In deze studie van Moyaert gaat het over de verhouding tussen zijn en moeten, tussen natuur en wet, tussen natuur en cultuur. Cultuur ontstaat met het incestverbod en deze wet wordt door Lacan voorgesteld als een heilig moeten dat een bijna volledig ondoorzichtige drijfveer is: een moeten omwille van niets en niemand.
Moyaert levert in dit boek een commentaar op het séminaire van Lacan over de ethiek. Dit séminaire is in 1986 in boekvorm verschenen en behelst een sterk allusieve tekst die geen strenge logische structuur volgt, maar daarom niet minder inspirerend is. De séminaires zijn colleges die alle kenmerken dragen van het gesproken woord: een losse structuur, vele terzijdes en erudiete verwijzingen naar de literatuur, de mythologie, de psychoanalyse en theologische discussies. Bovendien zijn deze teksten gelardeerd met trefzekere observaties uit het dagelijks leven.
Ook het boek van Moyaert draagt deze kenmerken, maar hij heeft toch een poging gedaan om de ethiek thematisch te behandelen. De auteur heeft zijn best gedaan een strikt Lacaniaanse terminologie te vertalen in gangbaar Nederlands en naar mijn smaak is hij daar goed in geslaagd. Dit neemt niet weg dat dit geen gemakkelijk leesbaar boek is. Het is zeker géén kookboek voor de ethiek.
De ideeën en teksten van Lacan worden spreekwoordelijk moeilijk gevonden en daar hoeven geen doekjes om gewonden te worden. De zaken waarover Lacan spreekt zijn echter niet eenvoudig uit te leggen. Het onbewuste, het subject en de ethiek zijn geen dingen die in getal of maat zijn uit te drukken. Integendeel, er dient over die zaken gesproken te worden om zich er enigszins een beeld van te vormen.
De evidentie ervan is niet vooraf gegeven, maar dient verbaal bevochten te worden, moet als het ware gecreëerd worden, telkens weer opnieuw. Wat evidence based psychiatrists zich niet schijnen te realiseren, is dat het instrument waarmee zij hun materie te lijf gaan en uitdrukken, van dezelfde makelij is als het medium waarmee het subject en de ethiek wordt aangeduid, namelijk de taal.
Lacan is dus een moeilijke auteur, maar blijkbaar deert dat niet iedereen en lijkt er zelfs een groeiende behoefte te bestaan aan het leren kennen van zijn erfgoed. Buiten Frankrijk gebeurt dit de laatste jaren in toenemende mate in Zuid–Amerika, de Verenigde Staten en de Zuid–Europese landen. Bij deze geografische spreiding vallen de Verenigde Staten natuurlijk op, omdat zij niet behoren tot de Romaanse invloedssfeer. Opvallend is ook dat Lacan niet alleen meer wordt omarmd in Amerikaanse linguïstische en feministische kringen, maar ook zeer frequent opduikt in psychoanalytische teksten, die in de Verenigde Staten tot stand zijn gekomen.
Voorbij is het idee dat de zedenwet, waarvan het incestverbod de belangrijkste is, een natuurwet zou zijn. Om verwevenheid van natuur en de aan haar uitwendige cultuur te beschrijven behandelt Moyaert Lacans opvattingen van het onbewuste. Hij laat zien dat de symbolische orde, het verlangen en het subject van verlangen onbewust zijn, ook al is hierbij geen sprake van een verdringingsproces in de strikte zin van het woord. Tevens maakt hij duidelijk waarom het onbewuste met de problematiek van de ethiek is verbonden. Het zal duidelijk zijn dat het onbewuste dan niet alleen maar te maken heeft met de verdringing van een aantal primaire neigingen. Moyaert geeft een brede definitie van het onbewuste: iets is onbewust omdat en voor zover we geen sluitende redenen kunnen geven voor wat we doen en verlangen. Het incestverbod is niet onbewust omdat we incestueuze neigingen moeten onderdrukken, maar omdat we geen rationele gronden kunnen aantonen die incest tot iets absoluut verbodens maken. Het rationele ik wil niet weten dat de wet zelf waaraan het moet gehoorzamen geen ultieme rationele grond heeft.
