De gestalttradities getrouw vond het tweede Nederlands/Vlaamse Congres voor Gestalttherapie in het weekend plaats. Er bestond veel belangstelling voor. De voorzitter van de congrescommissie, drs. Daan van Praag , noemde in zijn welkomstwoord gestalttherapie de therapie van het contact; hij wenste de aanwezigen een contactvol congres.
Het programma bestond hoofdzakelijk uit (mini–)workshops, die als bont geheel een representatieve afspiegeling van de huidige Nederlandstalige gestalttherapie lijken te zijn. Ter afwisseling kon gezongen, gedanst, gemediteerd en gedebatteerd worden. Er waren slechts twee lezingen geprogrammeerd, aan begin en slot. Hiervoor waren prof. dr. Germain Lietaer en dr. Martin van Kalmthout uitgenodigd. Geen van beiden gestalttherapeut overigens. Deze keuze had volgens mij de bedoeling het contact met het overige veld van de psychotherapie te onderzoeken en te bevorderen. Beide lezingen betroffen de identiteit en de integratiemogelijkheden van de gestalttherapie.
Twee voorzitters openden het congres. Drs. Veronique Vermeir van de Vlaamse Vereniging voor Gestalttherapie sprak over het contact als de essentie van gestalttherapie. Het contact betekent voor haar de basisconditie voor therapeutisch handelen en omvat meer dan taal en communicatie. Drs. Marijke Prins van de Nederlandse Vereniging voor Gestalttherapie noemde de magie van het contact als het middel om problemen te her– en verkennen.
Van Kalmthout stelde in zijn lezing ‘Een aparte toekomst voor de gestalttherapie?’ dat deze vraag voor elk psychotherapeutische referentiekader actueel is. Snelle veranderingen maken duidelijk dat de indeling in onderscheiden therapierichtingen verouderd raakt. De roep om kortdurende vormen klinkt steeds luider, niet alleen vanuit de politiek, maar ook door de stijgende behoefte aan deze behandelingen. Het antwoord lijkt gevonden in protocollering. Protocollen zijn populair, omdat ze zich efficiënt richten op concrete klachten. Van Kalmthout stelde dat het lijkt alsof protocollen zijn verheven tot het enige model van de psychotherapie en liet merken met deze ontwikkeling niet gelukkig te zijn. Hij vreesde dat voor hogere ambities dan klachtgericht werken in de psychotherapie geen plaats meer is. Hiermee rakelde hij de oude tegenstelling – in mijn ogen een schijntegenstelling – tussen de simpele symptoombestrijding en het diepere inzichtgeven weer eens op.
Voor de gestalttherapie geldt nog een andere ontwikkeling, namelijk het ineenstorten van de humanistische psychologie. Deze optimistische levensbeschouwing uit de jaren zestig en zeventig was in elke therapeutische stroming terug te vinden – zelfs in de behavioristische – maar wel zeer overheersend in de gestalttherapie. De huidige verzakelijking van de psychotherapie lijkt met het idealisme van de humanistische psychotherapie onverenigbaar. Het geloof in het groeiende autonome zelf is afgebrokkeld. Tevens lijkt de humanistische psychologie zich uit de markt te hebben geprijsd door haar kritische instelling ten opzichte van de wetenschap. Door zichzelf niet onderhevig te maken aan wetenschappelijke toetsing is zij in de marge beland.
Van Kalmthout riep op tot bundeling, en daarmee behoud van humanistische krachten. Hij vroeg zich hierbij af of de humanistische uitgangspunten strikt gereserveerd moeten blijven voor de psychotherapie. Eerder in het bredere gebied van psychosociale hulpverlening (eerstelijnszorg, pastorale zorg, onderwijs, justitie, enzovoort) ziet hij voor het humanistische denken een belangrijke rol weggelegd. Daarom wierp hij ook de vraag op waar de gestalttherapie heen wil: op welke terreinen en in welke organisatorische kaders wil zij werkzaam zijn? Een actuele, maar gezien de onduidelijke positie van gestalttherapie ook heikele vraag. Zowel binnen als buiten de gestaltwereld bestaat bijvoorbeeld de opvatting dat gestalttherapie alleen geschikt is voor gezonde mensen.
In de discussie werd niet echt op deze kwestie ingegaan. Gesteld werd dat de psychotherapie in haar geheel, en dus niet alleen de gestalttherapie, op een marginale plek is beland, omdat zij geen antwoorden op politieke of ecologische vraagstukken heeft. Met protocollering leken de gestalttherapeuten niet veel op te hebben. Het werd een patriarchaal, uithollend model genoemd.
