Onderzoek naar de effecten van psychotherapie is tot nu toe voornamelijk gericht geweest op effecten in de zin van klachtenreductie of persoonlijkheidsverandering. Over de waarde van psychotherapie (de titel van het proefschrift van Schagen, 1994), is weliswaar veel te zeggen, maar zelden wordt hier door onderzoeker of clinicus de economische waarde bedoeld. Ook al zullen economische (bij)effecten even moeilijk te onderzoeken en aan te tonen zijn als andere effecten van psychotherapie, dit neemt niet weg dat in de huidige politieke en maatschappelijke discussie over het nut van psychotherapie vaak juist wel financieel–economische aspecten worden benadrukt. Voor zover deze discussie op basis van argumenten wordt gevoerd, zou het de zaak van de psychotherapie goed doen als er niet alleen empirische steun zou zijn voor de werkzaamheid van psychotherapie, maar ook voor de kostenbesparende effecten ervan.
In het hier gesignaleerde artikel geven de auteurs een kritisch overzicht van het effectonderzoek waarin gegevens over kostenbesparing worden gerapporteerd. Hun zoektocht in de literatuur bestrijkt de periode 1984–1994. Voor eerdere studies verwijzen zij naar het overzichtsartikel van Mumford, Schlesinger, Glass, Patrick en Cuerdon (1984), waarin de effecten van psychotherapie op het gebruik van medische zorg werden samengevat.
Gabbard en anderen kiezen voor een bredere definitie van kosteneffectiviteit: naast besparingen op medische kosten betrekken zij ook de kosten die samenhangen met arbeidsongeschiktheid in hun beschouwing. Een eerste selectie levert 35 studies op waarin de interventie psychotherapeutisch is en een van de uitkomstmaten betrekking heeft op kostenaspecten. Op grond van methodologische argumenten (bijvoorbeeld geen vergelijkingsgroep) of inhoudelijke argumenten (bijvoorbeeld interventie toegepast bij een somatische ziekte in plaats van een psychiatrische stoornis) worden zeventien studies uitgesloten, zodat uiteindelijk achttien studies in hun overzicht zijn opgenomen. Ook aan de uitkomstmaten betreffende kostenaspecten worden duidelijke eisen gesteld.
In zestien van de achttien studies komt naar voren dat psychotherapie leidt tot een aanzienlijke reductie in de onderscheiden kostensoorten. De auteurs komen tot de conclusie dat psychotherapie kostenbesparend werkt, met name in de behandeling van de ernstigste psychiatrische stoornissen, zoals schizofrenie, bipolaire affectieve stoornis en borderline–persoonlijkheidsstoornis.
Deze conclusie verdient enige toelichting. Het blijkt dat kostenaspecten vooral werden onderzocht in studies naar de effecten van klinische behandeling, veel minder in studies naar de effecten van poliklinische behandeling. Het overzicht in dit artikel is in meerdere opzichten heterogeen en onevenwichtig te noemen. Kostenaspecten zijn bij angst–, stemmingsstoornissen en verslavingsproblematiek nauwelijks nog systematisch onderzocht. Door de brede definitie van psychotherapie die de auteurs in dit verband – terecht – hanteren, is sprake van zeer uiteenlopende interventies. Gelet op de schaarse gegevens hierover kan over de relatieve kosteneffectiviteit van de verschillende psychotherapeutische interventies weinig worden gezegd. Opmerkelijk is wel dat deze uiteenlopende interventies alle tot kostenbesparing kunnen leiden.
Ook al staat het onderzoek naar kosteneffectiviteit van psychotherapie nog in de kinderschoenen, dit neemt niet weg dat de hier gepresenteerde gegevens overtuigend zijn. De verschillen in opnameduur, heropname en arbeidsparticipatie die ontstaan door het toevoegen van psychotherapie aan het behandelpakket zijn opmerkelijk. De investering in psychotherapie verdient zich razendsnel terug en kan leiden tot besparingen van tienduizenden dollars per patiënt.