Individuatie en separatie zijn belangrijke aspecten in de ontwikkeling van het menselijk functioneren. Dit geldt zowel voor cliënten als voor psychotherapeuten. Niet alleen in de leertherapie maar evenzeer tijdens de supervisie komen deze aspecten aan de orde als ontwikkelingsdimensies van de psychotherapeut als persoon zodra deze gaat reflecteren op de eigen kindertijd en adolescentieperiode.
De groepspsychotherapeut moet zich op flexibele wijze snel kunnen hechten aan groepsleden en aan een groep als geheel, en ook weer snel kunnen loslaten en onthechten. Deze cyclus speelt zich op het microniveau van één zitting af, maar ook op het niveau van groepsdeelname over de tijd heen. De auteurs benadrukken dat de therapiegroep een ideale setting is voor het observeren van de individuele strijd van groepsleden om zich te binden, te separeren en een rijp en geïndividueerd Zelf te ontwikkelen. In de groep is het traject van ontwikkeling zoals dit in de objectrelatie–theorie werd beschreven, duidelijk te zien. Wanneer dit traject succesvol wordt afgelegd kan het eindresultaat omschreven worden als een gezonde autonomie en een gezonde onderlinge afhankelijkheid. Dit houdt het vermogen in om te genieten van alleen zijn en tegelijkertijd het vermogen tot authentieke intimiteit.
Wat voor groepsleden geldt, geldt ook voor de groepsleider. Zeker als het gaat om het bevorderen van een groepsklimaat waarin separatie– en individuatieconflicten zich kunnen ontvouwen, komt de tegenoverdracht van de groepspsychotherapeut in het vizier. Ook de groepspsychotherapeut kan objecthonger hebben: de behoefte om op te gaan in intiem contact met anderen, of het verlangen om liever een medegroepslid te zijn dan de therapeut van de therapiegroep. Wat betreft de irrationele betrokkenheid tussen patiënt en therapeut stellen de auteurs zich theoretisch op het standpunt van de intersubjectieve benadering. Deze benadering wordt subliem vertolkt door Natterson (1991). Het overdracht–tegenoverdrachtkluwen in psychotherapiegroepen is uitermate complex. De vaardigheid met deze tegenoverdrachtsreacties om te gaan moet dan ook centraal staan in de training van de persoonlijkheid van de groepspsychotherapeut.
In hun artikel nemen de auteurs drie elementen uit het overdracht– tegenoverdrachtkluwen onder de loep: groepsbesmetting, vermogen om alleen te zijn, empathie en sympathie. Ze werken elk van deze drie elementen uit met een casus en een discussie.
Elkaar conflictmatig infecteren of letterlijk: emotionele besmetting, is een kracht in de groep die een individueel groepslid ertoe kan brengen een behoefte die in de groep leeft te vervullen. Hierdoor wordt hij gestimuleerd zijn eigen weerstand of blokkade te overwinnen en in actie te komen. De gezonde kanten in het individu zorgen ervoor dat een groepslid zich in deze rol begeeft. Hij kan de regressie in zichzelf toestaan en van daaruit emotioneel andere leden in de groep meetrekken. De groepspsychotherapeut kan in dezelfde positie terecht komen wanneer het om meer fundamentele en basale conflicten gaat. Separatie–individuatieconflicten hebben bij uitstek een dergelijk karakter.
De bijbehorende casus illustreert deze kwetsbaarheid in de psychotherapeut, specifiek in zijn wensfantasie naar een dochter.
De tweede casus illustreert hoe moeilijk het voor de psychotherapeut kan zijn emotioneel beschikbaar te blijven als een good enoughmoeder waarbij het kind zich veilig kan voelen, ook wanneer het alleen blijft. De groepspsychotherapeut moet een balans vinden tussen persoonlijke terughoudendheid en therapeutische ontvankelijkheid en beschikbaarheid in de groep wat men containing zou kunnen noemen. Wanneer een groepslid met provocatief gedrag de groep op zijn kop zet en een storm in de groep losbarst, wordt de therapeut in kwestie overspoeld door gevoelens die te maken hebben met zijn eigen traumatische kinderervaringen rond ouderlijke geborgenheid en veiligheid.
Een psychotherapeut kan in meer of mindere mate affiniteit voelen voor bepaalde typen van patiënten. Zeker in psychotherapiegroepen bestaat hiervoor alle gelegenheid. Een therapeut moet zich bewust zijn van het onderscheid tussen empathie en sympathie. Projectieve identificatie kan een verraderlijke tegenoverdrachtsvalkuil zijn, zeker in een groep van patiënten met ernstige stoornissen. Het defensief karakter van de tegenoverdracht kan de adaptieve kracht van het meevoelen en teruggeven overvleugelen. De therapiegroep kan wel een ideale gelegenheid bieden om deze afweer te bewerken. Met een voorbeeld wordt geïllustreerd hoeveel zelfreflectie en zelfanalyse het vergt om het engagement met of de liefde voor patiënten op hun werkelijke waarde te schatten.
De auteurs stellen dat de intimiteit in de psychotherapiegroepen de belangrijke ontwikkelingsconflicten van separatie en individuatie opnieuw tot leven brengt. Daarom hangt de therapeutische effectiviteit voor een groot deel af van de flexibiliteit van de groepspsychotherapeut in het omgaan met deze processen van binden en loslaten. De therapeut wordt hier dus als een cruciale variabele in de psychotherapie beschouwd, een opvatting die volgens mij helder gedocumenteerd wordt door Dryden en Spurling (1989).
Naar mijn mening is het artikel interessant en belangwekkend, omdat het een bezinning is op het thema van de ontwikkeling van de psychotherapeut als persoon. Regelmatige reflectie op de eigen persoonlijkheid is zinvol voor alle psychotherapeuten. Juist in de opleiding tot psychotherapeut verdient de reflectie op dit thema van de individuatie en de aandacht voor eigen conflicten in dit verband een plaats. Vooral in de opleiding tot groepspsychotherapeut biedt dit artikel stof tot bezinning.
De theoretische uiteenzetting over de relatie tussen separatie/individuatie en groepstheorie vind ik in dit artikel wat mager. Wat gezonde separatie en individuatie is, wordt niet nader omschreven, maar als bekend verondersteld. Een euvel dat overigens ook in de klinische praktijk veel voorkomt. Summier wordt verwezen naar de objectrelatietheorieën en het werk van Mahler cum suis. Ik verwijs in dit verband naar een Nederlandstalige samenvatting van de theorie van Mahler en groepspsychotherapie (Mulder, 1994) en naar een artikel over het separatie–individuatieproces in dit tijdschrift (Karayalcin, 1994).