Ik acht het een gemiste kans dat er weinig publieke standpunten over Van Kalmthouts vragen over de toekomstige koers van gestalttherapie werden ingenomen. Eén typerende reactie was dat de gestalttherapeuten het beste bij zichzelf konden blijven. De gestalttherapie kent vele suborganisaties en opleidingsroutes die elkaar nauwelijks (er)kennen. Welke betekenis heeft dan bij zichzelf blijven?
In de lezing van Lietaer werden overeenkomsten en verschillen tussen cliëntgerichte therapie en gestalttherapie besproken om zo mogelijkheden tot integratie na te gaan. In het verleden overheersten de verschillen, zeker in Lietaers beeld van de gestalt als een bloed– en tranen–kussengebonk–therapie.
Vervolgens presenteerde Lietaer enkele bevindingen over therapeut– en cliëntvariabelen in cliëntgerichte therapie en gestalttherapie. Deze gegevens zijn afkomstig uit een vergelijkende studie naar ambulante groepstherapie in vijf referentiekaders, die momenteel in Leuven door Paul Dierick wordt verricht. Hierbij kwamen meer overeenkomsten dan verschillen naar voren. De verdieping van het ervaringsproces staat bij beide therapierichtingen op de voorgrond, zowel wat betreft de individuele beleving als de interpersoonlijke communicatie en de groepsinteractie. Gestalttherapeuten tonen iets meer expliciet hun eigen betrokkenheid, en richten zich in de groep duidelijk meer op de individu dan de cliëntgerichte therapeuten. De opvallendste bevinding was dat gestalttherapeuten expliciet met procedures (technieken) werken. Met deze uitslag zal niet iedere gestalttherapeut tevreden zijn geweest, maar de discussie erover bleef uit.
Uit de gegevens van de groepsleden bleken slechts op drie van 150 items significante verschillen tussen cliëntgerichte therapie en gestalttherapie. Eén hiervan is dat in groepsgestalttherapie meer directieven worden gegeven. Lietaer gaf hierbij als commentaar dat het gaat om belevingen van groepsleden. Het kan zijn dat groepsleden in gestalttherapie zichzelf iets uitbundiger uitdrukken.
Terugkerend naar de vraag hoe dicht beide therapievormen bij elkaar staan, stelde Lietaer dat de uitgangspunten gelijk zijn, ook al wordt verschillend jargon gebruikt. Zo komt het mensbeeld overeen, met zijn kernbegrippen van vrijheid, groeipotentie en pro–actief zijn. Bij beide referentiekaders ontbreekt ook een ontwikkelingstheorie, evenals een vanuit het mensbeeld gedefinieerde psychopathologie. De diagnostiek is bij beide procesgericht en dynamisch. Hierbij overheerst een fenomenologische visie, gericht op het proces van awareness, met relatief weinig aandacht voor symptomen. Noch bij cliëntgerichte therapie, noch bij gestalttherapie is de doelstelling primair klachtgericht. De beleving, gericht op zelfondersteuning staat centraal. De bijdrage van de therapeut is weliswaar niet in de theorie van Rogers of Perls opgenomen (zoals bijvoorbeeld wel bij de psychoanalyse), maar dit wil niet zeggen dat die bijdrage bij beide therapievormen zou ontbreken.
Een belangrijk verschil tussen beide therapievormen is dat de gestalttherapie, in tegenstelling tot de cliëntgerichte therapie, een anti–onderzoekscultuur kent. Ook al zijn enkele gestalttherapeuten aan het bijdraaien, er gebeurt beslist te weinig onderzoek. Lietaer stelde het ongeveer zo: ‘Als gestalttherapie noch de aard, noch het niveau van haar therapie–effecten kan beschrijven, wie of wat is zij dan?’ Niettemin concludeerde hij dat verdergaand contact tussen cliëntgerichte therapie en gestalttherapie zinvol is, om inhoudelijke en strategische redenen: 1) Om te assimileren, met als voorbeeld het werk van Greenberg; 2) om de gezamenlijke paradigmata verder uit te diepen; 3) om politiek èn wetenschappelijk gezamenlijk te kunnen optreden.
Gestalttherapie en cliëntgerichte therapie hebben relatief kleine beroepsverenigingen. Versnippering van activiteiten zoals bij gestalt plaatsvindt, is onproductief. De zichtbaarheid kan alleen maar toenemen bij meer gezamenlijk onderzoek en publicaties. Lietaer deed de suggestie te komen tot één Nederlandstalig tijdschrift. Hij vond echter wel dat de gestalttherapie iets moet doen voor een goede relatie met cliëntgerichte therapie, namelijk het aanscherpen van de eigen opleidingseisen. Dit geldt niet alleen voor de vooropleiding; binnen de opleiding zijn de garanties voor voldoende supervisie en praktijkervaring evenzeer te gering. Een aantal van de huidige opleidingen bevindt zich op HBO–niveau. Dit hoeft geenszins te betekenen dat ze slecht zijn, maar wel is voor de duidelijkheid naar buiten nodig een onderscheid te maken tussen opleidingen tot gestalttherapeut en opleidingen tot gestaltbegeleider.
