Geen woorden maar daden. Over ageren: een empirisch onderzoek naar een psychoanalytisch concept

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1996
10.1007/BF03079314

Gelezen

Geen woorden maar daden. Over ageren: een empirisch onderzoek naar een psychoanalytisch concept

Jan van de SandeContact Information

(1) 

Samenvatting  
Het is de kracht en tevens de zwakte van de psychoanalyse als wetenschap dat begrippen die gehanteerd worden smal of breed, of ondiep of diep gedefinieerd worden. Dit vloeit voort uit het feit dat elk begrip gelaagd is en meerdere betekenissen en motieven heeft.
J.A.A.M. Van de Sande is psychiater/psychoanalyticus, verbonden aan de RIAGG 's–Hertogenbosch, coördinator psychoanalytische kern Brabant en Zeeland, en zelfstandig gevestigd in De Bilt.

Het is de kracht en tevens de zwakte van de psychoanalyse als wetenschap dat begrippen die gehanteerd worden smal of breed, of ondiep of diep gedefinieerd worden. Dit vloeit voort uit het feit dat elk begrip gelaagd is en meerdere betekenissen en motieven heeft.

Dit geldt ook voor het fenomeen ageren. Onder ageren wordt hier verstaan een specifieke vorm van overdrachtsweerstand die gekenmerkt wordt door een onmiddellijk handelen met voorbijgaan aan de fase van proefhandelen (denken, voelen, beleven). Doordat ageren in de plaats komt van verwoorden en beleven, en hierdoor de vrije associatie niet op gang komt, vond men in het verleden dat psychoanalyse bij deze problematiek niet geïndiceerd was.

In vele artikelen over psychoanalytische onderwerpen voelen auteurs zich genoodzaakt de hele historische ontwikkeling van het begrip weer te geven. Dit leidt vaak tot de kritiek dat psychoanalytische artikelen een te lange historische uitweiding vertonen. In het proefschrift van Van Waning Geen woorden maar daden laat zij zien dat een uitvoerig overzicht echter zeer functioneel kan zijn. Zij plaatst het begrip in een historische, structurele, interactionele en functionele context.

Hiermee maakt zij duidelijk dat de eerder genoemde kritiek geen recht doet aan de zorgvuldige plaatsbepaling van het begrip ageren. Iedere wetenschappelijke theorie is immers in beweging, onderweg en derhalve incompleet. Door het fenomeen ageren vanuit verschillende invalshoeken te bekijken, wordt in dit proefschrift de levendige dynamiek zichtbaar die ook kenmerkend is voor een goedlopend psychoanalytisch proces.

Adeline van Waning heeft haar proefschrift als volgt opgebouwd. Zij geeft allereerst een overzicht van de psychoanalytische literatuur over ageren en het schaarse empirische onderzoek op dit gebied. Daarna plaatst zij ageren in het actuele psychoanalytisch denken en ten slotte beschrijft zij het onderzoek van de ageerwerkgroep en het ageerproject.

Het vooronderzoek van deze ageergroep, of zo u wilt werkgroep, is een explorerend, retrospectief onderzoek van vijftien psychoanalyses. Hierbij wordt gebruik gemaakt van patiëntendossiers, vragenlijst en interviews met psychoanalytici. Hieruit resulteert de volgende onderzoeksvraag: is het mogelijk om op grond van gegevens die in een indicatiestellingsonderzoek van een patiënt ter beschikking komen, en in het bijzonder op grond van de gedragingen die waarneembaar zijn in de onderzoeksfase, iets te zeggen over de mate en de kwaliteit van diens toekomstig ageren? Dat wil zeggen: zijn deze gedragingen te beschouwen als voorlopers en voorspellers van ageren in de analyse?

Ter toelichting staat op pagina 76 een voorbeeld over het omgaan met de tijd. Het te laat komen van een patiënt tijdens de behandeling kan de betekenis van ageren hebben. Wanneer dit het geval is en het erkend wordt, kan dat besproken worden. Te laat komen kan zich ook tijdens de onderzoeksfase voordoen. Een patiënt komt bijvoorbeeld voor het onderzoeksgesprek dat volgt op een gesprek waarin hij geëmotioneerd raakte, te laat. Aspecten van overdrachtsweerstand lijken een rol te spelen.

