Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR): een procedure voor de behandeling van aan trauma gerelateerde angst

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 1996
10.1007/BF03079287
Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR): een procedure voor de behandeling van aan trauma gerelateerde angst

Ad de JonghContact Information Erik ten Broeke

(1) 


Abstract  
Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR ) is een relatief nieuwe procedure op het terrein van de psychotherapie. Ervaringen met EMDR geven aanleiding tot hoopvolle verwachtingen van de behandeling van diverse aan trauma gerelateerde angststoornissen, met name post–traumatische stress–stoornis (PTSS). Onderdeel van deze procedure is dat de therapeut bij de cliënt een aantal snelle en ritmische oogbewegingen uitlokt door te vragen zijn of haar vinger te volgen, terwijl de cliënt een beeld van de traumatische herinnering in gedachten houdt. In dit artikel worden de achtergronden en de principes van EMDR belicht en wordt de stapsgewijze procedure uitvoerig beschreven. Een gevalsbeschrijving van een cliënt met een paniekstoornis en een tandartsfobie laat zien dat EMDR kan leiden tot een langdurige vermindering van angstklachten. Tevens wordt ingegaan op de huidige stand van zaken van de wetenschappelijke ondersteuning van EMDR . Het toepassen van EMDR bij PTSSwordt door wetenschappelijk onderzoek gesteund, maar empirische ondersteuning voor de therapeutische effectiviteit van EMDR bij andere angststoornissen ontbreekt.


A. de Jongh (1956) is als psycholoog en tandarts verbonden aan de Vakgroep Sociale Tandheelkunde en Voorlichtingskunde van het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam, Louwesweg 1, 1066 EA Amsterdam.
Drs. E. ten Broeke (1962) is als klinisch psycholoog verbonden aan het Twenteborg Ziekenhuis te Almelo.

Inleiding

Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) is een relatief nieuwe ontwikkeling op het terrein van de psychotherapie (Shapiro, 1989a, 1995). Kenmerkend onderdeel van EMDR is dat de cliënt series van oogbewegingen ondergaat, terwijl tegelijkertijd de herinnering in gedachten wordt gehouden aan een onprettige of traumatische gebeurtenis, het beeld met de daaraan verbonden cognities, affect en somatische reacties.

Gedurende het uitvoeren van de procedure wordt relatief weinig gesproken. De rol van de therapeut is begeleidend en bestaat voornamelijk uit het richten van de aandacht van de cliënt op wat naar boven is gekomen. Daarna wordt steeds opnieuw een set oogbewegingen uitgevoerd. Dit wordt net zo lang herhaald tot het angstniveau voldoende is gedaald en de cliënt een nieuw geformuleerde, positieve cognitie als waar aanvoelt.

Dit artikel geeft een overzicht van de achtergronden en de principes van EMDR. Daarnaast wordt de procedure uitvoerig beschreven. Ofschoon veelal meerdere zittingen noodzakelijk zijn, wordt aan de hand van een gevalsbeschrijving geïllustreerd dat EMDR kan leiden tot een snelle en langdurige vermindering van angstklachten.

Daarnaast wordt de huidige stand van zaken van de wetenschappelijke ondersteuning van EMDR geschetst. Getracht wordt de vraag te beantwoorden of EMDR de potentie heeft een bijdrage te leveren aan het bestaande arsenaal van therapeutische technieken voor de behandeling van angststoornissen in het algemeen en post–traumatische stress–stoornis (PTSS) in het bijzonder.


De therapeutische effectiviteit van EMDR

Het eerste gecontroleerde onderzoek naar EMDR (toen nog EMD geheten) verscheen in 1989 (Shapiro, 1989b). De resultaten waren indrukwekkend. Alle betrokkenen voldeden aan de criteria voor PTSS en hadden hiervoor reeds enkele jaren psychotherapie ondergaan. Ieder van hen kreeg één EMDR–zitting. Dit bleek voldoende om in ieder geval één traumatische herinnering vrijwel geheel te desensitiseren. Een wachtlijst–controlegroep werd behandeld met een exposure–variant zonder oogbewegingen. Dit bleek onvoldoende om het angstniveau te doen afnemen. Dit gebeurde pas nadat ook bij hen EMDR was toegepast. De veranderingen door EMDR bleken na drie en zes maanden nog steeds te bestaan en ook de flashbacks en intrusieve gedachten waren sterk afgenomen.

Een punt van kritiek op de opzet van Shapiro's studie is dat, uit praktische overwegingen, de therapeut ook de rol van onderzoeker vervulde. Zij was zelf op dat moment de enige die de procedure kon uitvoeren. Bovendien werd er geen gebruik gemaakt van gestandaardiseerde meetinstrumenten. Overigens was er op dat moment nog erg weinig bekend over de therapeutische effectiviteit van de tot dan toe gebruikte behandelmethoden bij psychotrauma, zoals systematische desensitisatie en flooding.

Tot begin 1993 waren slechts zes gecontroleerde studies (met in totaal 48 proefpersonen) verschenen naar de werkzaamheid van psychotherapie bij slachtoffers van geweld (Solomon, Gerrity & Muff, 1992). Bovendien beperkten vier studies daarvan zich tot mannelijke Vietnam–veteranen. Shapiro's EMDR–onderzoek was dan ook een van de eerste gecontroleerde studies waarbij de effectiviteit van psychotherapeutische behandeling van psychotrauma werd onderzocht.

Al snel na deze eerste publikatie werd begonnen met het organiseren van EMDR–trainingen. Dit stuitte op heftige kritiek. Deze ging vooral over de smalle empirische basis van EMDR. Dat conclusies werden getrokken over de effectiviteit van EMDR op grond van de eerste studie en een aantal gevalsbeschrijvingen (bijvoorbeeld Shapiro, 1989a; Puk, 1991; Wolpe & Abrams, 1991) werd door veel onderzoekers veel te voorbarig geacht (Lohr, Kleinknecht, Conley, Cerro, Schmidt & Sonntag, 1992; Herbert & Mueser, 1992).

Twee jaar later, na een uitvoerige evaluatie van het tot dan toe gepubliceerde onderzoek, komen Acierno, Hersen, Van Hasselt, Tremont en Meu–ser (1994a) tot de conclusie dat EMDR, in vergelijking met de tot dan toe gebruikelijke behandelingsmethoden voor PTSS als imaginaire exposure–technieken, geen meerwaarde bezit. Een vergelijkbare conclusie trekken Merckelbach, Hogervorst, Kampman en De Jongh (1994a) naar aanleiding van door hen uitgevoerd experimenteel onderzoek onder studenten.

Sinds 1994 is er veel gebeurd. Was gecontroleerd onderzoek naar de effectiviteit van EMDR enkele jaren geleden nog schaars, nu verschijnt dit in hoog tempo. Het is zelfs zo dat op dit moment het aantal studies naar de werkzaamheid van EMDR bij slachtoffers van geweld en oorlogsveteranen het totale aantal publikaties van alle andere daarvoor bestemde therapeutische procedures overtreft. Het is alleen al daarom de moeite waard om te bezien of recente bevindingen een gewijzigde conclusie over de status van EMDR rechtvaardigen.

Daartoe wordt, als aanvulling op het eerder door Merckelbach e.a. (1994a) gepresenteerde overzicht, een overzicht gegeven van recent EMDR –onderzoek (tabel 1). Studies waarbij niet de gehele EMDR–procedure is uitgevoerd, maar bijvoorbeeld alleen enkele sets oogbewegingen (bijvoorbeeld Merckelbach, Hogervorst, Kampman & De Jongh, 1994b), zijn hier buiten beschouwing gelaten.
Tabel 1. Overzicht van recente emdr-studies (gecontroleerd en quasi-experimenteel).
 

behandeling

meetinstrumenten

uitkomst

Gecontroleerde studies

Pitman e.a., 1993

PTTS , N = 17

6 sessies EMDR vs. OF

SUD

ps

+, EMDR = OF

Bauman & Melnyk, 1994

testangst, N = 30

EMDR vs.contr.groep (finger tapping)

SUD, VOC

+, EMDR = contr.groep

Boudewyns e.a., 1994

PTTS , N = 20

5-8 sessies EMDR vs.