Ik ben benieuwd of de gestaltwereld deze laatste suggestie van Lietaer zal overnemen. Hiermee zou men een voortrekkersfunctie kunnen gaan vervullen. Immers, door de inkrimping van het aantal psychotherapie–opleidingsplaatsen zal volgens mij ook bij andere referentiekaders een tweedeling in de opleiding noodzakelijk worden.
Het Openbaar Debat onder leiding van drs. Jaap Albertsverdiende de naam debat niet. Er was genoeg discussie te verwachten over thema's als theorievorming, opleidingszaken, de therapeut–cliëntrelatie of het gebrek aan onderlinge uitwisseling. Maar de panelleden dr. Adeline Salomé–Finkelstein, drs. Veronique Vermeir , drs. Georges Wollants en drs. Daan van Praag zaten stijfjes in een binnencirkel en waren het meestal roerend met elkaar eens.
Opmerkelijk vond ik dat geen der panelleden in staat was tot een heldere definiëring van gestalttherapie. Op de vraag ‘Wat voor soort therapeut ben jij en met wie werk je?’ volgden antwoorden, die bij elk referentiekader zouden hebben gepast. Over beperkingen bestond overeenstemming: gestalttherapie is niet geschikt voor seksuele problemen, neurologische of psychiatrische problematiek, verslaving of ernstige depressie. Als specifiek gestaltkenmerk werd genoemd: het contact met het eigen gewaarzijn. Maar het verzoek uit de zaal om concrete voorbeelden over hoe dit werkt, werd niet gehonoreerd. Het actuele thema van klachtgericht werken was snel afgehandeld. Binnen de gestalttheorie, waar een probleem in continue relatie met de context wordt beschouwd, is het woord klachtgericht natuurlijk ook een onlogisch begrip.
Bij het thema van het gebruik van technieken in gestalttherapie bleken de meningen verdeeld, maar ook hier kwam geen discussie op gang. Wollants verkondigde dat hij het liefst alle technieken uit handboeken zou schrappen. Voor hem zijn technieken steriel, statisch en dominerend, een truc om de cliënt in te passen in het denksysteem van de therapeut. Vermeir geloofde wel in technieken, mits gezien als kleine, kunstzinnige experimenten. Van Praag legde uit dat gestalttherapie helaas te vaak op negatieve wijze wordt vereenzelvigd met haar technieken. Vanuit de zaal werd betoogd dat waar een theorie nauwelijks is ontwikkeld, de gestalt eerder herkend wordt aan de techniek. Salomé–Finkelstein stelde dat het gebruiken van technieken hoge eisen stelt aan de persoon van de therapeut. Deze moet dan ook goed opgeleid worden. Het panel erkende unaniem de noodzaak van meer onderzoek, in ieder geval descriptief onderzoek naar procesvariabelen. Perls (1969) had al gewaarschuwd: ‘Verbal communication is usually a lie, […] real communication is beyond words’ Gestalttherapeuten lijken niet getraind in een puur verbale uitwisseling.
Uit het ruime aanbod aan workshops volgt hieronder een selectie. De workshop van drs. Eva Fisher, Psychotherapieproces en psychotherapeut, handelde over het werken met ernstig getraumatiseerde mensen. Fisher legde voor dat juist bij trauma's het eerste beginsel van gestalttherapie van groot belang is, namelijk het attent zijn op de voortdurende wisselwerking tussen figuur en achtergrond. De therapeut moet er bij een traumabehandeling voor waken niet te gaan individualiseren, zoals uit het contact gaan of moraliseren. Dan bestaat het risico dat de therapeut de eigen tegenoverdracht niet meer herkent en zullen er geregeld impasses optreden. De positie van de therapeut vraagt veel aandacht. Hierbij geldt het gestaltprincipe dat de therapeut zichzelf niet op de tweede plaats moet stellen. Anders valt de instrumentfunctie weg, met als gevolg dat de therapeut, en met hem de cliënt, gaat vermijden.
Fisher poneerde de interessante stelling dat traumatherapieën paradoxaal zijn. De cliënt vraagt hulp voor datgene waarvoor hij geen hulp kon aanvaarden. De therapeut staat voor de taak datgene bespreekbaar te maken wat nooit bespreekbaar was en hij dient hier zeer zorgvuldig mee om te gaan, om te voorkomen dat de cliënt opnieuw het idee krijgt dat hij aan de gebeurtenissen is overgeleverd. Fisher beschreef dit subtiele proces van pacing en grading op subtiele wijze.
