Het ochtendprogramma van deze symposiumdag werd ingeleid door de heer Stufkens, psycholoog/psychoanalyticus, tevens opleidingsanalyticus van het Nederlands Psychoanalytisch Genootschap. Hij zette de keuze van het lichaam als thema uiteen. Psychoanalyse is geenszins een uitsluitend cerebrale en intellectuele therapievorm, maar omvat ook ervaringen aan het lichaam zelf. Allerlei gevoelens in de vorm van sensaties aan het lichaam die aanvankelijk onbegrepen blijven, blijken in het verloop van een analyse vaak terug te voeren op de kindertijd. Lichamelijke klachten, veelal een uiting van vroege pathologie, kunnen soms geheel verdwijnen. Ook kunnen zaken als spiertonus en doorbloeding zich wijzigen en soms worden bepaalde lichaamsdelen voor het eerst psychisch beleefd. Hoe precies de omzetting van lichaamstaal naar woorden, of van somatische klachten naar emoties, een genezende uitwerking heeft is ons (nog) niet bekend, aldus de spreker.
Hierna gaf mevrouw Mettrop–Wurster, arts/kinderpsychoanalytica en medewerkster van de Kinder– en Jeugdafdeling van het Nederlands Psychoanalytisch Instituut, een lezing met de titel ‘Kijk mij eens! Over de ontwikkeling van lichaamsbesef bij kinderen’. Het was een door poëzie ingelijst en door vignetten verlevendigd verhaal. Zij sprak over de ontwikkeling van het prille ego dat in beginsel voornamelijk een lichaams–ik is, zich vormend vanuit de allereerste lichamelijke sensaties in het contact met de moeder, daardoor herinneringssporen vormend in het brein. Met de verdere rijping kan het kind steeds meer zelfsturend worden en actief bepaalde aangename sensaties opzoeken via het zich ontwikkelende spierstelsel. Het kind kan dan ook de balans van sensaties tijdens de voeding opmaken en besluiten dat het genoeg is, en daarmee verdere voeding weigeren. De spreekster gaf een voorbeeld van een baby, die door een vreemde de fles gegeven wordt en de omslag ontdekt van lustvol drinken naar lustvol weigeren, van libido naar agressie.
Zij refereerde verder aan de onderzoeken van Spitz, die vaststelde dat te vondeling gelegde kinderen geen auto–erotisch spel ontwikkelden en later niet tot ontwikkeling van sociale contacten kwamen. Zij neigden ertoe aan de ouders te blijven klitten. Evenzo ontwikkelden kleine aapjes, die door een kunstmoeder waren grootgebracht, later geen volwassen seksueel gedrag (de bekende experimenten van Harlow).
Mevrouw Deben–Mager is psychiater/ psychoanalytica en stafmedewerkster van het Nederlands Psychoanalytisch Instituut. Zij hield de volgende voordracht onder de titel: ‘Het verheerlijkte lichaam; narcisme, lichaamsschema en identiteit’. Zij sprak onder meer over mutilatie ter bevordering van de lichamelijke schoonheid en toonde dia's uit andere culturen, bijvoorbeeld een door littekens ontsierd gezicht, het gevolg van het kerven van de huid tijdens het overgangsritueel van kind naar huwbare volwassene. Zij beschouwde deze rite als het afkopen van de ouderlijke jaloezie en als straf voor verboden incestueuze wensen. Verder gaf de spreekster een voorbeeld uit een therapie bij een vrouw die deel uitmaakte van een eeneiige tweeling. Deze patiënte liet in de loop van de behandeling een tatoeage aanbrengen. Voor haar bleek dit een uitdrukking te zijn van haar behoefte zich een apart onderscheiden individu te voelen. Volgens de spreekster heeft de verheerlijking van het lichaam veelal de functie van overdekking door het tegendeel, namelijk de devaluatie van het lichamelijke door een mislukte ontwikkelingsgang in de adolescentie, waardoor met name een gebrekkige integratie van de seksualiteit in het lichamelijk beleven tot stand komt.
De forumdiscussie riep bij mij de vraag op of er een analogie bestaat tussen rituele mutilatie en het automutilerende gedrag van borderline cliënten en slachtoffers van seksueel misbruik. Deze vraag kon niet zonder meer beantwoord worden. Mevrouw Nicolai kwam er later zijdelings op terug. Zij meldde dat er verschil is tussen sociaal gesanctioneerde en openlijk voltrokken mutilaties en in het verborgene toegebrachte letsels. Op mijn vraag of zelfbeschadiging, met een negatieve betekenis, ook positieve kanten kan hebben, namelijk als poging tot het markeren van grenzen, wellicht vanuit een collectief onbewuste laag, opperde de spreekster de mogelijkheid dat het aanbrengen van een teken de uitdrukking zou kunnen zijn van het incest–verbod.