EMDR (-) vs GT

SUD

ps, pf

+, EMDR > EMDR minus

oogbew. > GT

Hekmat e.a., 1994

experimentele pijn, N = 30

I sessies EMDR

vs. EMDR + muziek

vs.contr.groep

SUD

ps

+, EMDR = EMDR +muziek

>contr.groep

Jensen, 1994

PTTS, N = 25

2 sessies EMDR

vs. contr.groep

SUD, VOC

ps

+, bij follow-up van 17 dgn.: EMDR = contr.groep

Renfrey & Spates, 1994

PTTS, N = 24

2-6 sessies EMDR vs. AEMDR vs. OF

SUD, VOC

pf

+, EMDR = AEMDR = OF, ook bij follow-up: 1 mnd., 3 mnd.

Vaughan e.a., 1994a

PTTS, N = 36

4 sessies EMDR

vs. IE vs. OT

vs. contr.groep

gestructureerd interview

ps

+, EMDR = IE = OT > contr.groep

EMDR > IE, OT (m.b.t. intrusies)

Wilson e.a., 1995

PTTS en traumatischeherinneringen, N = 80

3 sessies EMDR

vs. contr.groep

SUD, VOC

ps

+, EMDR > contr.groep, ook bij follow-up: 1 mnd., 3 mnd., 12 mnd.

Wilson e.a., 1995

PTTS, N = 18

I sessies EMDR

vs. hand-tap

vs. IE

SUD

pf

+, EMDR > handtap, IE

Quasi-experimentele studies

Levin e.a., 1994

traum. herinneringen, N=45

I sessie EMDR

vs. counseling vs.

contr.groep

SUD

+, EMDR > counseling, ook bij follow–up: 3 mnd.

Solomon & Kaufman, 1994

traum. herinneringen, N=60

EMDR + counseling

vs. counseling

SUD, VOC

ps

+, EMDR + counseling > counseling

Silver e.a., 1995

PTSS, N=100

EMDR vs. BF vs. OT

SUD, VOC

ps

+, EMDR > BF, OF

Afkortingen meetinstrumenten:

SUD

= Subjective Units of Disturbance

VOC

= Validity of Cognition scale

gb

= gedragsbeoordeling

ps

= psychometrisch gevalideerde vragenlijsten

pf

= psychofysiologische maten

 

Afkortingen behandelingen:

EMDR

= Eye Movement Desensitization and Reprocessing

 

EMDR (–)

= Eye Movement Desensitization and Reprocessing minus oogbewegingen

 

AEMDR

= EMDR, geautomatiseerde variant

 

IE

= Imaginaire exposure

 

OT

= Ontspanningstechniek

 

GT

= Groepstherapie

 

OF

= Oogfixatie

 

BF

= Biofeedback

 
 

Uitkomsten:

+

= positieve uitkomst

 

=

= gelijke uitkomst

 

>

= betere uitkomst

 

<

= slechtere uitkomst

 

Welke conclusies kunnen worden getrokken over de werkzaamheid van EMDR voor de behandeling van psychotrauma? Belangrijk voor de empirische basis van EMDR is dat de door Shapiro gevonden resultaten inmiddels zijn gerepliceerd. Vergelijkbare resultaten worden gerapporteerd door Wil–son, Becker en Tinker (1995) naar aanleiding van een gecontroleerd onderzoek onder 80 slachtoffers van uiteenlopende typen psychotrauma. Van hen kregen 37 de diagnose PTSS. In dit onderzoek werden de effecten van EMDR vergeleken met die van een wachtlijst–controlegroep. Substantiële verschillen in het voordeel van EMDR werden gevonden, en wel 30 dagen, 90 dagen en een jaar na behandeling op een groot aantal gevalideerde vragenlijsten.

Bovenstaand onderzoek geeft aan dat EMDR beter werkt dan niets doen, maar hoe staat het met de effectiviteit van EMDR in vergelijking met andere methoden? Tabel 1 laat zien dat de studies waarin EMDR werd vergeleken met andere behandelprocedures voor PTSS, zoals relaxatietechieken en imaginaire exposure (Vaughan, Armstrong, Gold, O'Connor, Jenneke & Tarrier, 1994), groepstherapie (Boudewyns, Hyer, Peralme, Touze & Kiel, 1994), relaxatie en biofeedback (Silver, Brooks & Obenchain, 1995), in de meeste gevallen in het voordeel van EMDR uitvielen. In sommige studies konden echter geen verschillen worden aangetoond (Pitman, Orr, Altman, Longpre, Poire & Lasko, 1993; Renfrey & Spates, 1994).

Conclusies over de werkzaamheid van EMDR worden helaas versluierd doordat soms gebruik werd gemaakt van een protocol dat nauwelijks of in het geheel geen overeenkomsten met de door Shapiro beschreven EMDR–procedure vertoonde (bijvoorbeeld Sanderson & Carpenter, 1992; Tallis & Smith, 1994; Acierno, Tremont, Last & Montgomery, 1994). In andere gevallen werd EMDR toegepast door therapeuten die de methode niet of nauwelijks beheersten (bijvoorbeeld Oswald, Anderson, Hagstrom & Berkowitz, 1993; Jensen, 1994; Sanderson & Carpenter, 1992). Zo werd in het onderzoek van Jensen (1994) EMDR uitgevoerd door onervaren therapeuten die hier bovendien niet in waren opgeleid. Uit de resultaten bleek ook nog eens dat de therapeuten zich nauwelijks aan het protocol hadden gehouden.

Ervaring met EMDR maakt duidelijk dat EMDR een aan de cliënt aangepaste werkwijze vereist, waarbij soms de snelheid, soms het aantal en soms ook de richting van de oogbewegingen moet worden aangepast (Shapiro, 1995). De effectiviteit van EMDRkan daarom alleen betrouwbaar worden vastgesteld indien gebruik wordt gemaakt van gecontroleerd onderzoek waarbij niet alleen de juiste procedure wordt gevolgd, maar deze ook in het geheel en door geschoolde therapeuten wordt toegepast (zie ook Greenwald, 1994a; Shapiro, 1994a). Helaas is dat dus niet altijd het geval.

De vraag doet zich voor of er naast traumatische herinneringen en post–traumatische stress–stoornissen ook andere indicaties zijn voor het gebruik van EMDR. Enkele jaren geleden werd door Marquis (1991) een overzicht gegeven dat enig licht werpt op de (brede) toepassingsmogelijkheden van EMDR. Hij rapporteerde positieve resultaten bij 78 mensen die werden behandeld voor een zeer uiteenlopend scala aan klachten, variërend van fobieën tot persoonlijkheidsstoornissen.

Ook anderen melden een grote verscheidenheid aan EMDR–casuïstiek, onder andere op het gebied van specifieke fobieën (De Jongh & Ten Broeke, 1994; Ten Broeke & De Jongh, 1993), paniekstoornis (Goldstein & Feske, 1994), seksuele disfuncties (Wernik, 1993), dissociatieve stoornissen (Paulsen, 1995) en trauma's en nachtmerries bij kinderen (Greenwald, 1994b; Pellicer, 1993). Het weinige gecontroleerde onderzoek naar de effectiviteit van EMDR bij andere problematiek dan psychotrauma laat zowel positieve resultaten zien (experimentele pijn; Hekmat, Groth & Rogers, 1994) als negatieve (testangst; Bauman & Melnyk, 1994).


Verklaringsmodel

De verandering in naamgeving van EMD tot EMDR in 1990 hield ook een verandering in van het verklaringsmodel, dat evolueerde van een oorspronkelijk leertheoretisch paradigma (in termen van desensitisatie van angst) tot een informatieverwerkingsmodel, het Accelerated Information Processing model (AIP). Dit model vertoont overeenkomsten met andere informatieverwerkingstheorieën voor PTSS–symptomatologie (zie bijvoorbeeld: Chemtob, Roitblat, Hamada, Carlson & Twentyman, 1988; Foa & Kozak, 1986).

