Transculturele psychiatrie en psychotherapie. Symposium 18 oktober 1996, Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1997
10.1007/BF03061850

Gehoord

Transculturele psychiatrie en psychotherapie. Symposium 18 oktober 1996, Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam

Adeline van WaningContact Information Adriana Jasperse

(1) 

Samenvatting  
Deze dag was georganiseerd door het IPSER (Institute for Psychosocial and Socio–Ecological Research), de centrale RINO–groep en de stichting Interculturele Geestelijke Gezondheidszorg. Een veelheid van thema's werd besproken: transitie en trance, onderwaardering en overgangsrite, biculturaliteit en duo–behandeling, empathie en vervreemding, valkuilen, voetangels en klemmen in de hulpverlening met allochtonen (lees: migranten, vluchtelingen en asielzoekers).
Adeline van Waning is psychiater, werkzaam bij het Nederlands Psychoanalytisch Instituut, en verbonden aan Pharos, GGZvoor vluchtelingen.
Adriana Jasperse is als sociaal–psychiatrisch verpleegkundige werkzaam bij Pharos afdeling GGZ, te Amsterdam.

Deze dag was georganiseerd door het IPSER (Institute for Psychosocial and Socio–Ecological Research), de centrale RINO–groep en de stichting Interculturele Geestelijke Gezondheidszorg. Een veelheid van thema's werd besproken: transitie en trance, onderwaardering en overgangsrite, biculturaliteit en duo–behandeling, empathie en vervreemding, valkuilen, voetangels en klemmen in de hulpverlening met allochtonen (lees: migranten, vluchtelingen en asielzoekers).

De dag vond plaats in het kader van de presentatie van het boek Transculturele psychiatrie en psychotherapie, handboek voor hulpverlening en beleid, geredigeerd door Joop de Jong en Margot van den Berg. De voordrachten zijn er vrijwel alle in terug te vinden. Aan het begin van de dag werd het handboek op een goudkleurige fiets de zaal in gereden en officieel aangeboden aan onder andere R.M.W. Smeets, geneeskundig Hoofdinspecteur voor de Geestelijke Gezondheidszorg, die het symposium opende.

De formele en informele gedragscodes, zoals die bij instellingen en hulpverleners gekend en gerespecteerd worden, zijn vaak onbekend bij de allochtone cliënt, aldus Smeets. Men moet terdege rekening houden met het anders zijn van de cliënt. Veel instellingen zijn nog niet over de drempel naar multiculturele hulpverlening heen. Anderzijds waarschuwt Smeets ervoor al te veel belang te hechten aan de verschillen; sommige emoties en reacties gelden voor iedereen, en overal.

Hetzelfde, het vergelijkbare, het eigene en het andere, daar ging deze dag over. En over paradoxen.

Etnoculturele diversiteit, dat was de titel van de inleiding van Joop de Jong, hoogleraar transculturele psychiatrie. Een van zijn paradoxen luidt: de meeste hedendaagse internationale of regionale conflicten kunnen herleid worden tot lokale conflicten, die eerder voortkomen uit etnoculturele diversiteit dan uit internationale spanningen.

Etnoculturele diversiteit wordt gezien als probleem, maar tegelijkertijd is het een belangrijke bron die overleving en groei mogelijk maakt. Niet rigiditeit en afsplitsing, maar juist een toenemend contact tussen culturen kan behulpzaam zijn om etnische eigenheid en gebruiken in ere te houden. De overheid moet ingrijpen wanneer in dit proces stagnatie en terugval dreigt. Dit kan met economische maatregelen ten behoeve van allochtonen en met maatregelen die de diversiteit en biculturaliteit stimuleren, zoals inburgeringstrajecten, certificering van imams en oprichting van genezersassociaties.

Getuige de 400 deelnemers aan deze dag is er belangstelling genoeg voor de multiculturele thematiek; aan structurele beleidsmaatregelen ontbreekt het echter nogal eens. De Jong haalt ook uit naar de universiteiten. Deze zijn niet weg te branden van hun eurocentrische paradigma's. Van de 65 hoogleraren psychologie is er geen enkele met een leerstoel transculturele of vergelijkende psychologie!