Zowel de zedenwet als de symbolische orde zijn in wezen een creatio ex nihilo, iets wat uit niets is gevormd. In een apart hoofdstuk laat Moyaert zien dat de religie dit niets vult met symbolen en daarmee de menselijke existentie structureert.
In het hoofdstuk over de ethiek reconstrueert de auteur de historische achtergronden die Lacan zelf geeft. Langzamerhand is het idee dat de zedenwet als een natuurwet kan worden verstaan, in de vergetelheid geraakt. De ontstane kloof tussen natuur en wet brengt Lacan in verband met het genieten waarbij hij een eigenzinnige interpretatie geeft van het Freudiaanse lustprincipe.
Heeft de voorschrijvende wet bij Kant nog een rationele grond, bij Lacan gaat de drijfveer van het menselijk handelen schuil achter sluiers. De oorzaak en rationale van het moeten blijft voor ons verborgen. Het is een moeten omwille van niets en niemand, zoals ik hierboven al zei. Het moeten dat de wet ons voorschrijft staat hier op gelijke voet met het verlangen dat ons voortstuwt.
Aan de hand van de tragische figuur van Antigone stelt Lacan de ethiek in het teken van een eenzaamheid die onverbiddelijk voor een ieder geldt. Antigone is tragisch te noemen omdat zij niet weet waarom zij haar broer moet begraven. Zij weet haar handeling met niets te verbinden. Zij heeft nergens meer deel aan. Zij staat alleen. Een ethiek die doelgericht de waardering van anderen nastreeft is haar vreemd. Ook wordt haar geen goddelijke wet voorgeschreven. Nee, haar moeten wordt haar opgelegd door iets wat taal noch teken geeft. En dat is haar schrijnende eenzaamheid.
Wanneer wij deze compacte samenvatting van Moyaerts boek overzien en tot een waardering komen dan moeten wij constateren dat hier sprake is van een ethiek die niet het formalistische karakter draagt dat ons sinds de Tweede Wereldoorlog wordt opgedrongen. Het is eerder de fundering van een ethiek zoals die ook door Kant werd uitgewerkt, zij het zonder deze te gronden op een rationeel uitgangspunt.
De ethiek van Lacan wordt gesitueerd in de psychoanalyse en vindt haar oorsprong samen met het verlangen in het onbewuste. Deze positionering is op z'n minst verrassend maar ook discutabel. Verrassingen zijn te verwachten bij Lacan, maar dat hij het onbewuste kiest als vertrekpunt is eens te meer een bewijs van zijn trouw aan het erfgoed van Freud.
Uit deze ethiek kunnen echter geen regels voor een zogeheten goed leven worden gedistilleerd, laat staan een richtsnoer voor een juiste therapeutische praktijk worden samengesteld. Daarover kan men teleurgesteld zijn, maar men bedenke dat de welig tierende formalistische ethiek in ons vak wel eens een ‘goede’ therapie in de weg zou kunnen staan.
Het enige wat Lacan ons meegeeft is niet aflaten te verlangen, juist ook als therapeut. Deze cryptische uitspraak heeft alle kenmerken van een paradoxale opdracht, die onmogelijk kan worden uitgevoerd zonder het eigen verlangen te doven.
Paul Moyaert heeft een prachtig boek geschreven; diepzinnig en menselijk. Wie zich verdiept in deze niet altijd even gemakkelijke tekst, staat veel leesgenot te wachten.
P. Moyaert Ethiek en sublimatie. Over De ethiek van de psychoanalyse van Jacques Lacan. Nijmegen: SUN, 1994. 228 p., prijs ƒ 39,95. |