Volgens Shapiro (1989b, 1995) moet op basis van de inmiddels ruime, klinische ervaring met EMDR de verklaring voor de effectiviteit van deze procedure worden gezocht in een toegenomen snelheid van informatieverwerking. Aangenomen wordt dat door zeer schokkende ervaringen hersenprocessen worden ontwricht die verantwoordelijk zijn voor het verwerken van dergelijke informatie. Hierdoor blijft de traumatische informatie, bestaande uit angstwekkende beelden, disfunctionele cognities, negatief affect en fysieke sensaties in zijn toestandspecifieke vorm bestaan. Dit veroorzaakt klachten, waaronder flashbacks en nachtmerries.

Onder invloed van de snelle, ritmische oogbewegingen, gecombineerd met het intern gericht zijn op de traumatische gebeurtenis, wordt volgens Shapiro's theorie disfunctionele informatie getransformeerd in een adaptieve en functionele vorm. Dit komt tot uitdrukking in een desensitisatie van de oorspronkelijke herinnering en een cognitieve herstructurering van de traumatische beleving.

Fenomenologisch vertoont EMDR overeenkomsten met de droom of REM–slaap (Aserinsky & Kleitman, 1953; Neilsen, 1991). Ofschoon een directe wetenschappelijke ondersteuning voor een dergelijke samenhang ontbreekt, zijn er aanwijzingen voor een verband tussen de saccadische oogbewegingen tijdens de REM–slaap enerzijds en corticale functies en processen (Ringo, Sobotka, Diltz & Bruce, 1994) en de verwerking van emotioneel materiaal anderzijds (Gabel, 1987; Winson, 1993). Ook bestaat er een link tussen REM–slaap en psychopathologie. Dit blijkt uit het feit dat mensen met een post–traumatische stress–stoornis moeilijkheden ondervinden bij het in de REM–slaap komen (Ross, Ball, Kribbs, Morrison, Silver & Mulvanye, 1994).

Het is niet ondenkbaar dat het de functie van de REM–slaap is om ervaringen te consolideren. Zo blijkt dat er problemen ontstaan bij het aanleren van nieuwe taken als de REM–slaap wordt gestoord (Tilly & Empson, 1978). De rol van de oogbewegingen hierbij is echter onduidelijk. Mogelijk zijn de oogbewegingen gedurende de REM–slaap slechts een epifenomeen in plaats van een belangrijke schakel in het proces van de verwerking van emotioneel beladen materiaal. Interessant is dat spontane ritmische oogbewegingen (nystagmus) ook worden waargenomen bij mentale activiteit van personen die een psychotherapeutische behandeling ondergaan (Teitelbaum, 1954).

Wetenschappelijke ondersteuning voor een omgekeerde relatie tussen oogbewegingen en verwerking van schokkende gebeurtenissen, in die zin dat het bewust opwekken van oogbewegingen bepaalde corticale functies kan stimuleren, is er niet. Wel is gevonden dat de EEG's van met EMDR behandelde cliënten een normalisatie laten zien van de synchronisatie van de langzame hersengolfactiviteit in de twee corticale hemisferen (Shapiro, 1994b).

Overigens heeft het op de REM–slaap geënte verklaringsmodel de afgelopen jaren veranderingen moeten ondergaan als gevolg van het feit dat andere stimuli dan de saccadische oogbewegingen tot een vergelijkbare mate van desensitisatie leiden. Het gaat hierbij om een verzameling procedures die met elkaar gemeen hebben dat de linker en rechter hemisfeer alternerend worden gestimuleerd. Voorbeelden hiervan zijn het om en om stimuleren van het linker en rechter gehoororgaan door middel van geluid en het ritmisch links en rechts stimuleren van beide handpalmen (Shapiro, 1995).

Vermeld moet worden dat er naast Shapiro's AIP–model alternatieve verklaringsmodellen zijn voorgesteld (Ten Broeke & De Jongh, 1993). De belangrijkste daarvan zijn het conditioneringsmodel van Dyck (1993) en het Orienting Response Model van Armstrong en Vaughan (1995). De laatste auteurs menen dat het wuiven van de hand gecombineerd met een aan trauma gerelateerde corticale set een sterke oriëntatierespons uitlokt. Dit zou ertoe leiden dat de aandacht wordt gericht op de herinnering zonder dat er vermijding kan plaatsvinden, waardoor nieuwe, functionele, aan trauma gerelateerde informatie tot het cognitieve systeem toegang kan krijgen.


EMDR–procedure

De kern van de EMDR–procedure bestaat uit het stapsgewijs paren van elementen van de herinnering (door anderen ook wel fear structure genoemd; zie Foa & Kozak, 1986) aan de traumatische gebeurtenis met series of sets van oogbewegingen. Bij de traumatische gebeurtenis gaat het om zowel beeld, cognitie en affect als fysieke sensaties. In het begin worden zowel het angstniveau van de herinnering als de geloofwaardigheid van de gewenste positieve cognitie geïnventariseerd. Het angstniveau wordt uitgedrukt in SUD (Subjective Units of Disturbance) op een schaal van 0 (= niet angstopwekkend) tot 10 (= maximaal angstopwekkend). De geloofwaardigheid wordt gemeten op de VOC–schaal (Validity of Cognition scale) (van 1, absoluut ongeloofwaardig, tot 7, geheel geloofwaardig).

Daarna wordt begonnen met het maken van series oogbewegingen met een tijdsduur van ongeveer een halve minuut per set. De oogbewegingen roepen in de regel spontane nieuwe reacties op: nieuwe beelden, cognities, affect en fysieke sensaties. Daarna worden deze als nieuw uitgangspunt van de procedure genomen. In tegenstelling tot hetgeen vaak wordt gesuggereerd en beschreven (bijvoorbeeld Arntz, 1995) is het hier essentieel niet terug te keren tot het oorspronkelijk beeld. Pas op het moment dat het (verwerkings)proces stopt, wordt teruggegaan naar de oorspronkelijke herinnering (figuur 1).
MediaObjects/12485_2010_Article_BF03079287_Fig1_HTML.jpg
Figuur 1. Het EMDR–proces.

Na een aantal sets oogbewegingen kunnen zich verscheidene effecten voordoen. We kunnen in dit verband spreken van een desensitiserend, een cognitief en een explorerend effect. Angstreductie ten aanzien van de herinnering kan opvallend snel verlopen. Kleinknecht en Morgan (1992) vonden een snelle angstreductie na één set van ongeveer 15 seconden en een totale desensitisatie na een tweede set.

In veel gevallen verandert ook de representatie van de herinnering. Soms worden de bij de traumatische gebeurtenis behorende beelden minder scherp of kleiner, maar het kan ook zijn dat andere, al dan niet traumatische aspecten van dezelfde situatie juist meer naar voren komen (zie bijvoorbeeld De Jongh & Ten Broeke, 1994).

Opmerkelijk zijn de cognitieve veranderingen die kunnen optreden. In het begin van de EMDR–zitting wordt de cliënt gevraagd een belangrijke, negatieve overtuiging over zichzelf te formuleren, die in relatie staat tot de traumatische ervaring (zie ook Keane, Fairbank, Caddell, Zimering & Bender, 1985). In veel gevallen gaat het hierbij om zelfverwijt of schuld (bijvoorbeeld: ‘Ik heb gefaald’), in andere gevallen is er sprake van een sterk gevoel van verlies van controle (‘Ik ben hulpeloos’).

Het samen met de cliënt opsporen van dergelijke disfunctionele overtuigingen wordt als een cruciaal onderdeel van de EMDR–procedure beschouwd. Dit moet zorgvuldig gebeuren, daarom kan het zinvol zijn hieraan in het begin een aparte zitting te besteden. De cliënt wordt vervolgens gevraagd een cognitie te formuleren die hij zou willen geloven en die tegengesteld is aan de eerder geformuleerde negatieve denkwijze: ‘Ik heb gedaan wat ik kon’. Ook in dit geval gaat het om een overtuiging over zichzelf als persoon in die situatie.