Batja Mesquita, psychologe, liet aan de hand van eigen onderzoek zien hoe culturele verschillen tot uitdrukking komen in het emotionele beleven. Dit hangt vooral samen met de verschillende betekenissen die men hecht aan gebeurtenissen. Turkse, Surinaamse en Nederlandse mensen werden geïnterviewd door mensen uit hun eigen cultuur. Mesquita gaf een voorbeeld: wat betekent het als je beledigd wordt door iemand met wie je een intieme relatie hebt? Alle door de geïnterviewden genoemde emotionele reacties, bij de ene groep meer uitgesproken dan bij de andere, waren op zichzelf voor de mensen in andere groepen ook wel invoelbaar. De gevoelsbetekenis echter verschilt. Deze heeft bijvoorbeeld voor Turkse mensen veel te maken met een verstoring van machts– en respectevenwicht, en dit leidt tot ingrijpende gedragsconsequenties. Belediging kan dan direct leiden tot het verbreken van het contact.

Cor Hoffer, niet–westers socioloog, sprak over zijn onderzoek naar de verhouding tussen artsen/hulpverleners en islamitische genezers. Er wordt veel langs elkaar heen gewerkt. De dokter is er voor natuurlijke ziektes, de genezer voor bovennatuurlijke, die te wijten zijn aan magie, het boze oog of aan geesten (djinns). Ook zijn er ziekten die beide aspecten in zich hebben. In dit geval zijn duo–behandelingen zinvol, mits er goed overleg plaatsvindt.

‘Migratie als onvolledige transitie. Een antropologische visie op psychosociale risico’s bij migranten en vluchtelingen' was de titel van de voordracht van Suzanne Heezen en Arjaan Hijmans van den Berg, beiden psychotherapeutisch werkzame cultureel–antropologen. De frisse wind van een antropologische inbreng verdient ruime aandacht in GGZ–land. Twee antropologische concepten worden door hen als metaforen gebruikt: de rite de passage (overgangsrite) en de liminaliteit (liminaal wil zeggen: op de drempel). Alle culturen kennen overgangsriten die ingrijpende veranderingen (transities) in iemands leven kunnen markeren. In deze rituelen zijn drie fasen te onderscheiden: separatie, liminaliteit of overgangstoestand (die over generaties kan lopen) en integratie.

Deze fasen zien we ook in het migratieproces. De liminele fase bij migratie wordt omschreven als de kwetsbare psychosociale transitieperiode die wordt gekenmerkt door onzekerheid, ambiguïteit en ambivalentie in de sociale en culturele orintaties van de migrant. In de behandeling kan een antropologische analyse verheldering geven van bepaalde levensgebieden en veranderingen hierin, en eventuele verstoringen hierbij. Deze betreffen onder andere verwantschap, gender, leeftijd en generatie en religie. De thema's spelen ook door in gezondheids– en ziekteopvattingen. Ze zijn relevant voor de leefwereld van allochtone, alsook van autochtone cliënten.

Rianne Wesenbeek, als sociaal–pedagoog gespecialiseerd in etnische vraagstukken, gaf een levendige inleiding over racisme en (tegen)overdracht. Ze begon met een oud en zeer zwart–wit kinderversje. Aan de hand van tekstanalyse toonde ze de sociale en psychologische afstand, een stereotypering waarbij de menseneter in de actualiteit een ruimtevreter is geworden, die uitkeringen en huizen zou opslokken. Hierbij is dom–zijn tot achterstand geworden en wordt anders–zijn door velen als vijandig ervaren en ook zo bejegend. Therapie met migranten, in de sfeer van dit zwart en wit, is een politieke activiteit. Beide deelnemers zijn representanten van een sociale categorie, van culturele, etnische en raciale verhoudingen. Op racisme rust het taboe van de vermijding, onder andere gevoed door onze eerste ervaringen van verschil en verlating, door existentiële angst, angst voor uitstoting – in psychoanalytische optiek. Ook in de therapiekamer leeft vaak de discrepantie tussen de ideologie van gelijkheid en de praktijk van verschil.

Het verhaal van Frank Kortmann, hoogleraar psychiatrie, sloot op een aantal punten aan: de deficithypothese – waarbij dom werd tot achterstand – is ingehaald door de differentiatiehypothese. Een leerachterstand is niet langer een gevolg van taalachterstand, maar van een communicatiekloof. En zo is dat ook (te) vaak in psychotherapieland, bij verschillen tussen zwarte en witte cliënten en therapeuten, maar ook tussen hoger en lager opgeleiden, tussen mannen en vrouwen.

Met etnocentrisme zien we onze eigen cultuur als de meest waardevolle. Empathie is niet mogelijk als je niet enigszins vertrouwd bent met de cultuur van de ander. Het andere geeft angst, en het onvermogen van de therapeut wordt door bekende valkuilen gerepresenteerd: angst dat de behandeling mislukt (self fulfilling prophecy), almachtsfantasieën, verdringen van onzekerheid, en negatieve tegenoverdrachtsgevoelens bij het bestempelen van de cliënt als niet geschikt of onvoldoende gemotiveerd voor psychotherapie. Terzijde: het is jammer dat juist de in onze maatschappij veelgebruikte term allochtoon zo de nadruk legt op het aspect van anders–zijn, en daarmee de in–group en out–group gedachte zo blijft voeden.