De conclusie van dit onderzoek is dat het begrip ageren operationeel en meetbaar is, dat psychoanalytici het begrip ageren redelijk consistent gebruiken.

Adeline van Waning distilleert vijf gedragingen in het onderzoek die in relatie staan met ageren: neiging tot enactment, tot impulsief handelen, een beperkt empathie–inducerend vermogen, regressieve reacties, en het aanbieden van extra onderzoeksgesprekken. Daarnaast informatie vaag houden, achterhouden, en uitweiden tijdens de onderzoeksfase. Onder enactment wordt verstaan alle gedrag van beide partners in de analytische relatie, ook verbaal gedrag, dat een gevolg is van de intensivering van de actie–intensie van de gesproken woorden.

Er is geen correlatie vastgesteld tussen het klinisch oordeel over de mate van ageren in het onderzoek en het behandelresultaat na één jaar. Dit betekent dat de sombere voorspelling over de therapiemogelijkheden bij patiënten die geneigd zijn te ageren, niet altijd juist is.


 
 

Beschouwingen

Adeline van Waning ontdoet ageren als concept van zijn negatieve betekenis en beschrijft het als functioneel, in de zin van een constructief mechanisme. Het dient om enerzijds iets te vermijden en anderzijds om iets te verwerken. Zoals de bekende begrippen in de psychoanalyse, waaronder tegenoverdracht en weerstand aanvankelijk werden gezien als lastige en negatieve bijwerkingen, maar later nuttige en onontbeerlijke begrippen werden, wordt ageren in dit proefschrift gezien als noodzakelijk, bij het proces horend en voorafgaand aan het verwoorden van denken, voelen en beleven.

In de psychische en fysieke ontwikkeling van de mens zien we immers dat emotionaliteit en motorische actie de eerste communicatiemogelijkheden zijn tussen kind en volwassene vóór het verwoorden. Dit interactionele aspect wordt door Van Waning terecht uitvoerig beschreven. De analysant en de analyticus vormen een psychologisch systeem dat geanalyseerd dient te worden. Met andere woorden, de psychoanalyse is een intersubjectieve exploratie van een voortdurend veranderend gemeenschappelijk compromis, waarbij het tegen–ageren van de analyticus nodig is en geïnitieerd wordt door de analysant. Het gaat vooraf aan het bewustworden en verwoorden van wat uitgeageerd wordt door beide participanten. Kortom: ‘it takes two to tango’, zoals zij in haar slotbeschouwingen vermeldt.

Verhelderend is ook de nevenschikking van de analyse van het ageren met de analyse van de fantasie en de droom. Hopelijk hoort door deze nieuwe visie op ageren en tegen–ageren de defensieve houding van de analyticus van vroeger tot het verleden. De klassieke vooroordelen over de strenge regels, geboden en verboden, waaraan de analysant gehouden wordt, zijn te begrijpen vanuit een defensieve houding tegenover het fenomeen ageren. Door een meer functionele visie op dit fenomeen krijgen de strenge regels de oorspronkelijke betekenis die Freud eraan gaf weer terug, namelijk het veel werkbaardere en sympathiekere begrip Ratschläge in plaats van voorschriften en geboden.

Analytici zijn eerder te voorzichtig en te geremd dan dat ze te veel doen. Humor is lange tijd gezien als een ageren in de tegenoverdracht. Daarmee laat men de grote kracht van humor liggen. Humor kan de multipele betekenis van de communicatie tussen analyticus en patiënt verduidelijken en aanzetten tot zelfreflectie, waardoor pijnlijke ervaringen beter onder ogen gezien kunnen worden. De kracht van de creatieve humor en spontaneïteit worden in de psychoanalyse te gemakkelijk onderschat.