Vervolgens wordt gevraagd de geloofwaardigheid van deze uitspraak aan te geven. De EMDR–behandeling wordt beschouwd als succesvol als de cliënt kan terugdenken aan de traumatische ervaring zonder dat dit veel spanning oplevert en als hij reageert met een functionele interpretatie van zijn rol in de gebeurtenis. In dat geval zal hij de positieve cognitie als hoogst geloofwaardig aanvoelen.

Een opvallende constatering is dat er zich tijdens een EMDR –zitting niet zelden spontane, cognitieve veranderingen voordoen, waarbij er nieuwe gedachten of inzichten ontstaan, die een nieuwe betekenis geven aan de eerder als traumatisch ervaren gebeurtenis. Zo kan het gebeuren dat direct na één set oogbewegingen negatieve zelfspraak overgaat in een positieve, interne dialoog. Bijvoorbeeld: ‘Ik ben iemand die bang is’ gaat over in ‘Ik ben helemaal niet bang, hoe kom je er bij?’ (zie De Jongh & Ten Broeke, 1994).

Een derde mogelijk EMDR–effect is dat naast het aanvankelijke trauma andere, soortgelijke ervaringen tot het bewustzijn doordringen (explorerend effect). Dan blijkt hoe belangrijk het is dat EMDR door geschoolde en ervaren therapeuten wordt toegepast. Hoe plotseling dit kan gaan werd duidelijk tijdens een EMDR–zitting met een bijzonder angstige tandartscliënte, die bang was voor controleverlies en aangaf in haar jeugd te zijn vastgehouden tijdens een tandheelkundige behandeling, terwijl de tandarts doorging met boren. Na enkele oogbewegingen kwamen er gedachten naar boven over een gebeurtenis, waarbij ze door een familielid op overeenkomstige wijze werd vastgehouden en seksueel werd misbruikt.


EMDR–protocol

EMDR heeft een stapsgewijs protocol en is daardoor betrekkelijk eenvoudig uit te voeren. Hieronder volgt een beschrijving van de belangrijkste stappen. Het is de meest recente versie van het EMDR–basisprotocol en verschilt op enkele punten van de versie die eerder werd gepubliceerd (Ten Broeke & De Jongh, 1993). Voor een uitgebreider beschrijving verwijzen we naar Shapiro (1995).

 

1. Instructies en uitleg procedure

a. 
Begonnen wordt met een uitleg over wat er gaat of kan gebeuren. Bijvoorbeeld: ‘Wat we gedurende deze procedure vaak zullen doen, is nagaan wat er gebeurt. Ik vraag je er verschillende keren naar. Vertel me dat dan zo duidelijk mogelijk. Soms veranderen er dingen en soms ook niet. Ik zal je misschien vragen of het beeld verandert, soms gebeurt dat en soms niet. Het kan zijn dat ik je vraag of er iets anders bij je naar boven komt, soms gebeurt dat en soms niet. Er is geen bepaalde manier waarop het hoort te gaan. Vertel me alsjeblieft gewoon zo duidelijk en nauwkeurig mogelijk wat er met je gebeurt, zonder je af te vragen wat er zou moeten gebeuren. Het is soms net alsof je in een trein zit: alles gaat gewoon aan je voorbij. Laat gewoon gebeuren wat er vanzelf gebeurt. Als je wilt dat ik stop laat me dat dan weten door het opsteken van je hand.’
b. 
Vervolgens wordt het bewegen van de hand voorgedaan. ‘Zijn de afstand en snelheid zo goed?’

2. Traumatische herinnering

De cliënt wordt verzocht te denken aan de traumatische of onprettige herinnering en het beeld daarvan in gedachten te houden. ‘Als je aan deze gebeurtenis terugdenkt, welk beeld komt er dan bij je op?’

3. Negatieve cognitie (NC)

Gevraagd wordt een/de (negatieve) overtuiging te formuleren die bij dit beeld hoort. ‘Welke uitspraak over jezelf past het beste bij dit beeld?’ Bedoeld wordt: wat zegt dit over de cliënt als persoon in die situatie?

4. Gewenste (positieve) cognitie (PC)

a. 
Gevraagd wordt naar een positieve overtuiging, die het best past bij de negatieve herinnering. ‘Wat zou je (in de toekomst) willen denken of geloven over jezelf in die situatie?’
b. 
Op een 7–puntsschaal wordt aangegeven in welke mate de cliënt deze nieuwe uitspraak als emotioneel waar aanvoelt: ‘Hoe waar voelt deze uitspraak aan?’ (1 = volledig onwaar, 7 = volledig waar.)

5. Emoties en SUD's

De cliënt wordt verzocht:
a. 
zich te concentreren op het traumatisch beeld en de bijbehorende woorden. ‘Als je het beeld weer in gedachten voor je neemt en tegen jezelf zegt.…(de NC), wat voor emotie voel je dan?’
b. 
de mate van angst of spanning (SUD's) in te schatten. ‘Hoeveel spanning voel je, geschat op een schaal lopend van 0, helemaal ontspannen, tot 10, zo gespannen als je maar kan zijn?’
c. 
de plaats van de emotie in het lichaam te bepalen. ‘Waar in je lichaam voel je die spanning?’

6. Desensitisatie en oogbewegingen

a. 
Nogmaals wordt kort uitgelegd wat de bedoeling is. ‘Ik ga zo vragen je weer te concentreren op het beeld, terwijl je de bijbehorende woorden tegen jezelf zegt. Let ook op het gevoel dat erbij past. En terwijl je dat doet volg dan zo snel als mogelijk met je ogen mijn vingers. Het is niet erg als het beeld vervaagt of mistig wordt, maar blijf zo goed als je kunt met je gevoel bij de situatie.’
b. 
De cliënt wordt verzocht het traumatische beeld in gedachten op te roepen. ‘Ga weer terug naar je herinnering, concentreer je op het beeld, de bijbehorende woorden en het gevoel, terwijl je de bewegingen van mijn vingers volgt met je ogen. Is de afstand zo goed?’
c. 
De hand wordt met twee gestrekte vingers zo snel mogelijk en ritmisch voor de ogen van de cliënt heen en weer bewogen, de eerste keer ongeveer 24 keer.
d. 
De cliënt wordt gevraagd het beeld te laten vervagen. ‘Laat nu het beeld los, veeg het weg en haal eens diep adem.’
e. 
Gevraagd wordt naar wat er gebeurd of veranderd is. ‘Wat gebeurt er?’, ‘wat komt er boven?’ of ‘wat gaat er door je heen?’
f. 
De cliënt wordt verzocht zich nu te concentreren op hetgeen naar boven is gekomen (beeld, zelfspraak, gevoel of geluid). ‘Let erop en blijf daarbij’ of ‘hou dit vast’. Er wordt dus niet teruggekeerd naar het negatieve uitgangsbeeld.
g. 
Er worden nieuwe sets oogbewegingen uitgevoerd. Hiermee wordt doorgegaan totdat er non–verbaal geen spanning meer waarneembaar is.
h. 
De spanning behorend bij het oorspronkelijk beeldwordt getest. Het SUD–niveau dient 0 of 1 te zijn. Is dat niet het geval dan wordt teruggegaan naar stap 6b.

7. Installatie positieve cognitie

a. 
Nagegaan wordt of de positieve cognitie veranderd is. ‘Passen de woorden nog steeds of vind je een andere positieve overtuiging over jezelf meer geschikt?’
b. 
Gevraagd wordt het oorspronkelijke beeld op te roepen en dit in gedachten te combineren met de gewenste overtuiging. ‘Neem het oorspronkelijke beeld in gedachten en zeg tegen jezelf..(PC).’ Vervolgens wordt de geloofwaardigheid van de PC getest.
c. 
Er worden opnieuw oogbewegingen uitgevoerd (beeld tezamen met PC), terwijl na elke set de geloofwaardigheid van de gewenste overtuiging wordt gemeten. Dit wordt net zo lang herhaald totdat de positieve cognitie een geloofwaardigheid van 6 of 7 heeft bereikt. Als er een nieuwe herinnering of gedachte interfereert, wordt deze eerst gedesensitiseerd.