Ook de volgende spreker, Sjoerd Colijn, cultureel–antropoloog en psychotherapeut, benadrukte de beperktheid van de Nederlandse therapiecultuur. In een geestig verhaal schetste hij wat een Srilankese antropoloog die onderzoek in Nederland doet te zien zou krijgen. Hem treft het dat de meeste mensen lijken te lijden aan eenzaamheidsziekte, dat ziek–zijn een schande is, met veel geheimzinnigheid omgeven. Er is een ritueel achter gesloten deuren, waarbij de genezer vragen stelt en de antwoorden kennelijk nooit goed genoeg vindt – want hij of zij blijft maar doorvragen – en soms lijkt hij het antwoord ook al eerder te weten dan de cliënt. Genezers verwijzen naar eigen goden met namen als Freud, Skinner, Rogers en Erikson en verguizen soms de goden van anderen.

Ruimte ontbreekt hier om aan alle middagvoordrachten, die parallel liepen met de workshops, aandacht te geven. Een keuze:

Victor Kouratovsky, psycholoog, sprak over diagnostiek bij kinderen van migranten en vluchtelingen. Een belangrijke vraag over de identiteitsvorming luidt: tot welke groep vind je dat je behoort en tot welke groep vinden anderen je behoren? Vergelijk bij voorbeeld de Marokkaanse jongere die in Nederland bij de Marokkaanse jongeren hoort, maar in Marokko de Nederlander is. Eventuele verstoringen in de ontwikkeling vragen erom in de context van migratie bekeken te worden.

De voordracht van Anne Korsen, psychotherapeut, ging over het gebruik van hypnotische technieken bij getraumatiseerde migranten. Het is wezenlijk dat de therapeut zich aanpast aan de belevingswereld en de verklaringen van de klachten van de cliënt en dat de eigen taal van de cliënt wordt gebruikt. Als een van de weinigen, misschien zelfs als enige, besteedde ze in haar verhaal ook expliciet aandacht aan haar omgang met de tolk in de therapie met een anderstalige cliënt, een onderwerp dat wel meer aandacht verdiend had.

Bij de meer dan veertig conflicthaarden die er momenteel op de verschillende continenten zijn moeten tienduizenden kindsoldaten betrokken zijn.

Guus van der Veer, psychotherapeut, besprak in zijn verhaal over ex–kindsoldaten motieven van jongens (en een enkel meisje) tussen 8 en 18 jaar om actief te gaan deelnemen aan de gewapende strijd. Kinderen kunnen uiteraard tot deelname gedwongen worden. Daarnaast kunnen er economische motieven zijn: soldaat zijn betekent als regel ook een stel kleren en eten in je buik, althans toegang daartoe. Ze kunnen mee gaan doen na het zien van een moordpartij en brandschatting door een groep soldaten: uit verwarring of behoefte aan wraak sluiten kinderen zich dan bij de andere groep aan. Ook kan de in deze leeftijdsfase niet ongebruikelijke rebellie tegen ouders en familie meespelen. Belangrijk is de vervreemding die optreedt, een vervreemding van eigen familie en omgeving, van de maatschappij – er is geen sprake meer van onderwijs – van bekende waarden en normen. De gewone vaardigheden in het leven worden nauwelijks meer geleerd. Ex–kindsoldaten hebben in hun strijd om te overleven vaardigheden ontwikkeld waarvan sommige hen ook in het gewone leven goed van pas kunnen komen, bijvoorbeeld: zichzelf verzorgen en leiding geven. Maar andere overlevingsstrategieën veroorzaken juist problemen, bijvoorbeeld: als je iets niet begrijpt reageren met dreigen. Resocialisatie kan heel moeilijk zijn.

Rob van Dijk, cultureel–antropoloog, sprak over ballingschap en het vluchtelingenbestaan. Het was de enige bijdrage over vluchtelingen als specifieke groep. In het leven van vluchtelingen – beter te karakteriseren als overlevenden – vloeien traumatisering, ontworteling en marginalisering samen. Er is sprake van verlies in vele vormen. Het vluchtelingenbestaan biedt echter ook mogelijkheden tot herstel en heling, en een vorm van posttraumatische groei. Terwijl ballingschap in wezen staat voor straf, is het balling–zijn voor een specifieke groep vluchtelingen lange tijd een soort geuzennaam geweest, te zien als een vorm van coping. Dit copingmechanisme verliest echter op de lange duur zijn beschermende waarde, omdat het balling–zijn ook de tijdelijkheid van het verblijf benadrukt, en op die manier uitzicht op een toekomst belemmert. De ideologie van de ballingschap leidt uiteindelijk tot een op het verleden en naar binnen gerichte ontwikkeling.