Psycholoog/psychoanalyticus en medewerker van de RIAGG Westelijk Utrecht, de heer Boerwinkel, gaf onder de titel ‘Het verraderlijke lichaam. Over de betekenis van ziekte van de analyticus’ uit eigen ervaring een exposé over de mogelijke valkuilen in de therapeutische relatie bij ziekte van de therapeut. Niet alleen beschikt de analyticus over minder ‘vrij zwevende aandacht’ voor het materiaal dat de cliënt bezighoudt, ook kan hij, door eigen ontkennende mechanismen, het de cliënt onmogelijk maken belangrijke reacties te onderzoeken. De cliënt zou bijvoorbeeld een verhoogde weerstand kunnen voelen tegen het uiten van zorgen over de therapeut, met schuldgevoelens kunnen blijven zitten of de woede om de verlating kunnen omzetten in destructieve acties. Al naar gelang de fase waarin de therapie verkeert, kan de therapeut een reëel object zijn en zonder de cliënt te belasten door zelfonthulling, toch enige transparantie bieden. Het is van belang de fantasieën en angsten van de cliënt te bespreken. Daarnaast dient een door ziekte getroffen therapeut zich via supervisie en intervisie te laten bijsturen door collega's, waarbij zelfonthulling juist wel aangewezen is. Spreker wijdde nog een gedachte aan de omgekeerde situatie, namelijk psychotherapie met een ernstig zieke cliënt. Therapeuten zien daar veelal niet veel brood in, maar te bedenken is dat juist ernstige ziekten aanleiding kunnen zijn tot geestelijke groei. De functie van de therapeut kan daarbij zijn het troostend aanwezig zijn en de cliënt helpen bij de verwerving van zelfinzicht en zelfbegrip.
De heer Buitelaar, kinderpsychiater/ psychoanalyticus, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht en werkzaam op de afdeling Kinderpsychiatrie van het Academisch Ziekenhuis Utrecht, sprak onder de titel ‘Het brein op drift? Integratie of oppositie van psychoanalytische en neurobiologische benaderingen’. Hij bepleitte een integratie van neurobiologische kennis en de psychoanalytische theorievorming. Freud is ooit begonnen met het zoeken van neurologische verklaringen voor zijn theorie over de driften en de verdringing. Veel weten we er nog steeds niet van, maar wel zijn inmiddels allerlei psychologische processen verklaard vanuit neuropsychologische en neurobiologische mechanismen. Ook zou de (aantoonbare) invloed van wel opgeslagen maar niet gemakkelijk toegankelijke herinneringen een equivalent van de verdringing kunnen zijn.
Ook noemde de spreker de grensovergangen tussen somatiseren en aantoonbaar somatisch lijden. De tot op heden gehanteerde denkkaders stellen onnodige grenzen aan de behandeling van sommige patiënten. Voor de integratie van psychoanalytisch denken en de biologische benadering lijkt een vruchtbare toekomst weggelegd. Als voorbeeld noemde de spreker de behandeling van een dwangneurose, die behandeld kan worden vanuit de conflicttheorie en de regressie, maar ook via beïnvloeding van de serotonine–huishouding in de hersenen. Ook bij de behandeling van de paniekstoornis en de vitale depressie is integratieve behandeling zinvol. De spreker pleitte voor een terugkeer van de psychoanalyse die zich verbonden heeft met de hermeneutische benadering van de mens en zijn verhaal, naar het onderzoek van individuele betekenissen in het licht van biologische verschillen.
Mevrouw Nicolai, psychiater/psychoanalytica in opleiding, sprak over ‘Het schuldige lichaam’. Na enkele aangrijpende stukken tekst uit behandelingen, gaf zij een opsomming van theorieën over de gevolgen van seksueel misbruik, met name over de betekenis van automutilatie. De mate van het niet kunnen verwerken van een trauma is af te lezen aan de ernst van het schuldgevoel; het lichaam wordt als verraderlijk beleefd en bestraft, of gevoelloos gemaakt door splitsen, loochenen en dissociëren van lichaamssensaties. De mogelijkheid tot verwerking wordt beïnvloed door de mate waarin een individu ‘ondanks het misbruik’ toch nog veilige hechtingsfiguren heeft gehad in zijn gezin van oorsprong. De spreekster refereerde hierbij aan het gehechtheidsonderzoek van Main en Goldwyn. Deze onderzoekers vonden dat de hechtingsstijl van de ouders, vanuit hun eigen opvoedingssituatie, een beslissende factor is voor de hechtingsmogelijkheden van hun kind en bepalend is voor de verwerving van psychische autonomie van het kind. Hoe meer de volwassene in staat is te reflecteren over zichzelf in relatie tot anderen, hoe veiliger het kind gehecht zal raken. In dit kader kan automutilatie gezien worden als een vorm van herinnering van het trauma op gedragsniveau, echter zonder dat hierbij gereflecteerd kan worden op het gebeurde. De behandeling van deze verstoringen in het denken en voelen dient dan ook gericht te zijn op de ontwikkeling van zelfreflectie.
De heer Van Dantzig, psychiater/psychoanalyticus, sprak als laatste over ‘het lichaam en de dood’. De kennis die wij hebben van de dood maakt deel uit van ons zelfbeeld, maar ieder individu heeft een eigen, individuele (leer)geschiedenis wat betreft het sterven en de angst voor de dood. Hier heeft de biologische wet een plaats in de therapie en is het individuele verhaal het meest van belang. De spreker bepleitte tijdens zijn verhaal enkele opvallende stellingen, waarvan mij vooral is bijgebleven dat de zaal er verbaasd op reageerde. Hij maakte enkele kanttekeningen bij het al dan niet kunnen ervaren van after death experiencesen hield het voor de zekerheid maar op: ‘nee, dat kunnen wij niet’.
Helaas was het programma inmiddels uitgelopen. Hierdoor kwam de discussie bij de laatste forumdiscussie niet meer op gang. Dat was jammer voor de laatste sprekers, want die hadden veel interessante stof geboden. Mij staat achteraf de ochtend het levendigst voor de geest: goed uitgewerkte thema's, waarin casuïstiek boeiend geïntegreerd was. Alles bijeen een interessante en inspirerende dag.