8. Body scan

De cliënt wordt verzocht het oorspronkelijke beeld tezamen met de PC in gedachten te houden, terwijl wordt gecheckt of zijn lichaam nog ergens spanning vertoont. ‘Sluit je ogen, denk aan de gebeurtenis en roep tegelijkertijd de positieve overtuiging in gedachten. Loop vervolgens in gedachten het lichaam na, van boven naar beneden, of er nog ergens spanning is.’ Indien dat het geval is wordt de cliënt gevraagd zich op deze lichamelijke sensaties te concentreren en worden opnieuw oogbewegingen uitgevoerd.

9. Afsluiting

a. 
Afgesloten wordt met een uitleg over mogelijke na–effecten. ‘Het is mogelijk dat waar we vandaag aan gewerkt hebben nog even doorwerkt na deze zitting. Het kan zijn dat je nieuwe inzichten krijgt, gedachten, herinneringen of dromen. Als dat zo is ga dan na wat je ziet, voelt of denkt en hou daar een dagboek van bij. In een volgende zitting kunnen we dat als nieuw materiaal gebruiken om mee verder te werken. Als het nodig is kan je me bellen.’

In verband met mogelijke na–effecten wordt de cliënt gevraagd een dagboek bij te houden over angstoproepende gebeurtenissen of herinneringen die na afloop van de zitting naar boven komen. Dergelijke herinneringen kunnen, indien noodzakelijk, in een van de volgende sessies als uitgangspunt dienen voor bewerking met EMDR. Om de lezer een indruk te geven van de wijze waarop EMDR kan worden toegepast wordt hieronder een gevalsbeschrijving gegeven.

Gevalsbeschrijving

»De klachten van mevrouw Kalk (veertig jaar) voldoen aan de kenmerken van een paniekstoornis met agorafobie. Ze heeft last van aanvallen van benauwdheid, duizeligheid en hartkloppingen, die plotseling en zonder aanleiding optreden en die haar het idee geven te zullen stikken. Uit angst voor zo'n aanval vermijdt ze situaties waar veel mensen zijn, zoals supermarkten, bioscopen en openbaar vervoer. Haar klachten zijn ontstaan na de geboorte van haar eerste kind. Drie weken daarna kreeg ze voor het eerst een paniekaanval. Haar huisarts vertelde haar dat het hyperventilatie was, mogelijk als gevolg van een postpartum–depressie. Omdat de klachten niet overgingen heeft mevrouw Kalk psychotherapeutische behandeling bij een RIAGG gezocht, waar ze voor haar agorafobische klachten een jaar lang werd behandeld met gedragstherapie. Haar klachten gingen echter niet over en ze stopte met de therapie. Ze komt nu drie jaar later in een centrum voor bijzondere tandheelkunde om behandeld te worden in verband met een zeer slecht gebit en een extreme angst voor tandheelkundige behandeling. Uit gesprekken blijkt dat ze als achtjarig kind door haar toenmalige schooltandarts met theedoeken en handdoeken is vastgebonden aan de leuningen van de tandartsstoel die tijdelijk in een leeg klaslokaal stond opgesteld. Ze werd in een van haar kiezen geboord en omdat ze zich niet kon bewegen raakte ze in paniek. Na afloop rende ze naar huis, waar zij haar moeder aantrof, die haar gebood zich niet aan te stellen. Van haar vader hoefde ze daarna niet meer naar de tandarts en ze is sindsdien ook niet meer gegaan.«

Uitgangspunt van de behandeling van mevrouw Kalk was haar traumatische herinneringen aan de tandartsbehandeling te helpen verwerken met als doel noodzakelijke, tandheelkundige behandeling uit te voeren. Bovendien werd er een samenhang verondersteld tussen de panieksituatie als kind in de tandartsstoel en de latere paniekaanvallen. Besloten werd EMDR toe te passen.

Hiervoor wordt het beeld van de thuiskomst en haar confrontatie met haar moeder na de gebeurtenis bij de schooltandarts als uitgangspunt genomen, voor haar het naarste aspect van de herinnering. Aan deze situatie terugdenken bezorgt haar een extreem gevoel van angst. Als mevrouw Kalk wordt gevraagd op een SUD–schaal aan te geven hoeveel spanning het beeld oproept, antwoordt ze 10. De geloofwaardigheid van de positieve cognitie (‘Ik heb mijzelf in de hand’) is 2.

Om een idee te geven van de effecten van EMDR volgt hieronder een deel van het ‘verbatim’ (duur ongeveer 10 minuten). Er is hiervoor reeds een aantal sets uitgevoerd, hetgeen geleid heeft tot een afname van het SUD–niveau tot 7.

»Th: Als je het oorspronkelijk beeld weer voor je hebt en aangeeft op een schaaltje van 0–10, hoeveel angst roept dit dan nu op?

Cl: 6 of 7 wel.

Th: Dan beginnen we daar weer mee. Stel je maar weer voor die situatie als je thuiskomt en je moeder is daar. Heb je dat?

Cl: Ja.

[set oogbewegingen]

Th: Wat kwam er op?

Cl: Een naar, vervelend gevoel.

Th: Hou dat vast.

[set oogbewegingen]

Cl: Want ik dacht steeds maar weer is: waarom ik?

Th: Hou dat vast.

[set oogbewegingen]

Cl: Ja, nog steeds. Ik kan mijn moeder niet meer voor mij halen. Het is nu enkel van eh. Waar ik wel aan dacht was mijn zusje. Want die is daar helemaal niet bang voor. En dan steeds: waarom ik, waarom heb ik dat?

[set oogbewegingen]

Cl: Nu krijg ik een druk aan mijn slaap.

Th: Hou dat vast.

[set oogbewegingen]

Cl: Ik kom er niet meer in.

Th: Oké, ga maar weer terug naar het eerste plaatje. Het kan best zijn dat het veranderd is.

Cl: Ja, het enige beeld dat ik heb is inderdaad de trap oplopen en naar binnen lopen.

Th: Terwijl je er nu aan denkt, in hoeverre roept het dan angst op?

Cl: Als ik er nu aan denk, dan heb ik het gevoel van wat kan mij het eigenlijk schelen.

Th: Hou vast.

[set oogbewegingen]

Cl: Dat ik het tegen haar wil zeggen, dat ze het nooit met mij gedaan heeft.

[set oogbewegingen]

Cl: Ik zit het nu te snappen. Omdat ze zélf ook heel bang is voor de tandarts.

Th: Oké, hou vast.

[set oogbewegingen]

Cl: Ik denk dat ze dat nooit zo bedoeld heeft. Dat ze dat nooit zelf nooit gewild heeft.

Th: Oké, hou vast.

[set oogbewegingen]

Cl: Ik zit nu echt met m'n moeder. Dat mijn moeder nooit met haar gevoel ergens heen is gegaan.

[set oogbewegingen]

Cl: Ik kom niet verder.

Th: Waar ben je?

Cl: Bij haar zelf. Ik denk nu dat zij een hele hoop opgekropte gevoelens heeft, ook bang. En het lijkt alsof ze me dat wil zeggen! Net of je het gevoel hebt: nu moet ik naar haar toegaan!

Th: Concentreer je daar maar op.

[set oogbewegingen]

Cl: Nou dat is raar! (zeer verbaasd). Ik zie mijn eigen twee dochters staan lachen met een heel mooi gebit. En ze zeggen tegen mij dat ik niet durf!.Wat is dat raar?!

[set oogbewegingen]

Cl: Nee, ik heb niks. Alles doet zeer.