Door het concept ageren meer intersubjectief dan intrapsychisch te beschrijven, krijgen andere fenomenen, zoals overdracht en weerstand ook een meer interactieve of dynamische functie. Dit doet me denken aan Gabbard (1996), die zegt dat er een verschil bestaat tussen uitageren en projectieve identificatie. Uitageren brengt een handeling met zich mee. Projectieve identificatie houdt in, theoretisch tenminste, dat een tegenoverdrachtsgevoel in de analyticus wordt opgewekt, dat niet tot actie leidt.

Wanneer men echter de subtiele verschuivingen in spreektoon, lichaamshouding, gebruik van stiltes meetelt, is de scheiding tussen het opwekken van gevoelens en de actie die door deze gevoelens beïnvloed wordt, bijzonder dun. Derhalve kan tegenoverdracht geconceptualiseerd worden als een continuüm met projectieve identificatie aan de ene kant en uitageren aan de andere, met daartussen een aanzienlijke overlap.

De analyticus als subject participeert in het proces van formuleren van hypothesen, hij prikkelt tot exploratie en hij onderzoekt. Het wordt mogelijk de ingewikkelde interactie, waaronder projectieve identificatie tussen behandelaar en zijn patiënten met zwaardere psychopathologie, beter te begrijpen. Het gaat erom dat de analyticus zijn tegenoverdrachtsgevoelens en het gemeenschappelijk compromis van de acties van de patiënt en hemzelf herkent en dat hij de patiënt niet met zijn belevingen belast, maar dat hij de patiënt verder kan helpen door van deze belevingen te profiteren.

De analyticus is dan beter in staat de container te zijn van wat de patiënt overbrengt door ageren en hij kan zich empathisch blijven verhouden. De vraag blijft dan nog ‘who contains the analyst?’

Een andere vraag is in hoeverre ageren tijdens een psychoanalyse genezend kan werken. Hiermee doel ik dan op subtiele vormen van ageren binnen de setting die nodig is als een voorstadium van het verwoorden en beleven. Dit ageren zal zich waarschijnlijk nog verschillende malen voordoen en mag dan misschien analoog worden gezien aan het begrip working through als een soort acting through.

In haar slotbeschouwing trekt Adeline van Waning enkele lijnen naar andere therapievormen, zoals de nadruk van de relationele componenten bij de Rogerianen en de systeembenadering van de complexe, cyclische relaties. Bijvoorbeeld als tijdens een sessie een bepaalde onbewuste fantasie bewust wordt, kunnen de daarbij onbewust gebleven affecten zich ontladen in de holding van de overdracht en tegenoverdracht en vervolgens met duiding gereconstrueerd worden, waardoor deze fantasieën minder bedreigend zijn.

Even wordt het fenomeen ageren in relatie gebracht met somatiseren. Dit bracht mij ten slotte op de opmerking die Joyce Mc Dougall maakt over ageren in haar boek Theatres of the body (1989). Dit gaat bij uitstek over somatiseren. Zij vraagt zich daarin af of publiceren niet ook een soort gesublimeerde vorm van ageren is: de verantwoording om verworven kennis door te geven, het plezier in het beschrijven van wat men bedenkt of wat men bereikt heeft. Het proefschrift Geen woorden maar daden is hiervan een goed voorbeeld. Niet alleen door Van Wanings beschrijving van het fenomeen ageren, maar ook doordat ze aangetoond heeft dat empirisch onderzoek van psychoanalytische concepten niet alleen mogelijk, maar ook broodnodig is.

De daad die Adeline van Waning goed leesbaar verwoord heeft, is niet alleen toegankelijk voor analytici, maar ook goed bruikbaar voor psychotherapeuten van andere scholen.


Literatuur

A. van Waning Geen woorden maar daden. Over ageren: een empirisch onderzoek naar een psychoanalytisch concept. Amsterdam, Thesis Publishers, 1994.
 
Gabbard, G.O. (1995). Countertransference: the emerging common ground. International Journal of Psychoanalysis 67, 475–485. Ned. vert. (enigszins ingekort): Tegenoverdracht: opkomende onderlinge toenadering. Psychotherapie, toegang tot de internationale vakliteratuur, 1996/1, 91–101.
 
Mc Dougall, J. (1989), Theatres of the body. New York/Londen: W.W. Norton & Company.
 
Naar boven