Laura Wienesen, sociaal–psychiatrisch verpleegkundige, liet ons meedenken over de vraag waarom migranten meestal op de afdeling sociale psychiatrie van een RIAGG behandeld worden. Vaak gebeurt dit omdat de hulpvraag niet duidelijk is, de klachten vaag zijn en er veel praktische problemen zijn. Komen veel allochtonen op de afdeling sociale psychiatrie vanwege de hoeveelheid tijd die in de aanmeldingsfase nodig is om de klachten te verhelderen? Cliënten die gebaat zouden zijn met psychotherapie krijgen hiervoor minder kansen.

De middag–workshops hadden wijdse titels zoals Interculturele gespreksvoering binnen de GGZ, maar ook kon men zich heel specifiek richten op een onderwerp als Psycho–educatie aan Turkse schizofrene patiënten. Er werd nogal wat geboden op het gebied van leidinggeven en management. Wij bezochten de workshop Intake–aspecten, gegeven door Salah Sidali, psychiater. Alvorens in te gaan op de problematiek van een Marokkaanse vrouw vertelde hij op invoelbare wijze over zijn eigen verwarrende kinderherinneringen na aankomst in Nederland, waar gewone school en Koranschool zulke verschillende wereldbeelden aanreikten.

In de workshop ‘Liminele kwetsbaarheid; antropologisch gereedschap voor de klinische praktijk’ werden de in de morgen beschreven antropologische concepten en instrumenten aan casuïstiek getoetst.

Een kanttekening die we bij deze dag willen maken – en die we ook van andere deelnemers hoorden – is: de migrant wordt wel erg geproblematiseerd! Migranten zijn vaak sterke mensen, die gedurende het proces van migratie ook nog eens heel veerkrachtige eigenschappen en copingstrategieën kunnen ontwikkelen. In de hulpverlening krijgen we weliswaar te maken met mensen die vastlopen in het proces van transitie en transformatie, maar dit moet uiteraard niet het beeld gaan bepalen.

Het was een dag met veel compact gebrachte informatie, die veel vergde van de concentratie van uw participerend–observerende verslaggevers. Na een voordracht (20 minuten) was er zelden tijd voor een vraag uit de zaal. De formule van de dag was sterk afgestemd op de lancering van het boek. Dat hield kennelijk ook in dat er geen badges of deelnemerslijsten waren; van de organisatie ging in die zin weinig stimulans tot interactie uit. De infrastructuur bood hiervoor wel aanknopingspunten. In de wandelgangen konden we met elkaar spreken over hulp hier, hulp daar – ver weg; en over de noodzaak om tot vermindering te komen van westerse wapenleveranties, die zoveel brandhaarden in de wereld onderhouden. Onze humanitaire inzet zowel hier als daar kan verhullen wat aan preventie en eventuele politieke actie nodig is.

Deze dag kon niet anders dan in het Koninklijk Instituut van de Tropen georganiseerd worden, lange tijd de plechtig bemarmerde en gelambriseerde uitvalsbasis voor hen die de tropen zochten; nu de plek waar mensen met vele tropische, maar ook Nederlandse kleurschakeringen samenkomen. Op de spreekgestoelten zouden overigens wel meer mensen van kleur hebben mogen staan. In veel bijdragen werden ook aanbevelingen voor beleid gedaan. In sommige gevallen kreeg dit iets kunstmatigs. Deskundigheidsbevordering bij de werkers in het veld – bottom–up – is zeker stimulerend, zinvol en noodzakelijk; ook is duidelijk dat er op beleidsniveau ondersteuning nodig is in de vorm van top–down acties. Op studiedagen als deze is duidelijk dat het eigenlijk gaat over attitude en mentaliteit. Meer kennis alleen is niet voldoende. Respect en empathie voor het andere, met waardering van het eigene, in wederzijdsheid, daar komt het op neer. De noodzaak van een inburgeringstraject geldt evenzeer voor de autochtoon in de multiculturele samenleving. Al met al, een dag die er zijn mocht, in zekere zin ook een historische dag, met de geboorte van een klein monument in de vorm van het eerder genoemde handboek.

Naar boven