Th: Wil je je concentreren op dat zere gevoel?

[set oogbewegingen]

Cl: Mijn spieren, weer die twee plekken hier (wijst naar achterhoofd), en alsof ik heel dizzy ben.

Th: Concentreer je nog even op die spieren.

[set oogbewegingen]

Cl: Ja, een heel leeg hoofd. Net alsof je zaagsel in je hoofd hebt.

Th: Als je nu weer even teruggaat naar het eerste beeld. In hoeverre roept het angst op?

Cl: Het roept eigenlijk niets op.

Th: Als je over jezelf zegt: ik ben iemand die zichzelf in de hand heeft en je zet dat op een schaaltje van 1 tot 7, waarvan 7 is ‘helemaal geloofwaardig, ik geloof daar helemaal in’. Hoe geloofwaardig is dat dan?

Cl: Nou, dan denk ik wel 5 of 6.

Th: Dat is heel wat, hè.

Cl: Jazeker.

Th: Wat houd je tegen om het 7 te maken?

Cl: Een stukje angst nog.

Th: Angst waarvoor?

Cl: Angst voor wat er gaat gebeuren.

Th: Omdat je nog niet precies weet wat er gaat gebeuren bij de tandarts?

Cl: Ja.

Th: Maar je hebt wel een duidelijk gevoel dat je jezelf in de hand zult hebben?

Cl: Zoals ik me nu voel dan zeg ik wel, ja!«

Na deze eerste zitting met EMDR durft mevrouw Kalk het aan om voor het eerst sinds lange tijd weer te gaan winkelen, haar grootste angst. Er worden kerstinkopen gedaan. Na de behandeling schrijft ze het volgende in haar dagboek.

»Vandaag, een dag na de oogtherapie heb ik het even over me heen laten komen. Gisteren had ik daarna last van m'n ogen en iets van m'n hoofd. Ik heb deze ervaringen niet als vervelend ervaren. In het begin vond ik het best wel eng, maar dat is het eigenlijk helemaal niet. Gedachten van vroeger stookten wel de hele dag door m'n hoofd. Nu twee dagen later kan ik er eigenlijk rustig aan denken, ook over de tandarts na mijn vervelende ervaring van vroeger. Ik hoop echt dat ik hiermee toch naar het uiteindelijke doel rustig toe kan werken. Angstig ben ik best nog wel, alleen denk ik er wat gemakkelijker over. Ik vond het wel een hele ervaring. Vandaag ging mij het winkelen ook beter af. Ik heb gewoon lekker in m'n eentje boodschappen gedaan en moet toegeven dat dit ook goed verliep.«

Ofschoon het primaire doel van de EMDR–behandeling was de angst voor de tandheelkundige behandeling te verminderen, blijken achteraf ook de paniekaanvallen te zijn verdwenen. Deze verbetering blijkt slechts gedeeltelijk terug te vinden in de scores op enkele gebruikte vragenlijsten. Een week na de EMDR–zitting blijkt de score op de angstschaal van klachtenlijst SCL–90 (Arrindell & Ettema, 1986; normgroep II, normale populatie) te zijn gedaald van 23 (hoog) tot 16 (boven gemiddeld) en de agorafobieschaal van 21 (zeer hoog) naar 14 (hoog). Op de andere SCL–90–schalen zijn geen verbeteringen te zien. Door de gedurfde blootstelling aan de fobische situaties vindt een verdere en geleidelijke afname van angst en spanning plaats.

Er wordt nog één zitting besteed aan de herinnering van haar eerste paniekaanval. Deze zitting heeft een vergelijkbaar verloop. De angstscore op de Dental Anxiety Scale (Corah, 1969) is gedaald van 20 (extreem hoog) tot 15 (hoog). Er is nog steeds sprake van angst voor de tandheelkundige behandeling, maar mevrouw Kalk is gemotiveerd om voor het eerst sinds dertig jaar weer een tandheelkundige behandeling te ondergaan. Er zal een groot aantal tanden en kiezen moeten worden getrokken en een cyste in de kaak moet worden verwijderd. Deze behandelingen verlopen bevredigend. Een follow–up na anderhalf jaar laat zien dat zij nog immer vrij is van paniekaanvallen, en de tandheelkundige behandeling is succesvol afgesloten met het plaatsen van een gebitsprothese.


Beschouwing

Er zijn tal van overeenkomsten tussen de onderhavige en eerder beschreven casuïstiek. Dit geldt in de eerste plaats voor de constatering dat een enkele zitting voldoende bleek voor een aanzienlijke verbetering van de klachten. Dit is opmerkelijk omdat, voorafgaand aan de behandeling met EMDR, een gedragstherapeutische benadering geen effect op de klachten heeft gehad. De gevalsbeschrijving laat een duidelijke en snelle afname van angst voor de herinnering zien. Dit is vergelijkbaar met wat anderen vinden (bijvoorbeeld Forbes, Creamer & Rycroft, 1994). In een studie van Vaughan e.a. (1994) werd een angstreductie gevonden van gemiddeld 8,7 tot gemiddeld 2,3 SUD's binnen 148 seconden. De auteurs merken op dat dit belangrijk sneller is dan de desensitisatie die doorgaans met exposure–varianten wordt bereikt. Zo laten de resultaten van een vergelijkbare studie van dezelfde onderzoeksgroep (Vaughan & Tarrier, 1992) zien dat meerdere uren exposure aan op band opgenomen beschrijvingen van het trauma noodzakelijk waren om een vergelijkbaar niveau van angstreductie te bewerkstelligen. Hassard (1995) rekent voor dat EMDR ongeveer negen maal zo snel werkt als imaginaire expo–sure (Image Habituation Training). Ondanks de veelbelovende resultaten van EMDR bij de behandeling van PTSS bestaat er nog veel onduidelijkheid over het werkingsmechanisme. Gezien de snelheid waarin veranderingen plaatsvinden is een leertheoretische verklaring, zoals habituatie na blootstelling aan de angstwekkende stimulus, waarschijnlijk geen adequate beschrijving van wat er tijdens EMDR plaatsvindt.

Het ‘verbatim’ van de behandeling van mevrouw Kalk is een goed voorbeeld van de verscheidenheid aan ervaringen die tijdens EMDR naar boven kunnen komen: bepaalde gevoelens (‘vervelend gevoel’), fysieke gewaarwordingen (‘een druk aan mijn slaap’), beelden (‘Ik zie mijn eigen twee dochters staan lachen’) en zelfspraak (‘Waarom ik?’).

Ook op cognitief niveau vindt een aantal intrigerende veranderingen plaats. Dit manifesteert zich in een aantal nieuwe inzichten (‘Ik zit het nu te snappen’) en een sterke toename van de geloofwaardigheid van de vooraf geformuleerde positieve overtuiging over zichzelf (‘Ik heb mijzelf in de hand’). Opmerkelijk is dat de nieuwe cognities, met uitzondering van de ondersteuning bij het formuleren van een adequate, positieve cognitie in het begin, niet worden gesuggereerd door de therapeut, zoals bij cognitieve therapie het geval is, maar zich min of meer spontaan manifesteren. De oogbewegingen lijken daarbij als katalysator te werken.

Aan het eind van de zitting is de geloofwaardigheid van de positieve cognitie dan wel niet maximaal (5–6 op een schaal van 1 tot 7), maar dit is alleszins begrijpelijk als men in aanmerking neemt dat deze cliënte nog steeds een tandheelkundige behandeling wacht, waarbij het restgebit voor het grootste deel moet worden geëxtraheerd. Een dergelijke behandeling wordt door cliënten die langdurig een bezoek aan de tandarts hebben vermeden doorgaans als een zeer onvoorspelbare en onbeheersbare bedreiging ervaren (De Jongh, Muris, Schoenmakers & Ter Horst, 1995).