In de workshop De contact driehoek, werken met paren, bekende drs. Ottoline van Panthaleon van Eck echtparen lastige systemen te vinden, vanwege hun geringe bereidheid om te veranderen. Als hypothese werd gesteld dat paren voortdurend derden, zoals kinderen, werk, minnaars en therapeuten recruteren om de tussen hen ontstane spanningen te reduceren of te vermijden. Aan de hand van het sprookje van Repelsteeltje werd gedemonstreerd hoe driehoeken ontstaan en herhalingen zijn van eerdere driehoeken. Op deze betrekkelijk eenvoudige wijze kan inzichtelijk gemaakt worden dat, en hoe in relaties patronen van de partners zich herhalen. Deze patronen kunnen in een therapie bewerkt worden. Van Panthaleon van Eck demonstreerde een oefening in het echt luisteren naar de ander, die de deelnemers vervolgens op elkaar konden uitproberen. Enigszins verontschuldigend noemde zij deze oefening een non–gestalt oefening. Het werkelijk luisteren naar de ander is namelijk niet autonomie bevorderend, maar jezelf opzij zettend. De oefening werd echter met veel animo uitgevoerd.
Uit de workshop van drs. Marga van Dijk over kortdurende therapievormen kwam het eigene van de gestalt veel minder naar voren. Opvallend was dat deze workshop veel RIAGG–medewerkers trok. Van Dijk bestreed het beeld dat persoonsgericht werken niet kortdurend kan zijn. Zij stelde dat gestalttherapie per definitie kortdurend is. Zij beschreef een door haar gecoördineerde cultuuromslag op een RIAGG –afdeling psychotherapie van een in principe ongelimiteerd aanbod van zittingen naar een functioneel therapieaanbod. De procedures van intake en indicatiestelling, informatieverstrekking aan de cliënt en behandelevaluatie maakten een doorwrochte indruk, maar een specifieke gestaltbenadering kon het beslist niet genoemd worden. Van Dijks opmerking dat kortdurende gestaltbehandelingen gericht zijn op reductie van klachten, en dat dit iets anders kan betekenen dan tevredenheid bij de cliënt, leverde hier en daar weerstand op. In de discussie kwamen vooral de tegens van kortdurend werken naar voren. Er werd opgezien tegen de grote distantie in het therapeutisch contact, vanwege het snel naderend afscheid. Het voordeel van deze relatievorm is dat de cliënt minder afhankelijk wordt van de therapeut, en omgekeerd. De opmerking dat het soms een opluchting is vanwege een externe maatregel te kunnen afsluiten, mag een gestalttaboe genoemd worden.
Ter afsluiting hield Daan van Praag een toespraak over erkend (willen) worden. Hij erkende dat de gestalt is uitgegroeid tot een versnipperde en onzichtbare non–organisatie. Van Praag noemde het punt niet, maar naar mijn mening kan deze ontwikkeling gedeeltelijk verklaard worden uit het historische feit dat gestalttherapie in Nederland buiten de reguliere psychotherapie is gehouden. De huidige gestaltopleidingen, waarvan er in Nederland ten minste 15 bestaan, zijn nu geen van alle aan een centrale organisatie ter erkenning voorgelegd. Hierdoor schiet de kwaliteitsbewaking tekort. Er bestaat evenmin een centraal geregeld klacht– of tuchtrecht. De gestalt is dus door de buitenwereld niet aan te spreken. Maar ook intern werkt het gebrek aan eenheid door. Belangentegenstellingen bij het streven naar erkenning van gestalttherapie, met alle maatschappelijke en financiële consequenties van dien, houden elke voortgang tegen.
Daarom heeft een viertal gestaltpioniers het initiatief genomen om een nieuwe onafhankelijke, overkoepelende club op te richten. Deze club kent drie kamers, één voor ethische vraagstukken, één voor de kwaliteitsontwikkeling en –bewaking en één voor de belangenbehartiging. Een dergelijke koepelorganisatie kan de samenwerking tussen de opleidingsinstituten op gang brengen, terwijl de kamer kwaliteitsontwikkeling en –bewaking de opleidingen kan toetsen. De kamer ethiek zal zich onder andere moeten verdiepen in de vraag of de gestalt de NVP–beroepscode wil overnemen.
Het stoort Van Praag dat door de onaanspreekbaarheid van de gestalttherapie klachten de ronde blijven doen dat gestalt niet professioneel zou zijn. Van Praag is juist trots op de 40 professionals, die aan dit congres een inhoudelijke bijdrage leverden. Met een aan hen gericht dankwoord sloot hij het congres, dat voortreffelijk was georganiseerd, af.
literatuur
Perls F.S., (1969). Gestalt therapy verbatim. Lafayette, California: Real People. |