsgerichte en werkgerichte interventies een rol.
Het tweede hoofdstuk beschrijft het klinisch beeld en beloop van overspanning. Overspanning is een reactie op bovenmatige stress, waarbij de balans tussen belasting en belastbaarheid verstoord is. Opvallend daarbij is dat een breed spectrum van klachten bij het syndroom onder te brengen is: lichamelijke klachten (lusteloosheid, slecht inslapen), emotionele klachten (prikkelbaarheid) maar ook denkklachten (piekeren). Deze klachten leiden tot een sociaal disfunctioneren. Het beloop kent drie fasen: de crisis, analyseren van de oorzaken en zoeken naar oplossingen en hervatten van de normale taken. Het beloop van overspanning kan, evenals dat van burnout, gecompliceerd worden door een depressieve stemming, het optreden van paniekaanvallen en, het meest voorkomend, somatisatie. De begeleiding van patiënten met overspanning kan geschieden door eerstelijnswerkers.
Hoofdstuk drie geeft een overzicht van de diverse interventiemogelijkheden, afhankelijk van de opgetreden klachten. Er wordt gewerkt via een gedragstherapeutische aanpak met de daarbij behorende kenmerken: klachtgerichtheid, het mobiliseren van motivatie, registratie van frequentie van optreden en intensiteit van klachten, stapsgewijze benadering. Zo worden voor patiënten die last hebben van piekeren zogenaamde piekersessies in de begeleiding opgenomen, indien gedachtestops of andere adviezen niet helpen. De bedoeling van de piekersessies is de patiënt niet minder, maar wel beter te leren denken. Het hoofdstuk besluit met enkele op de behandelaar gerichte aanwijzingen over de diagnostiek, het overleg met andere hulpverlenende instanties, zoals huisarts, personeelsdeskundige, bedrijfsarts, bedrijfsvereniging of (bedrijfs)maatschappelijk werk en de organisatie waar de patiënt werkt. De auteurs stellen dat deze aanpak nog weinig empirische fundering heeft, hoewel er – gedragstherapeuten eigen – wel veel theoretische argumenten worden aangedragen om de aanpak te rechtvaardigen.
In het vierde hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het klinisch beeld en de diagnostiek van burnout. De diagnose kan gesteld worden wanneer de klachten vallen binnen de diagnose neurasthenie (ICD–10); wanneer ze met werk gerelateerd zijn; er sprake is van afgenomen professionaliteit en als er een voorgeschiedenis is van een jaren durend proces van overbelasting. Hierbij moet worden gekeken naar de vraag of er geen sprake is van een adaptatiestoornis, depressieve stoornis of angststoornis.
Voor het bepalen van de ernst van burnout zijn enkele betrouwbare meetinstrumenten beschikbaar. Sociale factoren spelen een grote rol bij het ontstaan van burnout. Leidinggevenden, collega's, klanten en patiënten kunnen de betrokkene het gevoel geven dat alles van één kant moet komen. Uiteraard spelen ook individuele factoren, zoals persoonlijkheidsstructuur, een rol. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de beschrijving van twee prototypen van persoonlijkheden die een verhoogd risico op burnout hebben: de narcistische en de psychasthenische persoonlijkheid.
De behandeling van burnout (hoofdstuk 5) is zoals te verwachten sterk gericht op de manifeste klachten, bijvoorbeeld onvermogen zich te kunnen ontspannen of prikkelbaarheid. Voor elk van deze klachten is in de gedragstherapie een repertoire aan behandeltechnieken beschikbaar. Ook hierbij staan concretisering, registratie en stapsgewijze benadering centraal. De meest voorkomende technieken zijn ontspanningsoefeningen, cognitieve technieken, zelfcontroleprocedures, gedragsoefeningen. Zo spelen bij de behandeling van slaapstoornissen ontspanningsoefeningen en zelfcontrole een belangrijke rol. Net als bij overspanning geldt ook hier de noodzaak voor overleg en afstemming met andere hulpverlenende instanties en het werk. De behandeling van burnout loopt eigenlijk vloeiend over naar reïntegratie in de werksituatie met hieraan gekoppeld terugvalpreventie.