Sinds de eerste publikatie over EMDR hebben meer dan 10.000 psychotherapeuten een training gevolgd. In Nederland zijn dat er inmiddels ruim 150. Ervaringen met EMDR, ook in Nederland, geven aan dat EMDR zeer werkzaam kan zijn, met name bij cliënten met aan trauma gerelateerde angststoornissen (De Jongh & Ten Broeke, 1993, 1994; Ten Broeke & De Jongh, 1994). Uit de resultaten van een enquête onder Amerikaanse psychotherapeuten bleek dat driekwart van de respondenten EMDR effectiever achtte dan andere procedures voor dezelfde problematiek (Lipke, 1994).

De vraag of EMDR de potentie heeft een bijdrage te leveren aan het bestaande arsenaal van therapeutische technieken voor de behandeling van PTSS kan op grond van de literatuur bevestigend worden beantwoord. Dit geldt zowel voor enkelvoudige trauma's, zoals een ernstig auto–ongeluk, als voor meervoudige, zoals oorlogsgeweld bij Vietnam–veteranen.

Ofschoon niet ondubbelzinnig is aangetoond dat EMDReffectiever is dan imaginaire exposure, zijn er aanwijzingen dat positieve resultaten niet alleen sneller, maar ook gemakkelijker kunnen worden bereikt (Ten Broeke & De Jongh, 1995). Imaginaire blootstelling aan schokkende herinneringen is een bijzonder zware opgave, hetgeen blijkt uit de hoge uitvalpercentages die in de literatuur worden gemeld. Hier staat tegenover dat het voor EMDR niet noodzakelijk is dat cliënten hun ervaringen uitvoerig beschrijven. Daarnaast vormt het in de herinnering terugroepen van de traumatische beelden slechts een klein deel van de behandeling.

Op dit moment is er onvoldoende empirische ondersteuning voor de toepassing van EMDR bij andere angststoornissen dan PTSS . Het lijkt daarom geboden het gebruik van EMDR vooralsnog te beperken tot angstklachten waarbij traumatische gebeurtenissen een centrale rol spelen. De behandeling van mevrouw Kalk is hiervan een goed voorbeeld. Deze visie wordt ondersteund door de bevinding dat bepaalde fobische stoornissen, waarvan bekend is dat conditionerende ervaringen etiologisch gezien van weinig belang zijn, beter reageren op exposure in vivo dan op EMDR (Merckelbach & Muris, 1995), bijvoorbeeld bij een fobie voor spinnen.

Voor het succesvol toepassen van EMDR is het uitermate belangrijk dat de therapeut het proces niet in de weg staat. Dit betekent een patroon van minimale interventies en weinig sturing van de kant van de therapeut. EMDR is echter geen one–shot–therapy , maar een interactieve methode, die ingewikkelder is dan hij op het eerste gezicht oogt. Gewaarschuwd wordt daarom voor het gebruik van EMDR bij stoornissen met een complexe dynamiek, waaronder dissociatieve stoornissen, zonder een goede timing en zonder ervaring in de behandeling van dergelijke problematiek (Paulsen, 1995; Shapiro, 1995).

Van groot belang is dat EMDR wordt toegepast in een algemeen psychotherapeutisch kader, waarbij rekening wordt gehouden met de complexe configuratie van de klachten en symptomen, mogelijke functionele problemen en de eigen dynamiek van de cliënt.Een overzicht van recente EMDR/casuïstiek is op te vragen bij de eerste auteur.


Literatuur

Acierno, R., Hersen, M., Hasselt, V.B. van, Tremont, G., & Meuser, K.T. (1994). Review of the validation and dissemination of eye movement desensitization and reprocessing: A scientific and ethical dilemma. Clinical Psychological Review, 14, 287–299.
CrossRef
 
Acierno, R., Tremont, G., Last, C., & Montgomery, D. Tripartite assessment of the efficacy of eye movement desensitization in a multi–phobic patient (1994). Journal of Anxiety Disorders, 8, 259–267.
CrossRef
 
Armstrong, M.S., & Vaughan, K. (1995). An orienting response model of eye movement desensitization. Paper gepresenteerd tijdens de jaarlijkse EMDR–conferentie, Santa Monica CA.
 
Arntz, A. Psychologische behandelingen van de post–traumatische stress–stoornis (1995). De Psycholoog, 30, 177–180.
 
Arrindell, W.A., & Ettema, J.H.M. (1986). SCL–90 Handleiding bij een multidimensionele psychopathologie indicator. Lisse: Swets & Zeitlinger.
 
Aserinsky, E., & Kleitman, N. Regularly occuring periods of eye motility and concomitant phenomena during sleep (1953). Science, 118, 273.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Bauman, W., & Melnyk, W.T. (1994). A controlled comparison of eye movement and finger tapping in the treatment of test anxiety. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 25, 29–33.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Boudewyns, P.A., Hyer, L.A., Peralme, L., Touze, J., & Kiel, A. (1994). Eye movement desensitization and reprocessing for combat–related PTSD : An early look . Paper gepresenteerd op het jaarlijkse congres van de American Psychological Association, Los Angeles CA.
 
Broeke, E. ten, & Jongh, A. de (1993). Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR): Praktische toepassing en theoretische overwegingen. Gedragstherapie, 26, 233–254.
 
Broeke, E. ten, & Jongh, A. de (1995). Eye Movement Desensitization and Reprocessing: ‘Gewoon’ imaginaire exposure? De Psycholoog, 30, 459–464.
 
Corah, N.L. (1969). Development of a dental anxiety scale. Journal of Dental Research, 48, 596.
ChemPort PubMed
 
Chemtob, C., Roitblat, H., Hamada, R., Carlson, J., & Twentyman, C. (1988). A cognitive action theory of post–traumatic stress disorder. Journal of Anxiety Disorders, 2, 253–275.
CrossRef
 
Dyck, M.J. (1993). A proposal for a conditioning model of eye movement desensitizationtreatment for post–traumatic stress disorder. Journal of Behavior Therapy & Experimental Psychiatry, 24, 201–210.
CrossRef ChemPort
 
Foa, E.B., & Kozak, M.J. (1986). Emotional processing of fear: Exposure to corrective information. Psychological Bulletin, 99, 20–35.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Forbes, D., Creamer, M., & Rycroft, P. (1994). Eye Movement Desensitization and Reprocessing in post–traumatic stress disorder: A pilot study using assessment measures. Journal of Behavior Therapy & Experimental Psychiatry, 25, 113–120.
CrossRef ChemPort
 
Gabel, S. (1987). Information processing in rapid eye movement sleep: Possible neurophysiological, neuropsychological, and clinical correlates. Journal of Nervous and Mental Disease, 175, 193–200.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Goldstein, A.J., & Feske, U. (1994). Eye Movement Desensitization and Reprocessing for panic disorder: A case series. Journal of Anxiety Disorders, 8, 351–362.
CrossRef
 
Greenwald, R. (1994a). Criticisms of Sanderon and Carpenter's study on eye movement desensitization. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 25, 90–91.
CrossRef ChemPort
 
Greenwald, R. (1994b). Applying eye movement desensitization and reprocessing (EMDR) to the treatment of traumatized children: Five case studies. Anxiety Disorders Practice Journal, 1, 83–97.
 
Hassard, A. (1995). Investigation of eye movement desensitization in pain clinic patients. Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 23 , 177–185.
CrossRef
 
Hekmat, H., Groth, S., & Rogers, D. (1994). Pain ameliorating effect of eye movement desensitization. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 25, 121–130.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Herbert, J.D. & Mueser, K.T. (1992). Eye movement desensitization: A critique of the evidence. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 23, 169–174.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Jensen, J.A. (1994). An investigation of eye movement desensitization and reprocessing (EMDR) as a treatment for post–traumatic stress disorder (PTSD) symptoms of Vietnam combat veterans. Behavior Therapy, 25, 311–326.
CrossRef
 
Jongh, A. de, & Broeke, E. ten (1993). Een nieuwe behandelingsmethode voor angst en trauma's: ‘Eye movement desensitization and reprocessing’. Directieve Therapie, 13, 161–170.
SpringerLink
 
Jongh, A. de, & Broeke, E. ten (1994). Opmerkelijke veranderingen na één zitting met Eye Movement Desensitization and Reprocessing: een geval van angst voor misselijkheid en braken. Directieve Therapie, 14, 89–101.
SpringerLink
 
Jongh, A. de, Muris, P., Schoenmakers, N., & Horst, G. ter (1995). Negative cognitions of dental phobics: Reliability and validity of the Dental Cognitions Questionnaire. Behav–iour Research and Therapy, 33, 507–515.
CrossRef
 
Keane, T.M., Fairbank, J.A., Caddell, J.M., Zimering R.T., & Bender, M.E. (1985). A behav–ioral approach to assessing and treating post–traumatic stress disorder in Vietnam veterans. In C.R. Figley (Ed.), Trauma and its wake. New York: Brunner.
 