Hoofdstuk 7 geeft een overzicht van onderzoek naar de factoren die een rol spelen bij het ontstaan van burnout en dus van belang zijn bij reïntegratie. Deze factoren worden ingedeeld in vier categorieën en zijn zowel van individuele als van organisatiepsychologische aard. De vier categorieën betreffen kenmerken van de werksituatie, werkoriëntatie en attitude, sociale steun en kenmerken van de werknemer. Het hoofdstuk vermeldt de voorwaarden voor en de voorbereiding van de reïntegratie. Alert zijn op bovengenoemde factoren, registreren van relevante aspecten van het gedrag, een goede voorbereiding op complicaties en een reëel reïntegratieplan kunnen het hervatten van het werk tot een succes maken. Zo'n reïntegratieplan wordt in samenspraak met bedrijfsarts, personeelsdeskundige en uiteraard de patiënt opgesteld. De behandelaar blijft in deze fase een centrale rol spelen, zij het meer op de achtergrond dan tijdens het begin van de behandeling. Van belang daarbij is zijn aanspreekbaarheid, zodat snel hulp kan worden verleend of contacten met andere instanties kunnen worden gelegd indien nodig. De invalshoek bij deze wijze van reïntegreren blijft de patiënt. Er wordt wel rekening gehouden met het feit dat teams slecht kunnen functioneren, maar directe interventies op dit vlak worden niet beschreven.
Hoofdstuk 8 beschrijft hoe de kans op terugval bij de behandeling van burnout kan worden verminderd. Onder terugval wordt verstaan het weer optreden van klachten na een klachtenvrije periode van minimaal enkele maanden. Een algemene tactiek is het langzaam vervangen van een actieve houding van de behandelaar door een meer volgzame houding die de patiënt meer kansen geeft zijn eigen verantwoordelijkheid te dragen. Verder worden genoemd het identificeren van risicovolle situaties en het opstellen van gedragsprotocollen voor het geval deze situaties zich daadwerkelijk voordoen. Tot slot wordt de mogelijkheid genoemd om de ex–patiënt de mogelijkheid tot consultatief overleg aan te bieden als de voorbereiding op risicovolle situaties toch tekort schiet.
Het boek besluit met een kort hoofdstuk 9 waarin een aantal beslisbomen voor diagnostiek en behandeling beschreven staan, die de lezer behulpzaam kunnen zijn bij het toepassen van het gelezene.
Het beste is natuurlijk burnout te voorkomen. Hoofdstuk 6 handelt over dit thema. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het voorkomen van burnout (primaire preventie) en het beperken van de gevolgen van opgetreden burnout (secundaire preventie). Bij primaire preventie wordt vooral gestreefd naar een vergroting van de sociale ondersteuning van teamleden door elkaar. Hierbij worden maatregelen genoemd zoals aandacht besteden aan persoonlijke problematiek in teamverband, gezamenlijke activiteiten buiten het werk, bezinningsdagen en teambuildingstrainingen. Deze maatregelen richten zich allemaal op het niveau van het team. De auteurs vermelden niets over de in de vakliteratuur terug te vinden twijfel over de effectiviteit van dergelijke instant–interventies.
Bij secundaire preventie wordt vooral de aandacht gericht op factoren die de effectiviteit van teams kunnen aantasten. Deze factoren blijken nogal eens samen te hangen met onduidelijke teamdoelen, inadequaat leiderschap, groepscohesie of teamsamenstelling. Door middel van teaminterviews of teamtrainingen worden dergelijke problemen aangepakt.
Het boek geeft een helder overzicht over de mogelijkheden die de gedragstherapie biedt voor de behandeling van overspanning en burnout. De hoofdstukken zijn overzichtelijk, compact geschreven en goed op elkaar afgestemd. Dit vergroot de leesbaarheid zeker. Het accent ligt op de behandelmethoden en de theorie die daar achter zit. Er wordt gebruik gemaakt van bestaande onderzoeksgegevens, maar nieuwe worden daar niet aan toegevoegd. Het gebruik van casuïstiek is beperkt tot de hoofdstukken over (terugval)preventie en reïntegratie. De volgorde van de hoofdstukken is erg logisch op één uitzondering na. Preventie komt aan de orde tussen de behandeling van burnout en reïntegratie in de werksituatie, die vloeiend in elkaar horen over te gaan. Een plaats voorin het boek was logischer geweest.
Gezien de actualiteit van de bestrijding van stress en ziekteverzuim en de dagelijks aan de orde zijnde reorganisaties en fusies is het moment van publicatie goed gekozen. Het boek verschaft inzicht in de problematiek en uitzicht op een oplossing. Als ik het al niet had, zou ik het kopen.
Literatuur
C. Hoogduin, C. Schaap, A. Kladler en W. Hoogduin (red.), Behandelingsstrategieën bij burnout. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. 99 pagina's, prijs ƒ 39,50. |