Kleinknecht, R.A., & Morgan, M.P. (1992). Treatment of post–traumatic stress disorder with eye movement desensitization. Journal of Behaviour Therapy and Experimental Psychiatry, 23, 43–49.
CrossRef ChemPort
 
Lipke, H. (1994). Survey of practitioners trained in Eye Movement Desensitization and Reprocessing. Paper gepresenteerd tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de American Psychological Association, Los Angeles, CA.
 
Lohr, J.M., Kleinknecht, R.A., Conley, A.T., Cerro, S.D., Schmidt, J., & Sonntag, M.E. (1992). A methodological critique of the current status of eye movement desensitization. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 23, 159–167.
CrossRef
 
Marquis, J.N. (1991). A report on seventy–eight cases treated by eye movement desensitization. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 22, 187–192.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Merckelbach, H., & Muris, P. (1994). EMDR bij spinnenfobie: twee gevalsbeschrijvingen. Directieve Therapie, 15, 125–135.
 
Merckelbach, H., Hogervorst, E., Kampman, M., & Jongh, A. de (1994a). Eye Movement Desensitization heeft geen effect op emotionele reactiviteit van ‘normale’ proefpersonen. Gedragstherapie, 27 , 33–49.
 
Merckelbach, H., Hogervorst, E., Kampman, M., & Jongh, A. de (1994b). Effects of ‘Eye Movement Desensitization’ in emotional processing in normal subjects. Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 22, 331–335.
 
Neilsen, T. (1991). Affect desensitization: A possible function of REMs in both waking and sleeping states. Sleep Research, 20, 10.
 
Oswald, R., Anderson, M., Hagstrom, K., & Berkowitz. (1993). Evaluation of the one–session eye–movement desensitization reprocessing procedure for eliminating traumatic memories. Psychological Reports, 73 , 99–104.
 
Paulsen, S. (1995). Eye Movement Desensitization and Reprocessing: Its cautious use in the dissociative disorder. Dissociation, 8, 32–44.
 
Pellicer, X. (1993). Eye movement desensitization treatment of a child's nightmares: A case report. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 24, 73–75.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Pitman, R.K., Orr, S.P., Altman, B., Longpre, R.E., Poire, R.E., & Lasko, N.B. (1993). A controlled study of EMDR treatment for post–traumatic stress disorder. Paper gepresenteerd tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de American Psychiatric Association, Washington DC.
 
Puk, G. (1991). Treating traumatic memories: A case report on the eye movement desensitization procedure. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 22, 149–151.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Renfrey, G., & Spates, C.R. (1994). Eye movement desensitization and reprocessing: A partial dismantling procedure. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 25, 231–239.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Ringo, J.L., Sobotka, S., Diltz, M.D., & Bruce, C.M. (1994). Eye movements modulate activity in hippocampal, parahippocampal, and inferotemporal neurons. Journal of Neurophysiology,71, 1–4.
 
Ross, R.J., Ball, W.A., Kribbs, N.B., Morrison, A.R., Silver, S.M., & Mulvanye, F.D. (1994). Rapid eye movements sleep disturbance in post–traumatic stress disorder. Biological Psychiatry, 35, 195–202.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Sanderson, A., & Carpenter, R. (1992). Eye movement desensitization versus image confrontation: A single–session crossover study of 58 phobic subjects. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 23, 269–275.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Shapiro, F. (1989a). Eye movement desensitization: A new treatment for post–traumatic stress disorder. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 20, 211–217.
CrossRef ChemPort
 
Shapiro, F. (1989b). Efficacy of the eye movement desensitization procedure in the treatment of traumatic memories. Journal of Traumatic Stress, 2, 199–223.
CrossRef
 
Shapiro, F. (1994a). Alternative stimuli in the use of EMD(R ). Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 25, 89.
CrossRef ChemPort
 
Shapiro, F. (1994b). Stray thoughts. EMDR Network Newsletter, 1, 1–4.
 
Shapiro, F. (1995). Eye movement desensitization and reprocessing: Basic principles, protocols and procedures. New York: Guilford Press.
 
Silver, S.M., Brooks, A., & Obenchain, J. (1995). Eye movement desensitization and reprocessing treatment of Vietnam war veterans with PTSD : Comparative effects with bio–feedback and relaxation training. Journal of Traumatic Stress, 8, 337–342.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Solomon, S.D., Gerrity, E.T., & Muff, A.M. (1992). Efficacy of treatments for post–traumatic stress disorder. Journal of the American Medical Association, 268, 633–638.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Tallis, F., & Smith, E. (1994). Does rapid eye movement desensitization facilitate emotional processing? Behavioural Research and Therapy, 32, 459–461.
CrossRef ChemPort
 
Teitelbaum, H.A. (1954). Spontaneous rhytmic ocular movements: Their possible relation–ship to mental activity. Neurology, 4, 350–354.
ChemPort PubMed
 
Tilly, A.J., & Empson, J.A. (1978). REM sleep and memory consolidation. Biological Psychology, 6, 293–300.
CrossRef
 
Vaughan, K., & Tarrier, N. (1992). The use of image habituation training with post–traumatic stress disorder. British Journal of Psychiatry, 161, 658–664.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Vaughan, K., Armstrong, M.S., Gold, R., O'Connor, N., Jenneke, W., & Tarrier, N. (1994). A trial of eye movement desensitization compared to image habituation training and applied muscle relaxation in post–traumatic stress disorder. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 25, 283–290.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Vaughan, K., Wiese, M., Gold, R., & Tarrier, N. (1994). Eye movement desensitization: Symptom change in post–traumatic stress disorder. British Journal of Psychiatry, 164, 533–541.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Wernik, U. (1993). The role of the traumatic component in the etiology of sexual dysfunctions and its treatment with eye movement desensitization procedure. Journal of Sex Education and Therapy, 19, 212–222.
 
Winson, J. (1993). The biology and function of rapid eye movement sleep. Current Opinion in Neurobiology, 3, 243–247.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Wilson, S. A., Becker, R.H., & Tinker, R.H. (1995). Eye movement desensitization and reprocessing (EMDR) treatment for psychologically traumatized individuals. Journal of Consulting and Clinical Psychology(in druk).
 
Wolpe, J., & Abrams, J. (1991). Post–traumatic stress disorder overcome by eye movement desensitization: A case report. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 22, 39–43.
CrossRef ChemPort PubMed
 

Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR): a procedure for the treatment of trauma related anxiety
In this article the backgrounds, principles and scientific support regarding the effectiveness of Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) are presented. EMDR promises rapid and effective treatment of people suffering from anxiety related complaints, including posttraumatic stress disorder (PTSD). With EMDR the therapist induces rapid and rhythmic eye movements by asking the client to follow the repeated bilateral movements of the therapist's finger, while holding in mind an image of an anxiety evoking situation. A case history of a client suffering from panic disorder and dental phobia demonstrates that EMDR can be effective in alleviating anxiety in a few sessions. In addition, the empirical support for EMDR is examined. The use of EMDR as an effective treatment of PTSD is corrobortated by the literature, but evidence treatment of PTSD is corroborated by the literature, but evidence for the application of EMDRwith clients suffering from other anxiety disorders is lacking.
Naar boven